Uitspraak
1.[bedrijf 2] B.V.,
2.
[gedaagde],
1.De procedure
- de akte van [eiser], op de griffie ontvangen op 1 november 2024;
- de akte van [bedrijf 2] en [gedaagde], op de griffie ontvangen op 1 december 2024.
2.De (gewijzigde) vordering
3.De verdere beoordeling
Subsidiair, voor zover aanpassing van de akte van (retro)cessie nog mogelijk is, verzoeken [bedrijf 2] en [gedaagde] [eiser] te veroordelen tot medewerking aan een (retro)cessie waarbij een bedrag van € 3.500,- in mindering wordt gebracht op de facturen van [bedrijf 4] B.V. met nummers 2022610024 en 2022610026, althans dat het door hen en door [bedrijf 3] B.V. betaalde bedrag gelijkelijk over de openstaande facturen wordt verdeeld.
Uit de vermindering van eis kan naar het oordeel van de kantonrechter enkel worden opgemaakt dat [eiser] kennelijk van mening is dat de reeds door haar ontvangen bedragen in mindering moeten strekken op de betalingsverplichting van [bedrijf 2] aan haar, om welke reden dan ook. Dat [eiser] de bedragen die door debiteuren zijn betaald niet daarnaast ook van [bedrijf 2] en [gedaagde] kan vorderen, is naar het oordeel van de kantonrechter bovendien rechtens juist, omdat [eiser] anders dubbel betaald en dus bevoordeeld zou kunnen worden. Ook het feit dat [eiser] in reactie op de reconventionele vordering bereid is gebleken (een deel van) de nog openstaande vorderingen terug te leveren aan [bedrijf 2], doet naar het oordeel van de kantonrechter geen afbreuk aan de betalingsregeling als grondslag voor de vordering.