ECLI:NL:RBNNE:2025:736

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
C/19/146036 / HA ZA 23-161
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.A.Th. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroepingsprocedure van in kracht van gewijsde gegaan vonnis met betrekking tot bedrog bij splitsingsvoorstel

In deze zaak vorderen de eisende partijen, Megalim Investments B.V. en andere vennootschappen (hierna: Megalim c.s.), herroeping van een eerder vonnis van 15 juli 2020, waarin zij zijn veroordeeld tot betaling aan Cumberland Investments Designated Activity Company (hierna: Cumberland). Megalim c.s. stellen dat er sprake is van bedrog, omdat Cumberland een onjuist splitsingsvoorstel zou hebben overgelegd in de eerdere procedure. De rechtbank heeft op 5 maart 2025 geoordeeld dat Megalim c.s. niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat het vonnis berust op bedrog. De rechtbank concludeert dat de vordering tot herroeping van het vonnis wordt afgewezen, omdat Megalim c.s. niet hebben aangetoond dat het eerdere vonnis op bedrog berustte. De rechtbank wijst de vorderingen van Megalim c.s. af en veroordeelt hen in de proceskosten van Cumberland, die in totaal € 2.094,00 bedragen. Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.Th. van Wijk en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/146036 / HA ZA 23-161
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van

1.MEGALIM INVESTMENTS B.V.,

te Hoogeveen,
2.
ADELAARS VERENIGD WONINGBEZIT BV,
te Hoogeveen,
3.
ADELAAR PROJECTONTWIKKELING B.V.,
te Hoogeveen,
4.
DIAMOND INVEST B.V.,
te Elim,
5.
TREANELKA B.V.,
te Hoogeveen,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: Megalim c.s.,
advocaat: mr. E.T. van Dalen,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
CUMBERLAND INVESTMENTS DESIGNATED ACTIVITY COMPANY,
te Dublin (Ierland),
gedaagde partij,
hierna te noemen: Cumberland ,
advocaat: mr. J. Meuleman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte van Megalim c.s.
- de brief van Cumberland van 18 november 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Megalim c.s. hebben zich in het verleden bezig gehouden met de handel in onroerend goed. Op 8 april 2013 heeft Megalim met ABN AMRO Bank (hierna: de bank) een kredietovereenkomst gesloten, op grond waarvan zij een krediet van € 22.940.000,00 heeft verkregen (hierna: de kredietovereenkomst).
2.2.
Op 8 juli 2016 heeft de bank het krediet opgezegd en het nog openstaande bedrag teruggevorderd. Megalim c.s. waren niet in staat daar aan te voldoen.
2.3.
Op 10 mei 2017 heeft de bank een voorstel opgesteld om een deel van haar vorderingen op derden af te splitsen en onder te brengen bij een nieuw op te richten vennootschap, genaamd Stack NewCo B.V. Dit splitsingsvoorstel is op 18 mei 2017 bij het Handelsregister gedeponeerd. In bijlage C, Annex 1 van dit voorstel zijn door middel van ‘BCDB-nummers’ de af te splitsen vorderingen vermeld. Op 27 juni 2017 is een akte van splitsing verleden, waarmee de genoemde vorderingen zijn afgesplitst naar Stack NewCo B.V.
2.4.
Op 5 juli 2017 heeft Stack NewCo B.V. de vordering op Megalim c.s. uit hoofde van de kredietovereenkomst gecedeerd aan Cumberland.
2.5.
Cumberland heeft op 13 maart 2018 bij dagvaarding op basis van de kredietovereenkomst betaling van een bedrag van € 15.005.407,52 van Megalim c.s. gevorderd. Daarbij heeft Cumberland - ter onderbouwing van haar stelling dat zij rechthebbende was op de vordering op Megalim c.s. - onder meer als productie 4 het splitsingsvoorstel uit 2017 overgelegd met daarbij bijlage C, Annex I.
2.6.
Megalim c.s. hebben in bovengenoemde procedure onder meer betwist dat uit de overgelegde stukken volgt dat de vordering van de bank op Megalim c.s. door splitsing is overgegaan op Stack NewCo B.V. en vervolgens op Cumberland.
2.7.
Bij vonnis van 15 juli 2020 onder zaaknummer C/19/122271 HA ZA 18/65 (hierna: het vonnis) heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, Megalim c.s. veroordeeld om hoofdelijk aan Cumberland een bedrag van € 10.000.000,00 te betalen. In rechtsoverweging 4.2 is onder meer het volgende overwogen:

