ECLI:NL:RBOBR:2013:6079

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
SHE-12_2965
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding omgevingsrecht Tracébesluit Zuid-Willemsvaart

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een woning te Rosmalen, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om schadevergoeding door de Minister van Infrastructuur en Milieu. Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van het Tracébesluit Omlegging Zuid-Willemsvaart Maas-Den Dungen, dat volgens eisers heeft geleid tot waardevermindering van hun woning en omzetschade voor hun beautysalon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) in haar advies van 14 mei 2012 een schadevergoeding van € 6.300,00 had geadviseerd, maar de Minister had dit advies genegeerd en het verzoek volledig afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de SAOZ terecht heeft geconcludeerd dat de schade gedeeltelijk voorzienbaar was, maar dat de Minister niet had moeten afwijken van dit advies. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en kent eisers de schadevergoeding toe, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelt verder dat de Minister de proceskosten van eisers moet vergoeden, die zijn vastgesteld op € 944,00. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 november 2013.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 12/2965

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 november 2013 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], te Rosmalen, eisers

(gemachtigde: mr. B. de Jong),
en
de Minister van Infrastructuur en Milieu; Rijkswaterstaat Dienst Noord-Brabant, verweerder
(gemachtigde: S. de Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om schadevergoeding vanwege de vaststelling van het Tracébesluit Omlegging Zuid-Willemsvaart Maas-Den Dungen, afgewezen.
Bij brief van 17 september 2012 heeft verweerder het daartegen door eisers gemaakte bezwaar overeenkomstig hun verzoek met toepassing van artikel 7:1a, derde en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2013. [eiser 2] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eisers zijn sinds 2002 eigenaren van de woning op het perceel [adres]. Op 3 juli 2008 heeft verweerder het Tracébesluit Omlegging Zuid-Willemsvaart Maas - Den Dungen (hierna: het Tracébesluit) vastgesteld. Bij brief van 21 juni 2011 hebben eisers verweerder verzocht om vergoeding van de schade die zij als gevolg van het Tracébesluit stellen te hebben geleden c.q. te leiden. Aan dat verzoek hebben zij ten grondslag gelegd dat het Tracébesluit heeft geleid tot waardevermindering van hun woning en omzetschade voor de aan huis gevestigde beautysalon door de mogelijke aanleg van een randweg achter hun woning. Deze rondweg is een zogenoemde gebiedsontsluitingsweg type II. In het voorjaar van 2007 heeft Rijkswaterstaat evenwel besloten deze rondweg aan de achterzijde op een afstand van circa 30 tot 40 meter van het perceel van eisers, verhoogd, aan te leggen. Dit is vastgelegd in het ontwerp-tracébesluit van maart 2007 en uiteindelijk definitief in het Tracébesluit van 3 juli 2008. Vanwege de aanleg van de weg zal naar de mening van eisers hun woongenot worden aangetast en wordt een toename van de geluid-, stof-, geur- en lichthinder veroorzaakt. Bovendien zal als gevolg van het verleggen van de doorgaande weg, die voorheen voor langs de woning liep, sprake zijn van een verminderde passantenstroom waardoor de inkomsten van de beautysalon zullen dalen.
De Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) heeft desgevraagd verweerder in haar advies van 14 mei 2012 geadviseerd eisers een schadevergoeding toe te kennen van
€ 6.300,00 als gevolg van de waardedaling van hun woning. Volgens de SAOZ was de schade gedeeltelijk voorzienbaar en moet voorts aftrek plaatsvinden wegens normaal maatschappelijk risico.
In het bestreden besluit heeft verweerder in afwijking van het advies van de SAOZ, besloten het verzoek om schadevergoeding van eisers volledig af te wijzen.
3.
Eisers zijn met de SAOZ van mening dat slechts sprake is van gedeeltelijke voorzienbaarheid en dat verweerder aan hen een schadevergoeding van € 6.300,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2011 had moeten toekennen. Uit de Startnotitie blijkt volgens eisers niet dat de rondweg ook achter hun perceel kon komen. Deze optie wordt in de notitie in het geheel niet genoemd. De schade zoals deze zich nu concreet heeft voorgedaan was dan ook niet voorzienbaar, aldus eisers.
4.
Volgens verweerder komt de door de SAOZ becijferde schade niet voor vergoeding in aanmerking omdat voor eisers reeds vanaf het moment van het verschijnen van de Startnotitie geheel voorzienbaar was dat de aanleg en omlegging van de Zuid-Willemsvaart met bijbehorende werken nadelige gevolgen in de vorm van hinder en overlast voor eisers zou veroorzaken, ook al was de exacte ruimtelijke uitvoering daarvan nog niet in detail duidelijk. Volgens verweerder hadden eisers er rekening mee moeten houden dat het tracé van de omlegging Zuid-Willemsvaart met bijkomende werken op de gronden in de richting van hun perceel zou worden aangelegd. Dat in de Startnotitie nog werd uitgegaan van meer varianten doet hieraan niet af.
5.
In artikel 22 van de Tracéwet, zoals dat geldt sinds 1 januari 2012 (was voorheen artikel 20d), is het volgende bepaald:
1.
Indien een belanghebbende ten gevolge van een tracébesluit schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, kent Onze Minister hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.
Afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening blijft buiten toepassing voor zover de belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid.
3.
Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de indiening en afhandeling van een verzoek om schadevergoeding.
6.
Nu eisers de aanvraag hebben ingediend na 1 juli 2008 en het Tracébesluit na 1 juli 2008 in werking is getreden, komt schade als gevolg van het Tracébesluit voor vergoeding in aanmerking volgens de maatstaven van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), zo blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). Dit brengt met zich dat indien ten tijde van de aankoop van een onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen, de schade voorzienbaar is en voor rekening blijft van de koper. Dit omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling te hebben aanvaard.
Om voorzienbaarheid te kunnen aannemen, is vereist dat er een concreet beleidsvoornemen is dat openbaar is gemaakt. Een dergelijk beleidsvoornemen behoeft geen formele status te hebben.
7.
In mei 1993 is de startnotitie “Startnotitie Zuid-Willemsvaart tussen Maas en Den Dungen, Omlegging Zuid-Willemsvaart ’s-Hertogenbosch” (hierna: de Startnotitie) opgesteld. Deze Startnotitie is op 3 juni 1993 gepubliceerd en ter visie gelegd. De Startnotitie bevat het voornemen om een kanaal tussen Den Dungen en de rivier de Maas ter hoogte van Empel (lengte circa 9 meter) te realiseren ten behoeve van schepen met een laadvermogen van 1.350 ton. Het kanaal sluit aan op de bestaande Zuid-Willemsvaart en staat bekend als de “omlegging Zuid-Willemsvaart ’s-Hertogenbosch”.
8.
De rechtbank is van oordeel dat de SAOZ terecht heeft geconcludeerd dat uit de Startnotitie niet volgt dat de gronden gelegen achter de woning van eisers wellicht (als alternatief) ook bij de planvorming van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart zouden worden betrokken. Op het bijbehorend kaartmateriaal wordt in dit verband alleen de Graafsebaan genoemd in verband met een brug over de Zuid-Willemsvaart. In de Startnotitie wordt in het geheel niet gesproken over de mogelijkheid om een rondweg achter de woning van eisers aan te leggen. De rechtbank ziet dan ook geen enkel aanknopingspunt om aan te moeten nemen dat eisers voorafgaand aan de aankoop van het perceel [adres] rekening hadden moeten houden met een mogelijke aanleg van de Rondweg achter dit perceel. De omstandigheden van dit geval verschillen daarmee van de omstandigheden in de door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraken van de ABRS inzake de Hanzelijn (ABRS 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7497). In de door verweerder genoemde uitspraak waren de meest ongunstige alternatieven wel kenbaar uit de startnotitie. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de SAOZ terecht heeft gesignaleerd dat ook als het voornemen tot reconstructie van de Graafsebaan zou zijn uitgevoerd, eisers diverse vormen van hinder en overlast hadden ondervonden, terwijl de Graafsebaan thans zijn doorgaande functie heeft verloren. Dit leidt volgens de SAOZ tot gedeeltelijke voorzienbaarheid, hetgeen eisers niet hebben betwist.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook.
9.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, het bestreden besluit zal vernietigen en zelf in de zaak zal voorzien onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er in het geval van eisers sprake is van gedeeltelijke voorzienbaarheid van de schade ten gevolge van het Tracébesluit.
11.
Partijen hebben ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij ingeval eisers recht zouden kunnen doen gelden op een tegemoetkoming als bedoeld in Afdeling 6.1 van de Wro de berekening van de SAOZ aanvaardbaar achten. In de visie van de SAOZ bedraagt de aan de uitvoering van het Tracébesluit toe te rekenen waardevermindering van de woning
€ 20.000,00. Hiervan kan volgens de SAOZ € 5.000,00 worden afgetrokken wegens voorzienbaarheid. Een bedrag gelijk aan 2% van de waarde van de woning op de peildatum, te weten 24 maart 2010, zijnde de datum van inwerkingtreding van het Tracébesluit, moet hierop vervolgens in mindering worden gebracht. Dit betreft een bedrag van € 8.700,00 wegens “normaal maatschappelijk risico”. Dat betekent dat een tegemoetkoming resteert van € 6.300,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2011 tot aan de dag van voldoening.
12.
Nu de rechtbank niet is gebleken van een onjuiste berekening door de SAOZ ziet de rechtbank termen deze berekening tot de hare te maken. De rechtbank stelt de tegemoetkoming op grond van planschade door verweerder aan eisers te voldoen dan ook vast op een bedrag van € 6.300,00 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 juni 2011 tot aan de dag van voldoening.
13.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).
14.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 30 mei 3012;
  • bepaalt dat verweerder eisers een tegemoetkoming in de geleden schade als gevolg van het Tracébesluit “Omlegging Zuid-Willemsvaart Maas-Den Dungen” toekent van € 6.300,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2011 tot aan de dag van voldoening;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,00, te betalen aan eisers;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,00 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.N. Kruijer, voorzitter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.