Op 11 december 2013 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de veroordeelde de verplichting is opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 14.328,-. Dit bedrag is vastgesteld ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde heeft verkregen door middel van of uit de baten van het feit ter zake waarvan hij is veroordeeld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk een bedrag van € 14.329,- had gevorderd, gecorrigeerd naar het juiste bedrag van € 14.328,-, zoals opgenomen in de vordering van 17 januari 2013.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 8 mei 2013 en 27 november 2013. De vordering tot ontneming is tijdig ingediend en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Dit voordeel is berekend op basis van een financieel onderzoek door de Rijksrecherche, waarin het bedrag van € 14.328,- is onderbouwd met verschillende onderdelen, waaronder contant geld en afbetalingen van kredieten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om het te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeel, aangezien niet aannemelijk is geworden dat de huidige en redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zal zijn om dit bedrag te voldoen. De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken en is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.