De rechtbank stelt echter vast dat uit het hiervoor onder 2.4 aangehaalde splitsingsvoorstel van 10 mei 2017 voortvloeit dat dat voorstel ertoe strekt die vermogensbestanddelen te laten overgaan op Stack NewCo BV, die zijn opgenomen in de bijlage die als Bijlange C aan het splitsingsvoorstel is gehecht. Artikel 1 van die bijlage verwijst vervolgens naar ‘all rights and obligations under or in relation to the loan agreements which are listed in Annex 1’, waaruit kan worden afgeleid dat de bedoelde Annex 1 een opsomming bevat van overeenkomsten van geldlening. Annex 1 verwijst op haar beurt naar een afzonderlijk bijgevoegde lijst met BCDN-nummers, en vervolgens is een lijst met BCDB-nummers bijgevoegd waar onder nummer 21 BCDB-nummer [xxx] op staat. Dat nummer correspondeert met het ‘Business Contract Number’ waaronder Megalim in de administratie van de bank bekend stond, zoals blijkt uit de door Cumberland overgelegde schermafdruk uit het computersysteem van de bank. Met dit alles heeft Cumberland naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat de vorderingen uit de kredietovereenkomst door de splitsing zijn overgegaan op Stack NewCo BV. De enkele stelling van Megalim c.s. dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de lijst met BCDB-nummers die is overgelegd ook daadwerkelijk bij de bedoelde Annex 1 hoort, vormt op zichzelf een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de overgang van de vordering. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat Megalim c.s. geen enkele alternatieve verklaring hebben gegeven voor het feit dat het BCDB-nummer dat volgens de administratie van de bank aan Megalim gekoppeld was op de door Cumberland overgelegde lijst voorkomt. Ook de gestelde omstandigheid dat nooit aan Megalim is meegedeeld dat zij BCDB-nummer [xxx] had, wat overigens door Cumberland wordt betwist, is in dit verband niet van belang, omdat mededeling van dat nummer niet noodzakelijk was voor het door splitsing doen overgaan van de vordering.[…] [1] Ten slotte heeft Cumberland een kadasterverklaring overgelegd waarin notaris [naam 1] het kadaster vraagt hypotheekrechten die, zoals Cumberland onbestreden heeft gesteld, verband hielden met de door haar uit de cessie verworven vorderingen, op naam te stellen van Cumberland. Anders dan Megalim c.s. stellen vermeldt de notaris in zijn verklaring niet alleen wat hij van Stack NewCo BV en Cumberland heeft gehoord, maar vermeldt hij – zoals hij op grond van artikel 37, tweede lid, van de Kadasterwet overigens verplicht is te doen- ook dat de stukken die aan de verklaring zijn gehecht hem genoegzaam hebben aangetoond dat het in te schrijven feit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.Al het voorgaande laat geen andere conclusie toe dan dat de vordering uit de kredietovereenkomst tussen Megalim en de bank eerst door splitsing is overgegaan op Stack NewCo BV, en vervolgens door cessie van Stack NewCo BV op Cumberland, zodat Cumberland sindsdien gerechtigd is tot de bedoelde vordering.
2.8.
Tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
Megalim c.s. vorderen - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis te herroepen en, opnieuw rechtdoende, Cumberland alsnog in haar vordering jegens Megalim c.s. niet-ontvankelijk te verklaren, althans een beslissing in goede justitie te nemen, met veroordeling van Cumberland in de kosten van het geding.
3.2.
Cumberland voert verweer. Cumberland concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Megalim c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Megalim c.s. in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vooraf
4.1.
Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling overweegt de rechtbank dat Megalim c.s. op 6 november 2024 een akte uitlaten producties in het geding hebben gebracht waarin zij inhoudelijke argumenten aanvoeren ter onderbouwing van hun vordering. Cumberland heeft in haar brief van 18 november 2024 verzocht om deze akte buiten beschouwing te laten, dan wel haar de gelegenheid te geven om daarop nog te reageren. Op basis van dit verzoek en de goede procesorde zal de rechtbank de akte uitlaten producties buiten beschouwing laten. Daartoe overweegt zij dat de akte pas na de conclusie van dupliek en dus in een zeer laat stadium van de procedure is genomen, zonder dat de rechtbank daarvoor toestemming heeft verleend en zonder dat de rechtbank is gebleken van omstandigheden die rechtvaardigen dat proceshandelingen worden verricht.
