ECLI:NL:RBNNE:2025:974

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
18.270784.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een schaar in Leeuwarden

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft op 23 augustus 2024 in Leeuwarden, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf, meermalen stekende bewegingen gemaakt met een schaar richting het hoofd, de hals, de schouders en armen van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld, maar in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van 2.500 euro voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het incident. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-270784-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 februari 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.E. de Rode, advocaat te Zutphen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door de officier van justitie mr. P. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2024 te Leeuwarden
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten raad, althans opzettelijk, van het leven te beroven,
meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt richting het hoofd, de hals, de schouders en armen van die [slachtoffer] met een mes en/of schaar en/of sleutel, althans een voorwerp, waarbij hij die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal heeft geraakt en/of heeft proberen te raken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2024 te Leeuwarden,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met voorbedachten rade aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt met een mes en/of schaar en/of sleutel, althans een voorwerp, richting het hoofd, de hals, de schouders en armen van die [slachtoffer] , waarbij hij die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal heeft geraakt en/of heeft proberen te raken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, te weten een poging tot moord. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de voorbedachte raad volgt uit de uitlatingen van verdachte, ongeveer 45 minuten voor de ten laste gelegde gedragingen, dat hij aangever zou doden. Hij kon erover nadenken, zodat handelen in een opwelling niet direct aannemelijk is. Hij heeft vervolgens bewust de confrontatie met het slachtoffer opgezocht en een steekwapen meegenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De ten laste gelegde voorbedachte raad kan niet worden bewezen. De uitlatingen tijdens het gesprek met de beveiliging zijn in een opwelling gedaan. Verdachte heeft in ieder geval geen gelegenheid gehad om zich te kunnen beraden op enig besluit, nu er vijftien tot dertig minuten zaten tussen de uitlatingen en het incident.
Ten aanzien van het gebruikte voorwerp is de verdediging van mening dat uit het bewijs volgt dat verdachte een sleutel heeft gebruikt. Met een sleutel is het niet mogelijk om iemand van het leven te beroven, wat maakt dat sprake was van een absoluut ondeugdelijke poging. De verwondingen hadden dan ook ernstiger moeten zijn als verdachte daadwerkelijk had gepoogd om aangever te doden.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
23 augustus 2024, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024229940 d.d. 18 oktober 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
A: Hij kwam toen naar mij toe. Hij had een schaar bij zich. Ineens begon hij mij te mishandelen met die schaar. Mijn hoofd en mijn schouders zijn geraakt.
V: Hoe vaak ben je gestoken? A: Heel veel keren.
V: Waar ben je gestoken?
A: Achter mijn oor, op mijn hoofd. Op mijn schouder. Linkerarm.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
24 augustus 2024, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik zag dat het slachtoffer voorover gebogen stond en dat de verdachte met zijn arm stekende bewegingen maakte. Ik zag dat het slachtoffer probeerde om naar binnen te komen en ik zag dat de verdachte nog een paar keer een slaande of stekende beweging naar hem maakte. Ik keek het slachtoffer in de rug en zag dat zijn shirt, ter hoogte van zijn linkerschouder, kapot was.
Ik zag dat verdachte in zijn linkerhand een schaar vasthad. Toen hij buiten was zag ik dat de punt aan de onderkant van zijn hand uitstak. Later binnen zag ik dat de punt van de schaar aan de bovenkant van zijn hand uitstak. Het was een kinderschaartje want hij was niet zo groot. Het uiteinde was niet puntig maar rond.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
24 augustus 2024, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 24 augustus 2024 omschreef ik de camerabeelden van het steekincident gepleegd op 23 augustus 2024 bij het [instelling] te Leeuwarden.
Ik zag dat [verdachte] zijn rechterarm omhoog hief boven zijn hoofd en met gebalde vuist een neerdalende slag richting de linkerschouder van [slachtoffer] gaf. Ik zag dat [verdachte] een langwerpig glimmend voorwerp in zijn rechterhand hield. Ik zag dat er een worsteling ontstond waarbij [verdachte] met zijn rechterarm 10 keer achter elkaar en met grote snelheid een slaande “hak” beweging maakt richting de linker nek / schouders van [slachtoffer] . Ik zag dat [verdachte] vervolgens nog 2 keer met zijn rechterarm, gebalde vuist en met het voorwerp in zijn hand richting de nek / borst van [slachtoffer] sloeg dan wel hakte.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
23 augustus 2024 (met fotobijlage), opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Wij zagen dat slachtoffer [slachtoffer] een pet droeg. Wij zagen dat er in deze pet een langwerpig gat van circa 1 centimeter zat. Wij zagen dat [slachtoffer] een langwerpige wond op zijn hoofd had van circa 1
centimeter in lengte. Wij zagen dat de plaats van de wond overeenkwam met het gat in de pet en dat deze zich beide achter zijn linkeroor bevonden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De officier van justitie heeft aansluiting gezocht bij de uitlatingen van verdachte, gedaan ongeveer 15 tot 45 minuten voorafgaand aan het incident. Weliswaar vormt deze tijdspanne een belangrijke aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, de rechtbank neemt evenwel de volgende contra-indicaties in beschouwing.
