ECLI:NL:RBOBR:2013:6797

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
SHE 13/4759
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende omgevingsvergunning voor bedrijfshal

In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan een derde-partij voor het bouwen van een bedrijfshal in Best. De voorzieningenrechter heeft op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in een mondelinge zitting. De verzoekers stelden dat het bedrijf van de derde-partij niet voldeed aan de eisen van het zonebeheerplan en dat het akoestische rapport niet voldoende onderbouwd was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoekers onvoldoende bewijs hadden geleverd om de conclusies van het akoestische rapport te betwisten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de maatwerkvoorschriften die aan de vergunninghouder waren opgelegd, voldoende waarborg boden dat het bedrijf voldeed aan de eisen van het zonebeheerplan. Bovendien werd vastgesteld dat het beeldkwaliteitplan en de gemeentelijke structuurvisie geen bindende elementen vormden in de toetsing van het bouwplan aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, in aanwezigheid van griffier mr. A.G.M. Willems, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/4759

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 oktober 2013 in de zaak tussen

[verzoekers], verzoekers

(gemachtigde: mr. T.M.A. Vervoort)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, verweerder

(gemachtigden: mr. R. Benhadi en ing. M.G. Boon).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghoudster], te Best, vergunninghoudster (gemachtigde mr. P.L.J.M. van Dun).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfshal met keerwand/geluidwering en erfafscheiding en het aanleggen van een inrit op het adres [adres] te Best.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2013. Verzoekers zijn verschenen bij gemachtigde en [persoon 1] en [persoon 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De derde-partij is verschenen bij gemachtigde en [persoon 3].
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2.
De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten bouwen als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, in verbinding met artikel 2.12, eerste lid onder a sub 1, van de Wabo (in verband met de aanleg van een lichtstraat op het gebouw) en het aanleggen van een inrit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder e, van de Wabo. Ter zitting hebben verzoekers desgevraagd aangegeven dat het bezwaar zich richt tegen het besluitonderdeel bouwen.
3.
Niet in geschil is dat het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Best” (verder: het bestemmingsplan) onherroepelijk is ten aanzien van het plandeel waar het bedrijf van de derde-partij is geprojecteerd. Evenmin in geschil is dat het bedrijf van de derde-partij is aan te merken als een B-inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder: het Abm).
4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het bestreden besluit duidelijk is aangegeven dat het bedrijf van de derde-partij een bedrijf van milieucategorie 2, SBI code 5.157.2/3 als bedoeld in het bestemmingsplan en de daaraan gehechte staat van bedrijfsactiviteiten betreft. Verzoekers hebben niet gemotiveerd bestreden dat deze kwalificatie onjuist is. Dat volgens verzoekers het op zich al ontoelaatbaar is dat het bestemmingsplan bedrijven van milieucategorie 4.1 toelaat op korte afstand van woningen, is reeds daarom niet relevant. Bovendien is het bestemmingsplan onherroepelijk.
5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op basis van het door de derde-partij overgelegde akoestisch rapport van Sain milieuadvies van 11 maart 2013 (verder: het akoestisch rapport) en de door verweerder uitgevoerde zonetoets van 11 maart 2013, voldoende heeft gemotiveerd dat het bedrijf voldoet aan de eisen van het zonebeheerplan. De stelling van bezwaarmakers dat het gezoneerde industrieterrein in het verleden ‘op slot’ zat, acht de voorzieningenrechter niet relevant nu het bestemmingsplan voorziet in een verschuiving van de geluidzone en het bestemmingsplan onherroepelijk is. Verzoekers hebben geen concrete aanknopingspunten aangeleverd die kunnen leiden tot twijfel aan de conclusies van het voornoemde akoestische rapport. De door verzoekers uitgevoerde meting bij een ander bedrijf is niet gedocumenteerd. Verzoekers vrezen weliswaar dat het bedrijf aanzienlijk meer geluid zal gaan produceren dan in het akoestisch rapport wordt aangenomen, maar zij miskennen hiermee dat verweerder in een besluit van 29 maart 2013 maatwerkvoorschriften heeft opgelegd aan de derde-partij. Op grond van deze maatwerkvoorschriften mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties alsmede veroorzaakt door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten niet meer bedragen dan de in maatwerkvoorschrift 1.2 genoemde waarden. Hiertoe behoort ondermeer de waarde van 28 dB(A) op zonepunt Z15. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze waarde. Verzoekers hebben niet bestreden dat geen sprake is van overschrijding van de zonegrens als deze waarde niet wordt overschreden. Verder is in maatwerkvoorschrift 1.5 onder b voldoende gewaarborgd dat de bedrijfssituatie die is beschreven in het akoestische rapport, inclusief de bedrijfstijden van de wiellader op het buitenterrein en de mobiele kraan, als bedrijfsvoering gehanteerd moet worden. In de overige opmerkingen van verzoekers ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor twijfel dat niet aan de maatwerkvoorschriften kan worden voldaan. Als het bedrijf schroot zou opslaan tot een hoogte boven de keerwanden, neemt dit nog niet weg dat het bedrijf moet voldoen aan maatwerkvoorschrift 1.2, daargelaten dat het bestemmingsplan geen gebruiksvoorschriften bevat met betrekking tot de hoogte van opslag van schroot. Hetzelfde geldt voor de hoogte van de keerwanden zelf en de wijze van uitvoering. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat in maatwerkvoorschrift 1.5 onder b van deze voorschriften is bepaald dat de keerwanden moeten worden uitgevoerd met een voldoende akoestische kwaliteit en dat in het akoestisch onderzoek en de maatwerkvoorschriften ook rekening is gehouden met de hoogte van 2,5 meter van de keerwand aan de voorzijde. Als het bedrijf de maatwerkvoorschriften overtreedt, heeft verweerder de bevoegdheid hiertegen op te treden. Verzoekers kunnen hier ook om vragen. Met de maatwerkvoorschriften is daarom voldoende gewaarborgd dat het bedrijf voldoet aan de eisen van het zonebeheerplan.
6.
Verzoekers hebben aangevoerd dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met het beeldkwaliteitplan bedrijventerreinen. Desgevraagd hebben zij aangegeven dat hiermee is bedoeld dat dan wordt gehandeld in strijd met het bestemmingsplan. Verzoekers hebben niet gesteld dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beeldkwaliteitplan geen onderdeel uitmaakt van het juridisch bindend kader van het bestemmingsplan waaraan moet worden getoetst ingevolge artikel 2.10, eerste lid onder c, van de Wabo. Dit juridisch bindend kader wordt slechts gevormd door de voorschriften van het bestemmingsplan en de verbeelding bij het bestemmingsplan. De voorschriften noch de verbeelding bij het bestemmingsplan bevatten een verwijzing naar het beeldkwaliteitplan. Dat in de toelichting op het bestemmingsplan naar het beeldkwaliteitplan wordt verwezen leidt niet tot een ander oordeel omdat de toelichting op het bestemmingsplan evenmin onderdeel uitmaakt van het juridisch bindend kader van het bestemmingsplan. Het beeldkwaliteitplan speelt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen enkele rol in het kader van de toetsing van het bouwplan aan artikel 2.10, eerste lid onder c, van de Wabo. Hetgeen verzoekers over de door hen gestelde strijd met het beeldkwaliteitplan hebben gesteld behoeft geen verdere bespreking.
7.
De gemeentelijke structuurvisie maakt eveneens geen onderdeel uit van het toetsingskader ingevolge artikel 2.10 van de Wabo. De door verzoekers gestelde strijd met deze structuurvisie kan dan ook niet leiden tot weigering van de vergunning. In artikel 2.10 van de Wabo is evenmin bepaald dat de best beschikbare technieken moeten worden toegepast bij het oprichten van de keerwanden. Dit neemt niet weg dat het bedrijf moet voldoen aan de opgelegde maatwerkvoorschriften. Artikel 2.10 van de Wabo biedt verder geen ruimte voor een belangenafweging van verweerder waarbij de belangen van omliggende bedrijven (zoals de vrees voor geluidsoverlast, trillinghinder of stofhinder) zouden moeten worden betrokken. Het moet ervoor worden gehouden dat deze belangenafweging al heeft plaatsgevonden in het (onherroepelijke) bestemmingsplan.
8.
Gelet op het bovenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de bezwaren van verzoekers zullen leiden tot herroeping van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af. Voor een proceskostenveroordeling van een der partijen bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.G.M. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.