ECLI:NL:RBOBR:2013:BY8750

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825022-06
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling na succesvolle behandeling van persoonlijkheidsstoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 januari 2013 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van een betrokkene, die in 2006 ter beschikking was gesteld wegens moord. De officier van justitie had verzocht om verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, een 38-jarige vrouw, aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt in haar behandeling en copingvaardigheden. De deskundigen, waaronder psychologen en psychiaters, hebben unaniem geconcludeerd dat er geen sprake meer is van een persoonlijkheidsstoornis en dat het recidiverisico laag is. De betrokkene heeft de afgelopen jaren zelfstandig gewoond en heeft een stabiele werk- en sociale situatie opgebouwd. De rechtbank heeft de rapportages van de deskundigen, die de positieve ontwikkeling van de betrokkene onderstreepten, als leidend beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen niet langer eist dat de terbeschikkingstelling wordt voortgezet. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen en de terbeschikkingstelling beëindigd, met de verwachting dat de betrokkene op vrijwillige basis hulp zal zoeken indien nodig.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/825022-06
Uitspraakdatum: 04 januari 2013
Beslissing verlenging terbeschikkingstelling
Beslissing in de zaak van:
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
[kliniek],
[verblijfadres].
Het onderzoek van de zaak.
Bij vonnis van de rechtbank van 4 december 2006 is betrokkene ter beschikking gesteld. Deze terbeschikkingstelling is voor het laatst, bij beschikking van deze rechtbank van 8 december 2011 met één jaar verlengd.
De vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van 12 november 2012 strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van één jaar.
Deze vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 januari 2013. Hierbij zijn de officier van justitie, de getuige-deskundige mevrouw E.M. den Ouden,
de terbeschikkinggestelde en haar raadsman gehoord.
In het dossier bevinden zich onder andere:
- het advies van De Woenselse Poort d.d. 15 oktober 2012, ondertekend door C.J.A. Koopal (psychiater/directeur behandelzaken/hoofd inrichting) en mevrouw E.M. den Ouden-Troost (GZ-psycholoog);
- de omtrent de terbeschikkinggestelde gehouden wettelijke aantekeningen;
- een rapport van psycholoog A.J. de Groot d.d. 14 oktober 2012, omtrent de persoon van terbeschikkinggestelde;
- een rapport psychiater I.M. Brugman d.d. 15 oktober 2012, omtrent de persoon van terbeschikkinggestelde;
- het persoonsdossier van terbeschikkinggestelde.
De beoordeling.
De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van moord, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eiste. Het hiervoor genoemde misdrijf betreft een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In voornoemd advies van De Woenselse Poort is onder meer het navolgende gesteld, verkort en zakelijk weergegeven:
Betrokkene is een thans 38-jarige vrouw die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline en afhankelijke trekken. Daarnaast was er ten tijde van het delict sprake van een depressieve stoornis met psychotische kenmerken, thans in remissie. Betrokkene heeft duidelijk vooruitgang geboekt met betrekking tot haar persoonlijkheidsproblematiek en copingvaardigheden, twee belangrijke risicofactoren ten aanzien van recidive. Betrokkene heeft deze positieve evolutie in het afgelopen jaar weten vast te houden en uit te breiden in een minder beveiligd kader. Controle op inadequate coping van zichzelf sussen en problemen geheim houden, waardoor het risico bestaat dat dit pas na geruime tijd wordt opgemerkt, geschiedt enerzijds door een regelmatig en inhoudelijk voldoende diepgaand contact met haar aan te gaan vanuit het transmurale team en de schema-therapie, anderzijds veronderstelt dit een voldoende lange observatieperiode. Zelfs indien betrokkene hierbij toch enigszins zou terugvallen in inadequate coping van zichzelf sussen en zaken geheim houden, zijn we van mening dat het risicomanagement vanuit de begeleiding door een casemanager en het transmuraal team toereikend blijft.