Op de beelden is een conflict tussen verdachte en aangever te zien, waarbij aangever verdachte uitdaagt en een duw geeft. Verdachte lijkt hierop het gebouw weer binnen te willen lopen. Vervolgens begint verdachte vrij abrupt met steken. Bij de politie en de rechter-commissaris heeft verdachte hierover verklaard dat aangever hem had uitgescholden, iets over zijn moeder had gezegd en dat hij de controle is verloren. Hij erkent op een eerder moment te hebben gezegd dat hij aangever wilde doden, maar dat dit niet zijn bedoeling was.
In de verklaring van verdachte gecombineerd met de beelden ziet de rechtbank aanwijzingen dat verdachte op het moment van steken de controle heeft verloren en aldus heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dat hij op een eerder moment heeft gezegd aangever te willen doden, staat aan deze constatering niet in de weg. De rechtbank is daarom met de verdediging van oordeel dat verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld en zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Voorwerp
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier volgt dat verdachte met een sleutel, te weten zijn kamersleutel, heeft geslagen. De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat het met de sleutel onmogelijk is om de dood te bewerkstelligen en dat daarom sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging tot moord dan wel doodslag. De officier van justitie is van oordeel dat verdachte een schaar of in elk geval een langwerpig scherp voorwerp heeft gebruikt.
In het dossier is een proces-verbaal opgenomen waarin wordt vastgesteld dat de kamersleutel van verdachte na het incident in zijn kamer is aangetroffen.1 Daarbij wordt vastgesteld dat iedere bewoner slechts één kamersleutel tot zijn beschikking heeft, hetgeen verdachte tijdens de zitting heeft bevestigd.
Verdachte verklaart wisselend over wat er na het geweldsincident is gebeurd met de sleutel. Bij de politie verklaart hij dat de sleutel tijdens de ruzie was gevallen en dus was achtergebleven. Tijdens de zitting verklaart verdachte echter dat hij de sleutel na het incident aan een kamergenoot had gegeven, omdat diegene zijn sleutel was vergeten. Wie dat dan moet zijn geweest is niet gebleken. De rechtbank acht de verklaring van verdachte afgelegd ter zitting dan ook niet geloofwaardig en gaat ervan uit dat de sleutel van verdachte op de kamer lag ten tijde van het incident.
Daartegenover staat dat aangever vanaf het begin verklaart over een schaar en dat zijn verhaal wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Zowel aangever als getuige [getuige] hebben later bij de rechter-commissaris herhaald dat zij een schaar hebben gezien in de handen van verdachte. In het geconstateerde letsel en het gat in de pet van aangever ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan deze verklaringen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een schaar en acht dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
Met dit oordeel komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van het verweer van de raadsman dat het hier zou gaan om een ondeugdelijke poging wegens het gebruik van een sleutel.
Poging tot doodslag
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet (opzet als bedoeling) had op het om het leven brengen van aangever, zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte meerdere malen en met veel kracht met een (kinder)schaar heeft gestoken richting onder meer de nek en het hoofd van aangever. Voor deze lichaamsdelen geldt bij uitstek dat dit zeer kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn. In de nek-
/halsregio bevinden zich (slag)aderen die redelijk aan de oppervlakte liggen en waarbij dergelijk stekend geweld tot dodelijk letsel kan leiden. Hoewel gebruik is gemaakt van een kinderschaar met afgeronde punt, is de rechtbank van oordeel dat deze gedragingen van verdachte, in het bijzonder gelet op de ongecontroleerde en krachtige wijze waarmee is gestoken en de hoeveelheid aan steekbewegingen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangever gericht te zijn dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Dat het letsel bij aangever beperkt is gebleven, zoals aangevoerd door de raadsman, doet daar niets aan af. Aangever liep tijdens de aanval naar achteren en probeerde zich te verweren. De rechtbank verwerpt aldus dit verweer van de raadsman. Van contra-indicaties is de rechtbank verder niet gebleken.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde, te weten een poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 augustus 2024 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, stekende bewegingen heeft gemaakt richting het hoofd, de hals, de schouders en armen van die [slachtoffer] met een schaar, waarbij hij die [slachtoffer] meermalen heeft geraakt en heeft proberen te raken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair:
poging tot doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft subsidiair verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Volgens de verdediging heeft verdachte de ten laste gelegde gedragingen gepleegd in het kader van de noodzakelijke verdediging van zijn lijf, tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van aangever. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat aangever degene is geweest die dreigend op verdachte afliep en voorafgaand aan het incident voortdurend de agressor is geweest. Aangever zou ook een voorwerp in zijn hand hebben gehad en hiermee agressief rond hebben gezwaaid. Verdachte heeft aangever op afstand proberen te houden en kon daarbij geen kant op en kon zich niet onttrekken aan de situatie. Ook was het handelen van verdachte in de optiek van de verdediging proportioneel, nu er sprake was van een sleutel tegen een sleutel.