In deze verzetzaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 juli 2013 uitspraak gedaan over de proceskostenveroordeling na de intrekking van een beroep door de opposant. De opposant had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, maar trok dit beroep in nadat het UWV een gunstig besluit had genomen. De rechtbank had in de eerdere uitspraak de wegingsfactor voor de proceskosten vastgesteld op 0,5, wat de opposant betwistte in zijn verzet. Hij voerde aan dat de proceshandelingen die hij had verricht gelijkwaardig waren aan die in een zaak die eindigde met een uitspraak op het beroep. De rechtbank oordeelde dat de indiening van een beroepschrift een gebruikelijke proceshandeling is en dat de intrekking van het beroep geen reden is om de zaak anders te wegen. De rechtbank paste de wegingsfactor 1 toe, wat leidde tot een gegrondverklaring van het verzet. De rechtbank besloot tevens om de proceskosten te vergoeden, die in totaal op € 1.010,50 werden vastgesteld, inclusief kosten voor rechtsbijstand en een medisch deskundige. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing, waarbij hoger beroep mogelijk is tegen de beslissing over de proceskostenvergoeding.