Een mogelijk delictrisico ontwikkelt zich bij betrokkene op lange termijn en ten aanzien van iemand met wie ze een hechte band heeft. De verwachting is dan ook dat mogelijke problemen in dergelijke relaties ruimschoots op tijd zullen worden opgemerkt door het transmurale team. Met betrekking tot controle op de risicofactoren is het verder van belang te blijven focussen op het uitbreiden van het sociale netwerk van betrokkene. Gezien de geobserveerde en fundamentele vooruitgang in haar coping vaardigheden, zijn we van mening dat het risicomanagement afdoende is om het risico op gewelddadige recidive in de context van transmuraal verlof laag te houden. Het toezicht vanuit een behandelteam wordt hierbij nog wel noodzakelijk geacht om het recidiverisico laag te houden.
Bij het wegvallen van de TBS wordt het recidivegevaar naar personen waar ze zich nauw mee verbonden voelt op de middellange termijn nog als matig ingeschat. We schatten in dat betrokkene bij het aanhouden van de TBS en het voorwaardelijk eindigen van de dwang-verpleging, bereid zal blijven tot deelname aan psychotherapie en zich zal laten onder-steunen door ambulante begeleiding vanuit het forensisch FACT team en begeleiding door de reclassering. Indien er nu, zonder enige maatregel, in de omgang met anderen opnieuw probleemsituaties zouden ontstaan, bestaat het risico dat betrokkene terugvalt in inadequate vormen van coping zoals zichzelf sussen en zaken geheim houden naar verwachting op termijn nog steeds. De verwachting is dat betrokkene dan nog onvoldoende openheid kan geven waarbij dit door de afwezigheid van een behandelteam te lang onopgemerkt zou blijven. Betrokkene heeft een adequate dagbesteding. Ze werkt 20 uur in de week. Met betrekking tot de invulling van de vrije tijd is nog enige uitbreiding wenselijk. Het netwerk van betrokkene is beperkt en bestaat uit de ouders, haar broer en diens gezin en een drietal vriendinnen. Ten tijde van het schrijven van dit advies, heeft cliënte de relatie met haar partner beëindigd. Zij heeft bewust de keuze gemaakt om deze relatie te beëindigen, daar het gedrag van haar partner niet paste binnen het beeld dat ze heeft van een stabiele relatie. Ze wil hierin de veiligheid voor zichzelf waarborgen en risicofactoren uitsluiten. Betrokkene is bewust bezig met het verder uitbouwen van een positief sociaal netwerk. Dit krijgt langzaam aan meer vorm in haar nieuwe woonomgeving.
Indien het transmurale team (TMT) zou wegvallen, is het kleine sociaal netwerk van betrokkene een factor die haar kwetsbaar maakt en de kans verhoogt dat betrokkene geneigd is zichzelf weg te cijferen om dit beperkt aantal netwerkleden te behouden. Stresserende omstandigheden kunnen ontstaan wanneer betrokkene het gevoel heeft te moeten voldoen aan de verwachtingen van mensen die voor haar belangrijk zijn. Betrokkene is al veel beter in staat stil te staan bij wat ze zelf wil en zichzelf de vraag te stellen of het wet nodig is zich anders voor te doen dan ze is. Ze heeft hierbij nog wel ondersteuning van het TMT nodig. Er is enige twijfel of ze ook in staat zal blijven om voldoende openheid te blijven geven aan een voor haar minder bekend team. Derhalve zal de reclassering een maatregelenrapport opstellen waarin voorwaarden worden opgenomen, waaronder ambulante begeleiding via de Omslag, (FACT team van de Woenselse Poort) plaats kan vinden. Een zorgvuldige overdracht vanuit het TMT naar het FACT team, is aangewezen.
