ECLI:NL:RBOBR:2013:6746
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde P.J. de Valk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door A.G. Lavrijsen. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin zijn indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% werd gehandhaafd. Dit besluit was gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen van het UWV, die de medische situatie van eiser hadden beoordeeld.
Eiser, die als metselaar werkzaam was, had zich op 22 augustus 2007 ziek gemeld en was in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herkeuring verzocht te hebben, handhaafde verweerder zijn eerdere besluit dat eiser in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% viel. Eiser betoogde in beroep dat hij volledig arbeidsongeschikt was, onderbouwd door medische informatie van zijn behandelend artsen.
De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen tegenstrijdige of onsamenhangende informatie was die de conclusies van de verzekeringsartsen zou ondermijnen. De rechtbank stelde vast dat eiser weliswaar klachten ervaart, maar dat deze niet leidden tot zwaardere beperkingen dan door de verzekeringsarts waren vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een onafhankelijk deskundigenonderzoek en dat de door verweerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 47% juist was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de beslissing van verweerder om de WGA-uitkering niet te herzien, werd bevestigd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.