ECLI:NL:RBOBR:2013:5663

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-11_2585
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van deskundigenkosten en proceskosten in planschadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 14 oktober 2013, wordt de zaak behandeld van eiser, die een planschadevergoeding heeft aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren. Eiser had in eerste instantie een vergoeding van € 4.100,- ontvangen, maar zijn verzoek om vergoeding van deskundigenkosten werd afgewezen. Eiser ging in beroep tegen het besluit van 20 juni 2011, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 25 maart 2013 werd het onderzoek geschorst in afwachting van een rapportage van ingeschakelde deskundigen. Na overleg met deze deskundigen werd de planschadevergoeding verhoogd naar € 11.000,-, maar eiser trok zijn beroepsgrond over de hoogte van de vergoeding in.

De rechtbank oordeelde dat de inschakeling van een contra-expert, [bedrijf B], door eiser redelijkerwijs noodzakelijk was, en dat de kosten van deze deskundige, € 681,16, voor vergoeding in aanmerking kwamen. De rechtbank stelde vast dat de gemaakte kosten van rechtsbijstand in de primaire fase niet redelijkerwijs noodzakelijk waren, omdat eiser niet onjuist was voorgelicht door verweerder of de deskundige. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit voor zover het de kosten van [bedrijf B] betrof. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.995,73 bedroegen, en het griffierecht van € 152,- diende door verweerder aan eiser te worden vergoed.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de redelijkheidstoets bij de vergoeding van deskundigenkosten en rechtsbijstand in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. De rechtbank concludeert dat de gemaakte kosten van de deskundige niet onredelijk hoog waren en dat de inschakeling van juridische bijstand in de primaire fase niet noodzakelijk was, wat leidde tot de afwijzing van die kosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 11/2585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.J. Sleegers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren, verweerder

(gemachtigde: A.J.M. van Son).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een planschadevergoeding van € 4.100,- toegekend. Eisers verzoek om vergoeding van de deskundigenkosten is afgewezen.
Bij besluit van 20 juni 2011 (het bestreden besluit), verzonden 22 juni 2011, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting van 25 maart 2013 heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschorst in afwachting van de uitkomst van het overleg tussen de door partijen ingeschakelde deskundigen en een door hen beiden benoemde derde-deskundige.
Naar aanleiding van dat overleg en de daaruit voortvloeiende rapportage van de deskundigen van 23 juli 2013, heeft verweerder besloten aan eiser een planschadevergoeding van € 11.000,- toe te kennen.
Vervolgens heeft eiser bij schrijven van 7 augustus 2013 zijn beroepsgrond ten aanzien van de hoogte van de planschadevergoeding ingetrokken. De overige beroepsgronden heeft eiser gehandhaafd.
Verweerder is in de gelegenheid gesteld aanvullend verweer uit te brengen. Verweerder heeft bij schrijven van 14 augustus 2013 van deze gelegenheid gebruikgemaakt. Eiser heeft hierop gereageerd bij schrijven van 28 augustus 2013.
Op 2 september 2013 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en medegedeeld dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven een nader onderzoek buiten zitting achterwege te laten
.

Overwegingen

1.1 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.2 Eiser heeft op 25 augustus 2009 een verzoek ingediend om toekenning van een tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Vlasakkers”.
1.3 Verweerder heeft advies ingewonnen bij[bedrijf A]. In reactie op het door [bedrijf A] uitgebrachte conceptadvies heeft eiser opdracht gegeven aan [bedrijf B] voor een contra-expertise.
1.4 Uit het verslag van de hoorzitting in de primaire fase blijkt dat de gemachtigde van verweerder heeft voorgesteld om het uitbrengen van het definitieve advies uit te stellen totdat door eiser een tegentaxatierapport werd ingediend. De aanwezige vertegenwoordiger van de planschadecommissie ([persoon 1]) verklaarde vervolgens dat tot het moment dat een tegentaxatierapport is overgelegd, de planschadecommissie geen uitspraken kan doen over of het schadebedrag in stand kan blijven.
2.
In het primaire besluit heeft verweerder aan eiser, op basis van het definitieve deskundigenrapport, een bedrag van € 4.100,- toegekend. Eisers verzoek om vergoeding van de deskundigen- en rechtsbijstandskosten is door verweerder afgewezen aangezien het volgens verweerder niet redelijk was deze kosten te maken. Verweerder heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd.