De Woenselse Poort adviseert voorwaardelijke beëindiging van de maatregel dwangverpleging, met een jaar verlenging van de TBS. Het natraject zal vorm gegeven worden door reclassering en ambulante begeleiding via de Omslag/FACT team. Van belang is dat betrokkene stapsgewijs verder kan werken aan haar terugkeer in de maatschappij. Na een jaar zouden we graag de behandeling, de ambulante begeleiding en het doorlopen traject opnieuw evalueren.
In voornoemd rapport van psycholoog A.J. de Groot is onder meer het navolgende gesteld,
verkort en zakelijk weergegeven:
Betrokkene is een thans 37-jarige vrouw bij wie thans geen persoonlijkheidsstoornis meer kan worden geclassificeerd. Evenmin is er nog sprake van psychiatrische problematiek in engere zin. Betrokkene maakte een alleszins goede behandeling door. Haar psychotische depressie verdween door psychofarmacologische en cognitieve beïnvloeding (schema-therapie), terwijl ze via de meer lichaamsgerichte therapieën meer voeling met zichzelf heeft gekregen. Ze is minder afhankelijk gaan functioneren, zowel in relatie tot haar kerngezin, als ook binnen het intieme relatievlak. De resocialisatie verloopt tot dusver zonder problemen, waarbij betrokkene inmiddels met nog maar geringe begeleiding zichzelf goed weet te handhaven in sociaal-maatschappelijk opzicht.
Worden met het oog op de risicoprognose eerst de risico’s bezien die statistisch gerelateerd zijn aan geweld in de toekomst (gestructureerd klinische risicotaxatie middels de HCR-20), dan kan gesteld worden dat er in de eerste plaats sprake is van een zonder meer laag basisrisico op geweld in het algemeen op basis van niet beïnvloedbare (historische) indicatoren voor geweld. De klinische (behandelings)indicatoren voor geweld (schatting op basis van het afgelopen jaar) geven eveneens een laag risico te zien: er bestaan geen antisociale opvattingen, er is geen impulsiviteit, het zelfinzicht is redelijk, er is geen psychotisch toestandsbeeld en betrokkene maakte vorderingen binnen de behandeling. De risico-hanteringsindicatoren (toekomstige geweldsindicatoren) geven een laag risico aan, mocht betrokkene thans zonder toezicht, steun of structuur thans vrij in de samenleving komen te verblijven. Er is een steunend netwerk en betrokkene neigt niet tot zelfoverschatting.
Ofschoon er kans is op in potentie destabiliserende factoren (intieme relatievoering) wordt ingeschat dat betrokkene zich inmiddels niet meer geheel weg zal cijferen om de lieve vrede te bewaren, teneinde steeds in een ‘symbiotisch paradijs’ zonder ruzie in conflict te kunnen verblijven. Haar coping is duidelijk toegenomen: ze kan beter signaleren hoe het met haar gaat en maakt problemen gemakkelijker bespreekbaar. Ze is minder conflictvermijdend en assertiever geworden. Op basis van de SAPROF4 zijn er (op basis van de huidige situatie) enige beschermende factoren tegen delictrecidivering aan te wijzen: ze accepteert bege-leiding en behandeling en streeft prosociale doelen na. Wordt klinisch taxerend bezien of- en in hoeverre er sprake is van een verhoogde kans op delictrecidivering in engere zin zonder tbs kader, dan is te onderbouwen dat de kans hierop eveneens laag is. In de eerste plaats wil betrokkene geen kinderen meer. Een scenario, waarbinnen betrokkene een intieme relatie krijgt en toch nog een kind zou krijgen, waarbij zich een psychotische depressie zal ontwikkelen die ze vervolgens af weet te schermen van haar directe omgeving, is nauwelijks nog denkbaar; niet alleen contextueel, maar ook vanuit haar therapiewinst in persoonlijkheid en vaardigheden.
De kliniek concludeert tot een matig risico vanuit onvoldoende spanningsregulatie in de omgang met anderen en ten gevolge van ingrijpende gebeurtenissen in haar leven en men schat in dat ze hier onvoldoende openheid over zal geven naar haar omgeving. Onder-tekende acht deze kans laag, temeer daar ze in haar persoonlijkheid meer stevigheid, coping en vaardigheden heeft opgebouwd.
Er wordt, gezien de afwezigheid van actuele psychopathologie geen noodzaak meer gezien om behandeling en begeleiding onder de tbs-maatregel, zoals de kliniek voorstaat, nog voort te zetten.
Samenvattend kan worden gesteld dat er geen grond meer is om de tbs-maatregel te verlengen. Immers, er is geen sprake meer van een stoornis. Wordt vervolgens toch nog de risicoprognose verkend, dan is duidelijk dat zowel op basis van actuariële taxatie als klinische taxatie, de kans op respectievelijk een geweldsdelict dan wel delictrecidivering in engere zin, laag is.
In voornoemd rapport van psychiater I.M. Brugman is onder meer het navolgende gesteld,
verkort en zakelijk weergegeven:
Uit dit onderzoek blijkt dat de tbs behandeling van betrokkene succesvol verlopen is. Zowel zijzelf als de behandelaars van de Woenselse Poort hebben gezamenlijk, gemotiveerd en met grote inzet toegewerkt naar een veilige resocialisatie en terugkeer in de maatschappij.
De persoonlijkheidsstoornis is succesvol behandeld. Er kan nog wel gesproken worden van een verhoogde kwetsbaarheid in de vorm van afhankelijke en borderline trekken maar niet meer van een persoonlijkheidstoornis.
Ze heeft de diverse stadia van verlof goed doorlopen zonder incidenten, is vervolgens een half jaar naar de woningen op het terrein van de instelling gegaan en woont inmiddels al een half jaar alleen. Ze blijkt dat goed aan te kunnen. Zowel de informatie uit het dossier als het overleg met haar psychotherapeut laten een positieve ontwikkeling zien en een groei van de persoonlijkheid. In de huidige situatie kan naar de mening van de onderzoeker het functioneren van betrokkene niet meer beoordeeld worden als voortkomend uit een persoonlijkheidstoornis. Deze diagnose is niet meer van toepassing als iemand al langere tijd goed functioneert op de diverse levensgebieden. De verwachting is wel dat zij van haar kwetsbare kanten in de rest van haar leven enigszins last zal blijven houden. Doordat zij hier inzicht in gekregen heeft en in staat is zo nodig hulp in te roepen is de klinische inschatting van de onderzoeker dat in de toekomst de spanningen in moeilijke tijden minder hoog zullen oplopen dan voorheen het geval geweest is. Deze klinische inschatting wordt onderbouwd door de gestructureerde risicotaxatie die verwijst naar een laag recidiverisico zowel binnen als buiten de huidige behandelstructuur van transmuraal verlof.
De kans op herhaling van strafbare feiten waarvoor betrokkene de tbs maatregel opgelegd kreeg, evenals de kans op het plegen van willekeurig ander strafbaar feit, wordt door de onderzoeker als laag ingeschat. De redenen hiervoor zijn dat de kans op herhaling in het geval van kinderdoding überhaupt laag is en er bij betrokkene geen sprake is van risico verhogende factoren zoals psychopathie, seksuele deviatie, gebrek aan empathie, anti- sociale kenmerken in de persoonlijkheid en een justitiële voorgeschiedenis. De kans op herhaling is vervolgens verder verminderd door de behandeling
Aangezien het recidiverisico binnen en buiten de tbs situatie, zowel middels gestructureerde
risicotaxatie als op grond van klinisch onderzoek als laag wordt ingeschat, kan gesteld worden dat extern aangebracht risicomanagement niet langer noodzakelijk is. Betrokkene zal, naar de mening van de onderzoeker, indien nodig in staat zijn om op vrijwillige basis hulp in te schakelen. Haar goede ervaringen met therapie en de werkrelatie die ze heeft kunnen ophouwen met diverse hulpverleners onderstreept dat betrokkene hiervoor niet langer een dwingend kader nodig heeft.
