ECLI:NL:RBOBR:2013:6788

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2013
Publicatiedatum
5 december 2013
Zaaknummer
SHE-13_4440
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot handhaving en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 december 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Afdeling Eersel van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf "Horeca Nederland" (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel (verweerder). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit volgde op een eerdere mededeling van verweerder dat in principe medewerking zou worden verleend aan de vestiging van een eethuis op een bepaalde locatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar beroep niet heeft ingetrokken, ondanks dat ter zitting was aangegeven dat dit zou kunnen gebeuren zodra er een primair besluit tot handhaving zou zijn genomen. De rechtbank oordeelde dat de mededeling van verweerder op 2 april 2013 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhield. Eiseres had gesteld dat deze mededeling impliciet afzien van handhaving betekende, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was.

De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat het bericht van 2 april 2013 geen besluit was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/4440

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2013 in de zaak tussen

Afdeling Eersel van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf "Horeca Nederland", te Eersel, eiseres,
(gemachtigde: mr. drs. P.T. Nieuwstad)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel, verweerder.
(gemachtigde: mr. P.M.H.M. Bakermans)

Procesverloop

Bij bericht van 2 april 2013 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld in principe mee te werken aan de vestiging van een eethuis op de locatie [adres].
Bij besluit van 8 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2013. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [persoon]. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft verweerder, naar aanleiding van het verzoek om handhaving van eiseres van 18 december 2012, aan Döner Kebab Pizzeria Istanbul een last onder dwangsom opgelegd.
Eiseres heeft de rechtbank desgevraagd laten weten dat dit besluit voor haar geen aanleiding vormt om haar beroep in te trekken.

Overwegingen

1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat eiseres geen belang meer zal hebben bij voortzetting van de procedure - en deze zal kunnen worden beëindigd - zodra er een primair besluit zou zijn op het verzoek om handhaving. In dat geval kan de vraag of vestiging van de horecavestiging Istanbul kan worden gelegaliseerd namelijk aan de orde komen in de eventueel daarop volgende procedure.
De rechtbank heeft eiseres, in verband hiermee, na ontvangst van dat besluit, de vraag voorgelegd of zij de procedure wenste voort te zetten of deze wilde beëindigen.
Omdat eiseres, zoals in het procesverloop is vermeld, haar beroep niet heeft ingetrokken, zal de rechtbank alsnog uitspraak doen.
2.
De rechtbank neemt, bij de beoordeling van de zaak, naast hetgeen in rechtsoverweging 1 is vermeld, de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Op 18 december 2012 heeft eiseres bij verweerder een verzoek om handhaving ingediend, in verband met het gebruik van een pand aan de [adres] in strijd met het bestemmingsplan door Döner Kebab Pizzeria Istanbul (hierna: de gebruiker). Bij besluit van 26 februari 2013 heeft verweerder het handhavingsverzoek toegewezen en aan eiseres bericht:
“(…) Wij hebben besloten over te gaan tot handhaving en een handhavingsprocedure te starten en te voeren conform de handhavingsstrategie.(…)”.
Op 2 april 2013 heeft verweerder eiseres het volgende medegedeeld:
"U heeft een verzoek om handhaving ingediend tegen horecavestiging Istanbul op het adres [adres]. Wij hebben een besluit genomen over het in principe meewerken aan de vestiging van een eethuis op de onderhavige locatie. (…)".
3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder van mening is dat het bericht van 2 april 2013 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bericht van 2 april 2013 een besluit is. Eiseres stelt dat verweerder met dit bericht impliciet heeft afgezien van handhaving, waardoor het bericht is gericht op rechtsgevolg. Daarnaast is het bericht een reactie op het door eiseres ingediende handhavingverzoek, en daarmee een reactie op een aanvraag. Tot slot is het bericht door verweerder zelf ook een aantal maal uitdrukkelijk bestempeld als besluit.
5.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
6.
Bij handhavingsprocedures volgt verweerder de handhavingsstrategie “Zó handhaven we in Brabant”. Deze strategie houdt in dat een overtreder eerst een brief ontvangt met daarin het verzoek om binnen een bepaalde hersteltermijn de overtreding ongedaan te maken. Deze brief is aan gebruiker op 26 februari 2013 verzonden. Verweerder bericht hierin - voor zover van belang - het volgende:
"Ik verzoek u binnen 6 weken na dagtekening van deze brief alsnog een aanvraag omgevingsvergunning in te dienen om af te wijken van het bestemmingsplan ingevolge artikel 2.12 lid a onder 2 van de Wabo. (…) Indien u niet aan het bovenstaande voldoet, zullen wij een procedure starten tot het opleggen van een last onder dwangsom".
7.
Gelet op de door verweerder gevolgde handhavingsstrategie, kan het bericht van
2 april 2013 niet anders worden gezien dan als het door verweerder aan eiseres verstrekken van nadere informatie ten aanzien van de tegen gebruiker gestarte handhavingsprocedure. Het bericht behelst geen (impliciete) afwijzing van het handhavingsverzoek of intrekking of wijziging van het besluit van 26 februari 2013. In het bericht wordt immers enkel medegedeeld dat verweerder
in principezal meewerken aan de vestiging van een eethuis op het adres [adres]. Een dergelijk principebesluit doet evenwel nog geen wijziging ontstaan in de rechten of verplichtingen van een of meer rechtssubjecten en is dan ook niet gericht op enig rechtsgevolg. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in het bericht dat verweerder op 2 april 2013 heeft verzonden aan gebruiker. Hierin bericht verweerder:
“Voor het daadwerkelijk vestigen van uw onderneming is het noodzakelijk dat u een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan aanvraagt. (…) Wij wijzen u er nogmaals op dat deze vergunning uiterlijk 9 april a.s. bij ons moet zijn aangevraagd. Indien u hieraan niet voldoet zijn wij mogelijk genoodzaakt tegen de vestiging op te treden. (…)”.Verweerder heeft bovendien ter zitting aangegeven dat de handhavingsprocedure inmiddels is voortgezet, omdat gebruiker geen (ontvankelijke) vergunningaanvraag heeft ingediend. Het concept van de last onder dwangsom is al ter inzage gelegd. De rechtbank is gelet op vorenstaande dan ook van oordeel dat het bericht van 2 april 2013 geen besluit is. Dat verweerder het bericht van 2 april 2013 een aantal malen zelf heeft aangeduid als besluit, doet aan het voorgaande niet af. De beroepsgrond slaagt niet.
8.
Omdat het bericht van 2 april 2013 geen besluit is, heeft verweerder terecht geoordeeld dat daartegen geen bezwaar kon worden gemaakt en het bezwaar van eiseres om die reden terecht niet-ontvankelijk verklaard.
9.
Gelet op voorafgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M.M. Belt - Brouns, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.