Herroeping
4.2.
Aan de orde is de vraag of er een grond voor herroeping van het vonnis van
15 juli 2020 aanwezig is. De rechtbank stelt vast dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, omdat er geen hoger beroep tegen is ingesteld.
4.3.
Megalim c.s. baseren hun vordering tot herroeping op bedrog, zoals bedoeld in artikel 382 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) aan de zijde van Cumberland. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.4.
Artikel 382 sub a Rv bepaalt dat een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan op vordering van een partij kan worden herroepen indien het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd.
4.5.
Het bovengenoemde begrip ‘bedrog’ moet ruim worden uitgelegd en is niet onderworpen aan beperkingen die in het overeenkomstenrecht voor de uitleg van het begrip worden aangelegd. In het arrest van de Hoge Raad inzake [naam 2]/Rabobank [2] heeft de Hoge Raad onder meer overwogen: “
dat reeds van bedrog in de zin van artikel 382, aanhef en onder a, sprake is indien een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de wederpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden.” Omdat het rechtsmiddel van herroeping indruist tegen het burgerrechtelijke stelstel van bindende uitspraken, moet dit met terughoudendheid worden toegepast.
4.6.
Megalim c.s. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat zij in mei 2023 van het Handelsregister het gedeponeerde splitsingsvoorstel hebben ontvangen ten aanzien van de splitsing van de bank naar Stack NewCo B.V. en dat dit document, dat 1272 pagina’s bevat, niet overeenkomt met het splitsingsvoorstel dat door Cumberland in de procedure is overgelegd. Zij stellen dat Cumberland aan de rechtbank een onjuist splitsingsvoorstel heeft voorgehouden en de rechtbank daarmee ten onrechte heeft voorgespiegeld dat een correcte afsplitsing heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft door dit bedrog de onjuiste conclusie getrokken dat de vordering op Megalim c.s. door afsplitsing is overgegaan op Stack NewCo B.V.
4.7.
Cumberland heeft de stellingen van Megalim c.s. betwist. Zij heeft onder meer betwist dat zij in de procedure een afwijkend splitsingsvoorstel heeft overgelegd ten opzichte van het splitsingsvoorstel uit 2017 dat ten grondslag heeft gelegen aan de splitsing. Ook heeft zij erop gewezen dat het splitsingsvoorstel uit 2017 niet alleen in de procedure is overgelegd, maar dat de deponering in mei 2017 ook is gepubliceerd in dagblad Trouw.
Vanwege de omvang van de bijlagen bij het splitsingsvoorstel heeft Cumberland er in de procedure voor gekozen enkel de relevante bijlagen te overleggen, te weten Bijlage C en Annex 1. Hierin zijn de vermogensbestanddelen die werden afgesplitst door middel van BCDB-nummers beschreven.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat het overleggen van een onjuist of afwijkend splitsingsvoorstel in een procedure in beginsel zou kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van bedrog als bedoeld in artikel 382 sub a Rv, wanneer het vonnis (mede) op dit onjuiste processtuk berust en Megalim c.s. de onjuistheid niet eerder hebben kunnen ontdekken. Echter, Cumberland heeft dit gemotiveerd betwist. In dat licht is de rechtbank van oordeel dat Megalim c.s. hun vordering onvoldoende hebben onderbouwd. Het had namelijk op de weg van Megalim c.s., die stellen dat sprake is van een afwijkend splitsingsvoorstel, gelegen om het splitsingsvoorstel dat zij in 2023 van het Handelsregister hebben ontvangen in dit geding te brengen en te vermelden op welke punten dit dan precies afwijkt van het splitsingsvoorstel waarop het vonnis heeft berust. Dit hebben zij niet gedaan. Het blijft daarom onduidelijk waar Megalim c.s. precies hun stelling op baseren dat sprake is van een afwijkend splitsingsvoorstel. Ook op basis van het uiteindelijk door Cumberland zelf in het geding gebrachte, volledige splitsingsvoorstel en haar toelichting daarop, kan de rechtbank geen inhoudelijke afwijkingen vaststellen. Sterker nog, Cumberland heeft er expliciet op gewezen dat de relevante pagina’s die zien op de vordering van Megalim c.s. gelijk zijn aan het splitsingsvoorstel zoals dat in de procedure is overgelegd. Voor zover Megalim c.s. stellen dat Cumberland bedrog heeft gepleegd door het overleggen van een onvolledig splitsingsvoorstel in de procedure, volgt de rechtbank dit standpunt niet. Cumberland heeft namelijk onderbouwd dat en waarom zij enkel de relevante delen van het omvangrijke splitsingsvoorstel heeft overgelegd en Megalim c.s. hebben niet onderbouwd dat en waarom de hieruit weggelaten gedeelten zouden hebben geleid tot een ander vonnis.
