ECLI:NL:RBOBR:2013:6634

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
SHE-13_3915
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit omgevingsvergunning voor verharding perceel met archeologische dubbelbestemming

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Sint-Michielsgestel, waarbij eisers van mening zijn dat voor de verharding op een perceel met een dubbelbestemming een omgevingsvergunning vereist is. De eisers, bestaande uit vijf personen, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 juni 2013, waarin het college hun bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft op 28 november 2013 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers zich beroepen op de planregels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Sint-Michielsgestel’, die vereisen dat voor verharding op het perceel een omgevingsvergunning nodig is. De eisers vrezen dat de bedrijvigheid op het perceel van een derde-partij zal toenemen als de verharding mag blijven bestaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bepalingen waarop eisers zich beroepen niet de strekking hebben om hun belangen te beschermen, en dat zij zich daarom niet op deze bepalingen kunnen beroepen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat, volgens artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht, een besluit niet vernietigd kan worden op grond van een schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van de belangen van de eisers. Aangezien de eisers geen andere gronden voor hun beroep hebben aangevoerd, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. A.H.N. Kruijer, in aanwezigheid van griffier mr. E.A.C. Spoormakers, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/3915

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2013 in de zaak tussen

1.
[eiser 1],
2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],
5.
[eiser 5],
allen wonenden te [woonplaats], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Sint-Michielsgestel, verweerder,
gemachtigde: A.A.J. Dalsen.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], te [woonplaats], gemachtigde: mr. W. Krijger.

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan derde-partij op 17 augustus 2010 opgelegde last onder dwangsom ingetrokken.
Bij besluit van 27 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2013. [eiser 5] en [eiser 4] zijn namens eisers verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Derde-partij is eigenaar van het perceel dat is gelegen aan [adres]. Een deel van dit perceel is verhard (hierna: het verharde perceel). Bij besluit van 17 augustus 2010, verzonden op 23 augustus 2010, heeft verweerder aan derde-partij een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende - voor zover hier van belang - dat derde-partij de zonder omgevingsvergunning aangebrachte verharding op het perceel aan [adres] binnen één jaar na verzenddatum van het besluit dient te verwijderen en verwijderd te houden, op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag. Uit de kaart die bij het besluit is gevoegd blijkt dat een gedeelte van de verharding mag blijven bestaan.
2.
Op het perceel is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Sint-Michielsgestel’ (het bestemmingsplan) van kracht. Volgens het bestemmingsplan rust op het verharde perceel de bestemming ‘Agrarisch’ en op een gedeelte de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ (de dubbelbestemming). Op het gedeelte van het verharde perceel waarop de dubbelbestemming niet rust, is de gebiedsaanduiding ‘archeologische verwachtingswaarde 2’ van toepassing.
3.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat op grond van het door hem gehanteerde archeologische beleid voor de verharding op het perceel geen omgevingsvergunning vereist is. Uit dit archeologische beleid blijkt dat voor het gedeelte van het verharde perceel waar de dubbelbestemming op rust, een middelhoge verwachting van archeologische resten is. Het beleid schrijft voor dat voor gebieden met deze verwachting een omgevingsvergunning nodig is voor alle ingrepen groter of gelijk aan 100m2 en dieper dan 50 cm onder het huidige maaiveld. De op het perceel aanwezige verharding is slechts 35 cm diep. Op grond van het beleid is dan ook geen omgevingsvergunning nodig. Ten aanzien van het gedeelte van het verharde perceel met de gebiedsaanduiding volgt uit het archeologische beleid dat hier een lage verwachting van archeologische resten is. Enkel voor ingrepen groter of gelijk aan 1 hectare en dieper dan 50 cm is op grond van het beleid een omgevingsvergunning vereist. Ook de verharding op dit gedeelte is vergunningvrij.
4.
Eisers voeren aan dat de planregels bij het bestemmingsplan voor zowel de verharding op het gedeelte met de dubbelbestemming (artikel 31.4.1) als voor het gedeelte met de gebiedsaanduiding (artikel 3.7 in combinatie met artikel 3.7.2) een omgevingsvergunning vereisen.
5.
Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever ten aanzien van artikel 8:69a van de Awb heeft willen aansluiten bij artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet. Ook met artikel 8:69a van de Awb heeft de wetgever de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.
6.
Tijdens de zitting is eisers herhaaldelijk gevraagd naar hun belang bij de onderhavige procedure. Eisers gaven daarbij aan dat zij bang zijn dat de bedrijvigheid op het perceel van derde-partij toeneemt indien de verharding mag blijven bestaan. De bepalingen uit de planregels die voor verharding een omgevingsvergunning vereisen hebben tot doel de eventueel in de grond aanwezige archeologische resten te beschermen. Het voorgaande en hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 5 is overwogen leidt tot het oordeel dat eisers zich niet op de door hen gestelde bepalingen uit de planregels kunnen beroepen. Voor eisers gaat het immers om het belang dat het toekomstig bedrijfsmatig gebruik van het perceel van derde-partij niet wordt vergroot. De bepalingen waarop eisers zich beroepen hebben niet de strekking die belangen te beschermen. Nu artikel 8:69a van de Awb er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd, daargelaten of de beroepsgrond zou slagen, laat de rechtbank de beroepsgrond buiten beschouwing.
7.
Nu eisers voor het overige geen beroepsgronden hebben aangevoerd betekent het voorgaande dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.N. Kruijer, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. Spoormakers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.