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat verdachte de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden, is de raadsman van mening dat dit te wijten was aan een hevige gemoedsbeweging, zodat er sprake was van noodweerexces.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat aan verdachte geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt, nu er geen sprake was van een noodweersituatie. Van de kant van aangever is niet een wederrechtelijke aanranding geweest. Dit maakt dat verdachte een strafbare dader is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op de camerabeelden is te zien dat aangever op verdachte afloopt. Aangever geeft verdachte een duw, waarna verdachte een stapje naar achteren doet. Verdachte houdt ondertussen aangever op afstand door zijn arm te strekken en lijkt het gebouw weer binnen te willen lopen. Vervolgens begint verdachte abrupt met kracht op aangever in te steken. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat, zoals door verdachte is gesteld, aangever een sleutel in zijn hand had, noch dat hij hiermee dreigde verdachte in zijn ogen te steken. Verdachte heeft als enige hierover verklaard en dit is niet op de camerabeelden te zien.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde poging doodslag geen beroep op noodweer toekomt. De gedragingen van verdachte kunnen noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als verdedigend, maar moeten naar de kern bezien als aanvallend worden beschouwd, te weten als te zijn gericht op de confrontatie en een gevecht met aangever. De rechtbank baseert dit op het navolgende.
Hoewel hun verklaringen wisselend zijn over wat er precies is voorgevallen, verklaren zowel verdachte als aangever over een ruzie de avond voor het incident. Hierbij is gescholden en geweld gebruikt. Op de ochtend van het geweldsincident is het conflict tussen verdachte en aangever niet opgelost. Meerdere medewerkers van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) verklaren dat verdachte voorafgaand aan het incident agressief is en roept dat hij aangever dood wil maken. Uit de beelden blijkt dat verdachte vervolgens bij de geringste aanleiding, een kennelijke woordenwisseling en een duw, op aangever insteekt met een schaar. Deze handelingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Gelet op het aanvallende karakter van de geweldshandelingen gepleegd door verdachte, kan niet worden aangenomen dat hij op dat moment uit noodweer heeft gehandeld. Het verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu overigens niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde uitgaande van een veroordeling wegens poging tot moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een straf conform de landelijk vastgestelde oriëntatiepunten voor poging zware mishandeling, dan wel een straf gelijk aan het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Dit is een zeer ernstig feit en hij heeft hiermee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Verdachte heeft op zeer agressieve wijze meerdere malen ongecontroleerd met een schaar ingestoken op het hoofd, de hals en de schouders van aangever. Dit moet voor aangever een beangstigende ervaring zijn geweest.
Bovendien had het handelen van verdachte veel ernstigere gevolgen kunnen hebben. Dat het uiteindelijke letsel redelijk beperkt is gebleven, is geenszins aan verdachte te danken.
Daarbij zorgen dergelijke feiten voor maatschappelijke onrust. Het incident heeft plaatsgevonden bij het asielzoekerscentrum. Meerdere bewoners werden ongewild geconfronteerd met het gewelddadige handelen van verdachte.
Voorts is de rechtbank geschrokken van de verklaring van verdachte bij de politie, waarin hij, na geconfronteerd te zijn met de camerabeelden, vertelt trots te zijn op zijn handelen en zegt dat zijn eer hiermee hersteld is. Hiermee geeft hij geen blijk van inzicht in de ernst van zijn gedragingen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 22 januari 2025, waarin de reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Gelet op alle hierboven genoemde omstandigheden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Deze straf valt lager uit dan de door de officier van justitie geëiste straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.
Nu de rechtbank overgaat tot het opleggen van een gevangenisstraf van 24 maanden, ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorlopige hechtenis onmiddellijk op te heffen zoals is verzocht door de verdediging.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft integrale toewijzing van de vordering gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op het primaire verweer tot vrijspraak en het subsidiaire verweer tot ontslag van alle rechtsvervolging, primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft hij verzocht om de schadevergoeding te beperken tot 1.000,00.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor immateriële schade, als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit de onderbouwing van de schade en de rest van het dossier blijkt dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat op zijn schouder/rug tot op heden littekens zichtbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat het letsel redelijk beperkt is gebleven en dat er geen overige gronden voor vergoeding van immateriële schade zijn aangevoerd. Alles afwegende acht de rechtbank een bedrag van 2.500,00 passend, gelet op de aard en ernst van het letsel. Daarbij is aansluiting gezocht bij uitspraken in vergelijkbare zaken. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2024 en zal de vordering voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet
op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Potijk, voorzitter, mr. M.E. Joha en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. S. Runia, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2025.
1. Pagina 78 e.v.