4.9.
Megalim c.s. hebben verder aangevoerd dat de splitsing volgens hen niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden omdat zowel in het splitsingsvoorstel dat zij in 2023 van het Handelsregister hebben ontvangen, als in het splitsingsvoorstel zoals dat in de procedure is overgelegd, de namen van de debiteuren niet zijn vermeld. Megalim c.s. wisten daarom niet van de splitsing en hebben zich hier niet tegen kunnen verzetten. De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat Megalim c.s. zich erop beroepen dat de namen van de debiteuren ook in het splitsingsvoorstel dat in de procedure is overgelegd ontbraken, volgt dat geen sprake kan zijn van bedrog. Dit betreft immers geen feiten die door een oneerlijke proceshouding door Cumberland in de procedure zijn achtergehouden, maar informatie waarover Megalim c.s. ten tijde van de procedure zelf ook beschikten.
De rechtbank heeft in het vonnis op basis van het overgelegde splitsingsvoorstel geoordeeld dat sprake was van een rechtsgeldige splitsing. Pas wanneer sprake is van een geldige grondslag voor herroeping van het vonnis, zou de rechtbank toekomen aan nieuwe verweren ten aanzien van de vraag of de splitsing rechtsgeldig is geweest wanneer de namen van de debiteuren niet zijn vermeld. Dit is echter niet aan de orde omdat Megalim c.s. onvoldoende hebben onderbouwd dat het vonnis berust op door Cumberland gepleegd bedrog met betrekking tot het splitsingsvoorstel.
4.10.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van Megalim c.s. ten slotte nog dat zij van mening zijn dat, omdat de namen van de debiteuren niet in het voorstel uit 2023, maar ook niet in het in de procedure overgelegde splitsingsvoorstel zijn genoemd, de splitsing in 2017 op een ander, nog onbekend, document moet hebben berust. Cumberland heeft dit echter betwist en aangevoerd dat er steeds maar één splitsingsvoorstel is geweest en dat de relevante onderdelen daarvan die zien op de afsplitsing van de vordering op Megalim c.s. in de procedure zijn ingebracht. De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling dat de namen van de debiteuren niet zijn vermeld in de bekende splitsingsvoorstellen terwijl dit volgens Megalim c.s. wel zou hebben gemoeten, zonder nadere onderbouwing niet kan leiden tot de conclusie dat er dus mogelijk in 2017 een ander splitsingsvoorstel moet zijn geweest waarop de splitsing heeft berust. Dit standpunt zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden verworpen.
Conclusie
4.11.
De conclusie van het bovenstaande is dat niet is gebleken van een grond voor herroeping. Dat komt omdat Megalim c.s. in het licht van de grondige, gedetailleerde en met stukken onderbouwde betwisting, de vorderingen in het geheel niet nader onderbouwd hebben, terwijl op hen wel de bewijslast van hun stellingen rustte. Dit maakt dat de vordering tot herroeping van het vonnis zal worden afgewezen.
4.12.
Aan de overige stellingen en verweren van partijen wordt niet meer toegekomen.
Proceskosten
4.13.
Megalim c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Cumberland worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.094,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Megalim c.s. af,
5.2.
veroordeelt Megalim c.s. in de proceskosten van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Megalim c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart het onder 5.2 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.Th. van Wijk en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.

Voetnoten

1.Alle gedeelten tussen rechte haken betreffen tekst die is weggelaten door de rechtbank.
2.HR 19-12-2003, JAR 2004, 15