ECLI:NL:RBOBR:2013:4323

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
12/4066
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep wegens tegemoetkomen door verweerder

In deze verzetzaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 juli 2013 uitspraak gedaan over de proceskostenveroordeling na de intrekking van een beroep door de opposant. De opposant had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, maar trok dit beroep in nadat het UWV een gunstig besluit had genomen. De rechtbank had in de eerdere uitspraak de wegingsfactor voor de proceskosten vastgesteld op 0,5, wat de opposant betwistte in zijn verzet. Hij voerde aan dat de proceshandelingen die hij had verricht gelijkwaardig waren aan die in een zaak die eindigde met een uitspraak op het beroep. De rechtbank oordeelde dat de indiening van een beroepschrift een gebruikelijke proceshandeling is en dat de intrekking van het beroep geen reden is om de zaak anders te wegen. De rechtbank paste de wegingsfactor 1 toe, wat leidde tot een gegrondverklaring van het verzet. De rechtbank besloot tevens om de proceskosten te vergoeden, die in totaal op € 1.010,50 werden vastgesteld, inclusief kosten voor rechtsbijstand en een medisch deskundige. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing, waarbij hoger beroep mogelijk is tegen de beslissing over de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 12/4066 VERZET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2013 op het verzet van

[opposant], te [woonplaats], opposant,

(gemachtigde: mr. J. van de Wiel)
tegen
de uitspraak van de rechtbank van 19 maart 2013

Procesverloop

Bij brief van 14 december 2012 heeft opposant beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV) van 5 november 2012. Het UWV heeft vervolgens bij brief van 20 febuari 2013 een nader besluit ten gunste van verzoeker genomen.
Naar aanleiding daarvan heeft opposant, bij brief van 22 februari 2013, het beroep ingetrokken. Daarbij is verzocht het UWV in de proceskosten, de kosten voor het medisch advies en het griffierecht te veroordelen.
Bij de aangevochten uitspraak heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het UWV veroordeeld in de door opposant gemaakte proceskosten, vastgesteld op in totaal € 538,50.
Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet gedaan.
Het UWV is van de indiening van het verzet in kennis gesteld.

Overwegingen

1.
In de aangevochten uitspraak heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de door opposant gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten begroot, uitgaande van een wegingsfactor van 0,5. De rechtbank heeft daarvoor verwezen naar de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), Staatsblad 1999, nummer 51, bladzijde 3.
2.
Opposant heeft in verzet aangevoerd dat hij dezelfde proceshandelingen heeft verricht als in een zaak die is geëindigd met een uitspraak op het beroep. Volgens opposant valt niet in te zien waarom al verrichte proceshandelingen lichter gekwalificeerd moeten worden, enkel omdat het beroep is ingetrokken omdat is tegemoetgekomen.
3.
De procedure in de zaak die heeft geleid tot de aangevochten uitspraak, is ingeleid met een beroepschrift tegen een besluit van het UWV van 5 november 2012. Die indiening is een gebruikelijke proceshandeling in een beroepsprocedure. De enkele omstandigheid dat, door de intrekking, geen verdere proceshandelingen zijn verricht, maakt niet dat het gewicht van de zaak anders zou moeten worden gewogen dan op de gebruikelijke wijze.
4.
De verwijzing in de Nota van toelichting heeft verder betrekking op de weging van proceshandelingen betreffende een verzoek om een proceskostenveroordeling na de intrekking van een beroep, niet op de weging van de proceshandelingen die in de daaraan voorafgaande procedure hebben plaatsgevonden. Ook die verwijzing maakt dan ook niet dat een lagere wegingsfactor van toepassing is.
5.
De gebruikelijke weging van een zaak als hier in het geding is gemiddeld. Op grond van onderdeel C1 van de Bijlage bij het Bpb geldt daarbij een wegingsfactor 1. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak als licht of zeer licht, dan wel als zwaar of zeer zwaar te kwalificeren.
6.
Op grond van het voorafgaande dient het verzet van opposant, onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb, gegrond te worden verklaard. Op grond van artikel 8:55, negende lid, van de Awb, vervalt dientengevolge de uitspraak waartegen het verzet is gericht en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
7.
De rechtbank ziet aanleiding om - in analogie aan de situatie waarin sprake zou zijn van een verzet tegen een uitspraak op beroep - toepassing te geven aan de haar in artikel 8:55, tiende lid, van de Awb, gegeven bevoegdheid om uitspraak te doen op het beroep, door tevens te beslissen op het verzoek om vergoeding van proceskosten in verband met de intrekking van het beroep. Nader onderzoek kan namelijk redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
8.
De kosten voor beroepsmatige verleende rechtsbijstand worden begroot op € 472,00 (1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoekschrift, waarde per punt € 472,00, wegingsfactor 1). De kosten ter zake van de inschakeling van een medisch deskundige, tot vergoeding waarvan verweerder zich op 27 februari 2013 bereid heeft verklaard, bedragen € 302,50.
Doordat de rechtbank tevens uitspraak doet op het verzoek, zal zij tevens proceskosten toekennen voor de indiening van een verzetschrift. Op grond van het Bpb en de daarbij behorende bijlage, worden deze kosten begroot op € 236,00, voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een verzetschrift, waarde per punt € 472,00, wegingsfactor 0,5).
De proceskosten bedragen hiermee in totaal € 1.010,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe en veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten, begroot op in totaal € 1.010,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. van der Meiden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 juli 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het verzoek om vergoeding van de proceskosten, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan, hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.