[benadeelde partij 7] , tot een bedrag van 2.715,90 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot schadevergoeding van [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 7] dienen te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade door [benadeelde partij 8] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit toegewezen kan worden. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van maximaal 1.000,00 passend is.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat benadeelde partij [benadeelde partij 7] niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, nu enkel uit de bijlagen blijkt waar de gevorderde schade op ziet en dit niet duidelijk in het verzoek tot schadevergoeding is vermeld. Subsidiair heeft de raadsman zich wat betreft toewijzing van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/311765-24, feit 1 bewezen verklaarde. De gevorderde materiële schade, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 1.000,00. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren. De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van 1.294,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 september 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/192839-24, feit 4 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Uit de bijlagen bij het verzoek tot schadevergoeding volgt dat de benadeelde partij bij zijn verzekering een bedrag ter hoogte van 5.215,90 heeft opgegeven als zijnde inboedelschade (horloges en sieraden), maar hieruit blijkt niet waarop dit schadebedrag gebaseerd is. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bij onherroepelijk vonnis van 24 juni 2022 van de politierechter in de rechtbank
Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De proeftijd is ingegaan op 8 juli 2022 en geëindigd op 5 oktober 2024. De officier van justitie heeft bij vordering van 17 januari 2025
de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging toegewezen dient te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, nu dit een eventueel op te leggen reclasseringstraject in de weg kan zitten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging het op te leggen reclasseringstraject in de weg zal zitten, zoals door de raadsman aangevoerd. Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder feiten 1, 2 en 3 van parketnummer 18/311765-24 en feiten 1 primair, 2 primair, 3 en 4 van parketnummer 18/192839-24 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf , niet zal worden ten
uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden: