ECLI:NL:RBOBR:2013:7006

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
AWB-13_3967
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag na opheffing functie door reorganisatie bij gemeente 's-Hertogenbosch

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is eiser, werkzaam bij de gemeente 's-Hertogenbosch, in beroep gegaan tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders om hem eervol ontslag te verlenen. Dit ontslag was het gevolg van de opheffing van zijn functie in het kader van een reorganisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opheffing van de functie louter zakelijke en objectieve redenen had, en dat de gemeente gerechtigd was om over te gaan tot ontslag. Eiser betwistte de noodzaak van de opheffing van zijn functie en voerde aan dat zijn werkzaamheden nog steeds bestonden, zij het uitgevoerd door anderen. De rechtbank oordeelde echter dat de reorganisatie en de bijbehorende bezuinigingen gerechtvaardigd waren en dat de functie van eiser daadwerkelijk was opgeheven. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de beslissing van de gemeente te twijfelen, en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 19 december 2013, waarbij de rechtbank benadrukte dat de goede prestaties van eiser niet konden afdoen aan de zakelijke redenen voor de reorganisatie.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/3967

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. H.G.J.E. Plagge),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigden: mr. J.C.M. de Roover, mr. I.K. Hahn, drs. J. van Gent en E. Kok).

Procesverloop

Op 20 december 2012 is aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt dat hij, wegens het opheffen van zijn functie in verband met een reorganisatie, per 1 januari 2013 boventallig zal worden verkaard. Voorts is het voornemen kenbaar gemaakt dat hij per 1 mei 2014 als gevolg van deze reorganisatie eervol zal worden ontslagen.
Bij besluit van 5 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij, met inachtneming van een re-integratiefase, op 5 juni 2014 eervol zal worden ontslagen wegens opheffing van zijn betrekking.
Bij besluit van 26 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in deze procedure slechts ter toetsing voorligt het (bestreden) besluit van 26 juni 2013. Op grond daarvan kan in deze procedure enkel aan de orde komen of verweerder mocht overgaan tot het verlenen van eervol ontslag als gevolg van de opheffing van eisers betrekking. Dit betekent dat geen (inhoudelijke) beoordeling kan plaatsvinden van hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot (de totstandkoming van) het, rechtens onaantastbare, besluit van 11 mei 2010, waarbij eiser is overgeplaatst van de afdeling BOR naar de afdeling Stadstoezicht. Tevens kan geen (inhoudelijke) beoordeling plaatsvinden van hetgeen eiser ten aanzien van het (verloop) van de re-integratiefase heeft aangevoerd omdat dit pas bij de effectuering van het ontslagbesluit aan de orde kan komen.
2.
Met betrekking tot het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt.
3.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is op 1 januari 1977 in dienst getreden bij de gemeente ’s-Hertogenbosch. Met ingang van 1 oktober 2006 is eiser benoemd in de functie van beleidsmedewerker ondersteuning bij de afdeling Beheer openbare ruimte. Met ingang van 1 februari 2010 is eiser benoemd in de functie van medewerker beleid uitvoering markten, evenementen en kermissen bij de afdeling Stadstoezicht. In die hoedanigheid was eiser in hoofdzaak bezig met de organisatie van de Bossche kermissen.
4.
Bij raadsbesluit van 12 april 2011 is een pakket van bezuinigingen, zogeheten ombuigingsvoorstellen, vastgesteld. Dit raadsbesluit heeft onder meer tot gevolg dat binnen de afdeling Stadstoezicht dient te worden bezuinigd, te weten een vermindering van de organieke omvang van de afdeling Stadstoezicht met vier fte. Nadat reeds per 1 januari 2012 de formatie toezicht en handhaving met twee fte was teruggebracht, werd het voorstel gedaan om de functies planning en control (twee fte) samen te voegen tot één functie bedrijfskundig medewerker en eisers functie op te heffen. Dit voorstel is ter advisering voorgelegd aan de Ondernemingsraad van Stadsbedrijven die bij brief van 1 november 2012 een positief advies heeft afgegeven ten aanzien van de voorgenomen ombuigingsvoorstellen binnen Stadstoezicht.
5.
In het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt dat aan eiser, met inachtneming van een re-integratiefase, met ingang van 5 juni 2014 eervol ontslag wordt verleend nu zijn functie ten gevolge van een reorganisatie is opgeheven.
6.
De essentie van hetgeen eiser in beroep aanvoert komt erop neer dat eiser de noodzaak betwist van de opheffing van zijn functie. Eiser voert aan dat hij altijd een goede invulling aan zijn werkzaamheden heeft gegeven. Eiser heeft de indruk dat het besluit om zijn functie op te heffen niet louter op zakelijke en objectieve gronden berust. In hetgeen door eiser daaromtrent is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit om eisers functie op te heffen op andere dan louter zakelijke en objectieve gronden berust. Enerzijds blijkt uit de stukken namelijk dat er een financiële noodzaak bestond om vier fte te bezuinigen binnen eisers afdeling en voorts blijkt dat aan de beslissing om daarvan eisers functie deel uit te laten maken ook zakelijke en objectieve gronden ten grondslag lagen. Zo heeft daarbij een rol gespeeld dat de uitoefening van deze functie door slechts één medewerker te kwetsbaar werd bevonden en dat de keuze om een deel van de taken extern te beleggen beter past binnen de filosofie van de afdeling Stadstoezicht om de organisatie met behoud van kwaliteit zo klein mogelijk te houden. Verweerder heeft dit in de gedingstukken en ter zitting nader uiteengezet en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
7.
De rechtbank begrijpt dat eiser de beslissing om de functie op te heffen als onrechtvaardig ervaart nu hij aangeeft zich volledig te hebben ingezet, hetgeen ook is beloond met erkenning door de burgemeester. De rechtbank wenst echter te benadrukken dat eisers goede functioneren niet kan afdoen aan de redenen die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan de opheffing van eisers functie.
8.
De rechtbank volgt eiser voorts niet in diens redenering dat zijn functie niet is opgeheven omdat volgens eiser het samenstel van zijn werkzaamheden nog steeds -weliswaar het uitgevoerd door verschillende personen c.q. organisaties - bestaat. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 1988, ECLI:NL:CRVB:1988:AK3095, waaruit volgt dat ook wijzigingen in de plaats waar de werkzaamheden worden verricht en de organisatie waarvan dat samenstel van werkzaamheden deel uitmaakt, vallen onder het begrip samenstel van werkzaamheden waarmee het begrip betrekking of functie wordt gedefinieerd. De rechtbank stelt, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat het samenstel van de door eiser verrichte werkzaamheden niet langer binnen de gemeente ’s-Hertogenbosch bestaat, nu zijn werkzaamheden zijn onderverdeeld; 70% van deze werkzaamheden worden verricht door een marktpartij en 30% van de werkzaamheden zijn als deeltaak belegd bij een aantal medewerkers van de gemeente ’s-Hertogenbosch. Gelet op hetgeen daaromtrent door verweerder is verklaard, betekent dit in de praktijk dat de regie en coördinatie, zoals afstemming op andere partijen, wordt uitgevoerd door de evenementencoördinator, dat de feitelijke organisatie en uitvoering is uitbesteed aan een externe partij (bureau de Kermisgids), dat de politieke en strategische afstemming wordt uitgevoerd door de strategisch beleidsmedewerker en dat de toetsing op de rechtmatigheid bij de uitvoering van de kermis wordt verricht door de medewerker bezwaar. Dat volgens eiser sprake is van meerdere medewerkers die fulltime belast zouden zijn met zijn (voormalige) werkzaamheden kan gelet op het voorgaande, nu zijn functie is opgesplitst in deeltaken welke zijn herbelegd, niet worden gevolgd.
9.
Eiser stelt zich ten slotte op het standpunt dat verweerder de feitelijke organisatie en uitvoering van de kermis niet had mogen uitbesteden aan bureau de Kermisgids omdat volgens hem sprake is geweest van malversaties door dit bureau die hebben geleid tot beëindiging van een eerdere samenwerking met gemeente ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet met objectieve bewijsstukken heeft onderbouwd dat daadwerkelijk sprake is geweest van de door hem gestelde malversaties, welke voor de gemeente ’s-Hertogenbosch aanleiding hadden moeten zijn om af te zien van de samenwerking/uitbesteding van werkzaamheden aan bureau de Kermisgids
.De rechtbank overweegt voorts dat voor zover eiser al zou worden gevolgd in zijn standpunt, daarmee nog niet de noodzaak tot opheffing van eisers functie komt te ontvallen, immers is in dat geval de gemeente ’s-Hertogenbosch vrij staat om over te gaan tot inschakeling van een ander bureau.
10.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser, met inachtneming van een re-integratiefase, eervol ontslag mag verlenen per 5 juni 2014 als gevolg van de opheffing van zijn functie per 1 januari 2013.
11.
Hetgeen van de zijde van eiser overigens naar voren is gebracht heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
12.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, rechter, in aanwezigheid van A.P.C. Lensvelt LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.