Kosten primaire fase
3.1
Eiser heeft in het aan de rechtbank toegestuurde ‘formulier proceskosten’ van 16 februari 2013, verzocht om vergoeding van de aan de gemeente Someren betaalde
legeskosten(drempelbedrag in verband met het in behandeling nemen van het verzoek om planschadevergoeding), blijkens de zich in het dossier bevindende factuur van 8 september 2009 bedragende € 300,-.
3.2
In het primaire besluit heeft verweerder al besloten het drempelbedrag van € 300,- terug te betalen. Eisers verzoek berust op een onjuiste lezing van het primaire besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit nogmaals te bepalen.
4.1
Eiser maakt in het hierboven genoemde formulier ook aanspraak op vergoeding van kosten voor
verleturenin de primaire fase (vanwege de taxatie door [bedrijf A]), de taxatie van [bedrijf B], de hoorzitting bij [bedrijf A] en de besprekingen met mr. Sleegers) en
reiskostenvoor de hoorzitting in Eindhoven bij [bedrijf A] en vergoeding van reiskosten voor de besprekingen met mr. Sleegers in de primaire fase.
4.2
Ingevolge artikel 6.5, onder a, van de Wro vergoedt verweerder, indien het een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro toekent, daarbij tevens de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand.
4.3
De gevorderde reis- en verletkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat artikel 6.5 van de Wro hiervoor geen wettelijke grondslag biedt. Deze beroepsgrond faalt.
5.1
Eiser heeft voorts in zijn beroepschrift verzocht om vergoeding van de deskundigenkosten, te weten de door [bedrijf B] verrichte tegentaxatie (die € 681,16 heeft gekost). Eiser stelt dat de deskundigenkosten redelijkerwijs gemaakte kosten betreffen, omdat hij zelf niet deskundig is ten aanzien van taxaties en er door verweerder en [bedrijf A] is aangedrongen op een tegentaxatie van eiser.
5.2
Volgens verweerder heeft de tegentaxatie niet bijgedragen aan een ‘geobjectiveerde waardebepaling’, als in de jurisprudentie vereist. De aard van de door de [bedrijf B] gemaakte opmerkingen in de door hem ingediende reactie op het conceptrapport van [bedrijf A] is niet dusdanig specialistisch dat dit niet door bezwaarmaker zelf naar voren had kunnen worden gebracht.
5.3
Ter beantwoording van de vraag of sprake is van redelijkerwijs gemaakte kosten van andere deskundige bijstand, als bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, van de Wro, sluit de rechtbank aan bij de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets in de uitspraak van de Hoge Raad van 17 november 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZB1084. Hierbij dient te worden beoordeeld of inschakeling van de deskundige redelijkerwijs noodzakelijk was en of de hoogte van de kosten redelijk is. Verder sluit de rechtbank aan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRS) uitspraak van 11 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX1032) waarin de ABRS heeft overwogen wat onder ‘redelijkerwijs gemaakte kosten’ dient te worden verstaan.
Onder redelijkerwijs gemaakte kosten dient
niette worden verstaan de kosten van de ingeschakelde deskundige en de kosten van rechtsbijstand die de aanvrager met betrekking tot de indiening van de aanvraag c.q. ten behoeve van de aanvraag heeft gemaakt.
Onder redelijkerwijs gemaakte kosten dient
welte worden verstaan de kosten die de aanvrager maakt vanaf het moment dat de door verweerder ingeschakelde deskundige een conceptadvies dan wel advies over de aanvraag aan verweerder heeft uitgebracht tot het moment dat verweerder op de aanvraag een besluit heeft genomen waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat de inschakeling van [bedrijf B] door eiser redelijkerwijs noodzakelijk was. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat deze kosten zijn gemaakt na het uitbrengen van het conceptadvies van [bedrijf A]. Bovendien heeft verweerder dit tijdens de hoorzitting zelf voorgesteld. Dat de uitkomst van het uiteindelijke advies van [bedrijf A] niet is gewijzigd, leidt niet tot het oordeel dat daarmee, achteraf bezien, de inschakeling van [bedrijf B] niet redelijkerwijs noodzakelijk was. Voorts zijn de gemaakte kosten van [bedrijf B] naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk hoog. De kosten van [bedrijf B] ad € 681,16 komen daarom voor vergoeding in aanmerking.
6.1
Eiser heeft voorts in zijn beroepschrift verzocht om vergoeding van rechtsbijstandskosten in de primaire fase. Eiser stelt kort gezegd dat deze rechtsbijstandskosten redelijkerwijs gemaakte kosten betreffen, nu eiser niet thuis is in juridische zaken, hij op korte termijn op het uitgebreide en ingewikkelde conceptadvies van [bedrijf A] moest reageren en wilde voorkomen dat er dingen in de bezwaarfase mis zouden gaan. Volgens eiser komen deze rechtsbijstandskosten (ook) op grond van de “Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Someren 2008” (hierna: de procedureverordening) voor vergoeding in aanmerking.