De kliniek geeft in het voorlopig verlengingsadvies aan de tbs met een jaar te willen ver-lengen, enerzijds omdat een aantal praktische zaken nog onvoldoende geregeld zouden zijn, anderzijds omdat men betrokkene steun wil bieden en de vinger nog een tijdje aan de pols wil houden. Naar de mening van de onderzoeker zijn er gezien de resultaten van de behandeling en het lage recidive risico geen gronden meer zijn om een dergelijke behandeling nog langer in een dwingend kader aan betrokkene op te leggen.
Onderzoeker komt daarom tot het advies de tbs behandeling van betrokkene op te heffen.
De terbeschikkinggestelde heeft verklaard, kort en zakelijk weergegeven:
Ik heb in september 2012 gesprekken gehad met de rapporterende gedragsdeskundigen.
Dit waren indringende gesprekken over het indexdelict. Ik heb dat als zwaar ervaren. Ik raakte ook wel wat van streek. Echter, ik was goed voorbereid en heb alles goed uit kunnen leggen. Dat heb ik de afgelopen jaren geleerd.
Ik heb veel geleerd in De Woenselse Poort. Ik kan thans goed voor mijzelf opkomen en onderken bijtijds valkuilen. Het verbreken van mijn relatie is een goed voorbeeld van mijn nieuwe eigen ik. Ik had die relatie in het begin geheim gehouden, maar dat was in 2008. Ik zat toen nog niet zo goed in mijn vel als nu.
Ik woon al een jaar zelfstandig. Als ik het ergens moeilijk mee heb zoek ik gelijk contact met de begeleiders. De intensiteit van de huidige begeleiding is te verwaarlozen. Het vaste wekelijkse contact met het transmurale team bestaat enkel uit het ophalen van het geldbriefje. Dat is dus geen inhoudelijk contact. Daarnaast komt er een keer in de vijf weken een begeleider op de koffie. Voorts volg ik twee keer per maand schematherapie. Dat duurt 1,5 uur per keer. Ik krijg dan response omtrent hetgeen mij bezig houdt. Het is een verplichte therapie. Ondanks het feit dat ik het nut van deze therapie niet langer inzie, volg ik de therapie trouw. De therapie heeft voor mij niet langer een toegevoegde waarde, omdat ik thans in staat ben om mijn eigen problemen op te lossen. De therapeut heeft ook tegen mij gezegd dat als er sprake was geweest van een vrijwillige therapie, de therapie met onmiddellijke ingang kon worden beëindigd.
Ik vind dat de TBS kan worden beëindigd. Ik zal bij problemen op vrijwillige basis hulp zoeken.
De getuige-deskundige mevrouw E.M. den Ouden, optredend namens voormelde inrichting, heeft bij de behandeling ter terechtzitting gepersisteerd bij voornoemd advies.
Zij heeft voorts het navolgende verklaard, verkort en zakelijk weergegeven:
Betrokkene verblijft sinds maart 2012, in het kader van transmuraal verlof, binnen een begeleide zelfstandige woning van stichting Door. Het transmurale team draagt thans de verantwoordelijkheid van de begeleiding van betrokkene. Bij een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging vindt er een overdracht van de begeleiding plaats naar een ambulant team. Dat zullen andere begeleiders zijn dan de huidige. Deze overdracht kan een valkuil voor betrokkene zijn. Het verleden heeft geleerd dat zij moeite heeft met wisselingen in de behandeling. Als betrokkene geen goed contact met de nieuwe begeleiders heeft, houdt zij wellicht weer zaken voor zich. Een goede werkrelatie met de begeleiders is dan ook een vereiste om openheid van zaken te garanderen. De opbouw van een dergelijke werkrelatie vergt tijd. De kliniek vindt dat betrokkene, gelet op haar kwetsbaarheid, nog steeds begeleiding nodig heeft. Wij verschillen hierin van mening met de rapporterende gedragsdeskundigen.
