ECLI:NL:RBOBR:2013:6832

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
01/993204-09
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 11 december 2013 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de veroordeelde de verplichting is opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 14.328,-. Dit bedrag is vastgesteld ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde heeft verkregen door middel van of uit de baten van het feit ter zake waarvan hij is veroordeeld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk een bedrag van € 14.329,- had gevorderd, gecorrigeerd naar het juiste bedrag van € 14.328,-, zoals opgenomen in de vordering van 17 januari 2013.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 8 mei 2013 en 27 november 2013. De vordering tot ontneming is tijdig ingediend en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Dit voordeel is berekend op basis van een financieel onderzoek door de Rijksrecherche, waarin het bedrag van € 14.328,- is onderbouwd met verschillende onderdelen, waaronder contant geld en afbetalingen van kredieten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om het te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeel, aangezien niet aannemelijk is geworden dat de huidige en redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zal zijn om dit bedrag te voldoen. De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken en is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/993204-09
Datum uitspraak: 11 december 2013
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [adres].

Onderzoek van de zaak:

De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 14.328,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. In zijn requisitoir heeft de officier van justitie het bedrag van € 14.329,- gevorderd, kennelijk per abuis ten gevolge van een afrondingsverschil. De rechtbank zal bij de behandeling van de onderhavige vordering uitgaan van het bedrag dat op de vordering van 17 januari 2013 is opgenomen, te weten € 14.328,-.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 mei 2013 en 27 november 2013.

De beoordeling

De vordering is tijdig ingediend.
Op grond van de bewijsmiddelen is de meervoudige strafkamer van de rechtbank van oordeel dat [verdachte] voornoemd voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het feit terzake waarvan betrokkene is veroordeeld en van een ander strafbaar feit, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat dit feit door de veroordeelde is begaan.
In het financieel onderzoek door de Rijksrecherche, gerelateerd in een proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, afgesloten d.d. 8 september 2010, aantal doorgenummerde pagina’s: 29, wordt becijferd dat het door veroordeelde ten deze verkregen voordeel bedraagt € 14.328,-.
Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende onderdelen:
  • Kwijtschelding in relatie tot aanleg tuin € 5124,-
  • Contant geld op 11 maart 2008 € 2000,-
  • Contant geld op 17 september 2008 € 2000,-
  • Afbetaling krediet door [naam] € 5204,-
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de in het gewezen vonnis in de hoofdzaak
d.d. 19 januari 2011 genoemde bewijsmiddelen ten aanzien van de eerste drie hierboven genoemde onderdelen voldoende is komen vast te staan dat deze als wederrechtelijk verkregen kunnen worden aangemerkt.
Ten aanzien van het hierboven genoemde vierde onderdeel (Afbetaling krediet door [naam])
stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen genoemd op de pagina’s 25-28 van voornoemd financieel onderzoek vast dat veroordeelde uit een ander strafbaar feit, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat hij dat heeft begaan, wederrechtelijk voordeel heeft genoten tot een bedrag van € 5204,-. Het totale door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel komt daarmee op een bedrag van € 14.328,-.
De rechtbank ziet geen reden het te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeel, aangezien niet aannemelijk is geworden dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van veroordeelde niet toereikend zullen zijn om dit bedrag te voldoen.

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 14.328,- (zegge: viertienduizenddriehonderdachtentwintig euro).
Legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 14.328,- (voluit: viertienduizenddriehonderdachtentwintig euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van het feit ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. Y. N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers, griffier,
en is uitgesproken op 11 december 2013.