6.2
Verweerder heeft zich hierover kort gezegd op het standpunt gesteld dat het inroepen van juridische bijstand in de primaire fase in onderhavig geval niet redelijk was aangezien de juridische bijstand in deze casus niet heeft bijgedragen tot een geobjectiveerde waardebepaling. De procedureverordening verwoordt slechts wat in artikel 6.5 van de Wro is geregeld en bevat geen passage omtrent de vergoeding van gemaakte kosten van de aanvrager, aldus verweerder.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank was inschakeling van een juridisch deskundige niet redelijkerwijs noodzakelijk. De rechtbank ziet niet in dat juridische bijstand reeds in de periode voorafgaande aan de totstandkoming van het primaire besluit redelijkerwijs noodzakelijk was, omdat het juridische deel van de rapportage van [bedrijf A] door (de gemachtigde van) eiser niet wordt bestreden. De enkele stellingen dat het een ingewikkelde materie betreft en dat eiser in tijdnood zat, leiden niet tot een ander oordeel. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat niet is gebleken dat door verweerder dan wel [bedrijf A] eiser onjuist of onvolledig is voorgelicht over de gang van zaken met betrekking tot de advisering van [bedrijf A] en de voorbereiding van het primaire besluit. Verweerder is terecht niet tot het vergoeden van deze rechtsbijstandskosten (ad € 1.839,54) overgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder evenmin gehouden tot het vergoeden van voornoemde rechtsbijstandskosten op grond van de procedureverordening. Deze verordening bevat geen passage omtrent de vergoeding van gemaakte kosten van de aanvrager. Deze beroepsgrond faalt.
7.
Gelet op het bovenstaande komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen voor zover hierin is overwogen dat de kosten van [bedrijf B] niet worden vergoed en zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dat betekent dat het primaire besluit in stand blijft voor zover hierin de overige door eiser gevorderde kosten in de primaire fase zijn afgewezen.
8.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser in de bezwaarfase en de beroepsfase. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de hoogte van deze kosten wordt bepaald op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht en gaat daarom voorbij aan de declaraties van de werkelijk gemaakte kosten.
Kosten bezwaarfase
9.1
Eiser heeft voorts in zijn beroepschrift verzocht om verweerder te veroordelen in de gemaakte proceskosten in de bezwaarfase, op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9.2
Ingevolge dit artikel worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed, op verzoek van de belanghebbende, voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Voorwaarde voor toekenning van deze kosten is onder meer dat het verzoek tijdig dient te zijn gedaan, te weten voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist (artikel 7:15, derde lid, van de Awb). In onderhavig geval is namens eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar aangevoerd dat hij recht heeft op vergoeding van de kosten van juridische bijstand betreffende de kosten van het bespreken en het indienen. De rechtbank verstaat dit aldus dat eiser verzoekt om vergoeding van de kosten voor het opstellen van een bezwaarschrift en die voor het verschijnen op een hoorzitting in bezwaar.
9.3
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van redelijkerwijs noodzakelijke kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. Gelet op het feit dat het primaire besluit gedeeltelijk wordt herroepen, staat naar het oordeel van de rechtbank tevens de onrechtmatigheid van het primaire besluit en de verwijtbaarheid aan het bestuursorgaan vast. De hoogte van de kosten stelt de rechtbank op grond van artikel 1 onder a juncto artikel 2, eerste lid, onder a juncto de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 944,-. Deze vergoeding is als volgt opgebouwd: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, alsmede 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 472,-. De rechtbank overweegt voorts dat de reiskosten van de gemachtigde van eiser ten behoeve van de hoorzitting in bezwaar reeds begrepen zijn in de vergoeding voor rechtsbijstand en dus niet op basis van dit artikel voor vergoeding in aanmerking komen.
10.1
Voorts heeft eiser verzocht om vergoeding van de reiskosten ten behoeve van de hoorzitting in bezwaar van 12 mei 2011 en vergoeding van de reiskosten vanwege besprekingen met zijn gemachtigde, mr. Sleegers.
10.2
Artikel 1 aanhef, onder c van het Besluit proceskosten bestuursrecht, luidt, voor zover van belang, dat een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend betrekking kan hebben op reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende. Dit betreft als regel de kosten om een zitting te kunnen bijwonen. Dit artikel voorziet, gezien het gebruik van het woord “uitsluitend”, dus niet in vergoeding van de reiskosten in de bezwaar- of beroepsfase, vanwege besprekingen tussen eiser en diens gemachtigde.
