In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 november 2013 een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die woonachtig is in de gemeente [A] en vertegenwoordigd werd door advocaat mr. P.J.A. van de Laar. De verweerster in deze procedure was het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente [A], vertegenwoordigd door advocaat mr. T.E.P.A. Lam. De rechtbank heeft de procedure gestart op basis van een verzoekschrift van 18 juni 2013, gevolgd door een verweerschrift van 17 september 2013 en een zitting op 8 oktober 2013.
De zaak draait om een bestemmingsplan dat op 5 maart 2013 door de gemeenteraad van [A] is vastgesteld, waarin onder andere de legalisatie van woonwagens is geregeld. De verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat door de Raad van State was afgewezen. De verzoeker was van mening dat de intrekking van een gedoogbeschikking door de gemeente onterecht was en dat hij schade zou lijden als gevolg van de handhaving van het bestemmingsplan.
De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank stelde vast dat er al een bestuursrechtelijke procedure aanhangig was en dat de verzoeker geen belang had bij het getuigenverhoor, omdat zijn rechtspositie te zwak was om dit te rechtvaardigen. Bovendien was de waarschuwingsbrief van de gemeente niet te beschouwen als een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht, waardoor de verzoeker geen rechtens bindende verplichtingen had.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, met de overweging dat er geen onrechtmatige handeling van de overheid was vastgesteld en dat de verzoeker zijn schadevergoeding pas kan vorderen nadat er een handhavingsbesluit is genomen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J.F.M. Strijbos.