10.3
Wel komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten die eiser zelf ten behoeve van de hoorzitting in bezwaar van 12 mei 2011 heeft gemaakt. Voor reiskosten geldt, op basis van artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, het tarief van artikel 11, eerste lid, sub c van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Laatstgenoemd artikel schrijft de volgende tarieven voor. Reiskosten openbaar vervoer, laagste klasse, of kilometervergoeding van 0,28 eurocent per kilometer als openbaar vervoer niet (voldoende) mogelijk is. Blijkens de aan eiser gerichte uitnodiging voor de hoorzitting in bezwaar van 22 april 2011, vond de hoorzitting in bezwaar plaats op 12 mei 2011 om 20:00 uur ’s avonds, op het adres[adres 1]. Uit de via internet beschikbare openbaarvervoer-informatie, was op dat tijdstip geen openbaar vervoer meer mogelijk vanaf het adres van eiser naar de plaats waar de hoorzitting in bezwaar gehouden werd. Eiser maakt ten aanzien van deze hoorzitting dus aanspraak op de kilometervergoeding van 0,28 eurocent per kilometer. De afstand van [adres 2] naar[adres 1], stelt de rechtbank met behulp van routenet.nl vast op 7,6 kilometer. Eiser maakt dus aanspraak op (heen- en terugreis): 7,6 x 2 x 0,28 = € 4,26 euro, die verweerder aan eiser dient te vergoeden.
10.4
Eiser heeft, in het aan de rechtbank toegestuurde ‘formulier proceskosten’ van 16 februari 2013, niet verzocht om vergoeding van verletkosten vanwege het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar van 12 mei 2011. De rechtbank ziet daarom, mede gezien het tijdstip van deze hoorzitting, geen reden om verweerder in deze verletkosten te veroordelen.
Kosten beroepsfase
11.1
Verder ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, waar eiser in zijn beroepschrift om heeft verzocht.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van artikel 1 onder a juncto artikel 2, eerste lid, onder a juncto de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 944,-. Deze vergoeding is als volgt opgebouwd: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, alsmede 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van € 472,-. De latere reacties van de zijde van eiser bevatten slechts een herhaling van standpunten en de rechtbank ziet geen aanleiding hiervoor een vergoeding toe te kennen.
11.2
Eiser komt in aanmerking voor vergoeding van zijn
reiskostenten behoeve van de zitting van de rechtbank van 25 maart 2013, op grond van artikel 1 aanhef, onder c juncto artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent eiser een reiskostenvergoeding toe van € 26,88 welke als volgt is opgebouwd: Treinreis van Weert naar ’s Hertogenbosch, 2e klas, 2 x € 10,20 (heen en terug). Busreis van Someren naar Weert, 2 x € 3,24 (heen en terug).
11.3
Eiser heeft voorts in het aan de rechtbank toegestuurde ‘formulier proceskosten’ van 16 februari 2013, verzocht om vergoeding van
verletkostenvanwege het bijwonen van de zitting bij de rechtbank te ’s-Hertogenbosch op 25 maart 2013.
11.4
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb betrekking hebben op verletkosten van een partij of een belanghebbende. Verletkosten zijn de kosten van tijdverzuim voor het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis. Eiser heeft hiervoor 8 uur aan verleturen opgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank dient het aantal verleturen naar beneden te worden bijgesteld. De heen- en terugreis met openbaar vervoer vanaf het adres van eiser naar de rechtbank bedraagt 3 uur (2x 1,5 uur). Voorts bedroeg de behandeltijd van de zitting bij de rechtbank 75 minuten. Naar het oordeel van de rechtbank komen dus slechts 4,25 van de 8 gevraagde verleturen voor vergoeding in aanmerking. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit proceskosten bestuursrecht, wordt het bedrag van de verletkosten vastgesteld overeenkomstig een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 7,- en € 78,- per uur bedraagt. Op het formulier proceskosten van 16 februari 2013 heeft eiser aangegeven dat zijn uurloon € 18,02 euro bruto bedraagt. Ter staving van dit standpunt heeft eiser als bijlage bij genoemd formulier een salarisspecificatie van december 2012 bijgevoegd. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de verletkosten tot een bedrag van € 76,59 (4,25 uur x € 18,02).
12.
Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank voorts dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit voor zover de gevraagde vergoeding van de kosten van [bedrijf B] is afgewezen en bepaalt dat een bedrag van € 681,16 voor vergoeding in aanmerking komt en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.995,73;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.