Betrokkene komt inderdaad wekelijks naar het kantoor van het transmurale team om haar voedingsgeld op te halen. Daarnaast krijgt betrokkene volgens mij één keer per drie weken
een bezoekje van een lid van het transmurale team.
Ik ben sinds juli 2012 werkzaam in De Woenselse Poort. Ik heb de behandeling van betrok-kene van de vorige behandelaar overgenomen. Deze overdracht is probleemloos verlopen. Betrokkene heeft mij direct in vertrouwen genomen. Ik heb betrokkene een paar keer kort gesproken.
Als het TBS-kader wegvalt zal een ambulant hulpverleningstraject bij het forensisch team opgestart worden. Haar huisvesting is tot maart 2013 gegarandeerd.
Het is uiteraard niet de bedoeling dat betrokkene nog jarenlang wordt gevolgd. Ambulante begeleiding kan ook binnen een vrijwillig kader gerealiseerd worden.
Het in het advies ingeschatte ‘matige’ recidiverisico moet u lezen als ‘laag tot matig.’
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering om de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar te verlengen. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om het onderzoek te schorsen teneinde een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging te onderzoeken.
De getuige-deskundige en de raadsman melden dat er reeds een reclasseringsadvies ten behoeve van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging is opgesteld. Een kopie van dit advies d.d. 28 juni 2012 wordt aan de rechtbank en de officier van justitie overgelegd. (opmerking griffier: dit stuk is gevoegd in het dossier).
De officier van justitie persisteert bij zijn aanhoudingsverzoek.
De raadsman van de terbeschikkinggestelde heeft aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven:
De behandeling van cliënte is voorspoedig, effectief en succesvol verlopen. Er is dan ook een groot compliment op zijn plaats voor de kliniek en cliënte. Cliënte heeft zeer gemotiveerd en met een grote inzet meegewerkt aan de behandeling. Ze woont al bijna een jaar nagenoeg zelfstandig, werkt 20 uren per week en ze is medicatietrouw en abstinent van middelen. Nog belangrijker is echter haar groei als persoonlijkheid. Zij is transparant en open en stelt thans haar eigen grenzen. Haar vermeende beperkte sociale netwerk behoeft enige relativering. Naast haar ouders, haar broer en diens gezin, heeft zij ook nog drie vriendinnen alsmede collega’s van haar werk waarmee zij regelmatig na werktijd optrekt.
De Woenselse Poort wil de TBS met een jaar verlengen om een vinger aan de pols te houden. Dat is mogelijk wenselijk doch het is geen grond voor een verlenging van de TBS. De rechtbank Utrecht heeft recentelijk dienovereenkomstig beslist.
Ik wijs u erop dat de overdracht naar de huidige behandelaar en de overplaatsing naar de transmurale setting probleemloos zijn verlopen. De gestelde moeite die mijn cliënte bij wisselingen in de behandeling zou hebben wordt hiermee gelogenstraft.
Anders dan de kliniek adviseren de gedragsdeskundigen dat de TBS dient te worden beëindigd. Zij komen tot dit advies omdat er niet langer sprake is van een persoonlijkheids-stoornis bij mijn cliënte en omdat er sprake is van een laag recidivegevaar.
Volgens het gerechtshof te Arnhem dient er naast het gevaarscriterium ook te worden gekeken of er ten tijde van verlenging nog steeds sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis (arrest gerechtshof Arnhem d.d. 23 december 2011, LJN BV2631).
De Woenselse Poort heeft in haar advies grote moeite om het recidivegevaar te construeren.
Het door hen ingeschatte recidiverisico is te afhankelijk van allerlei onzekere factoren die zich in de toekomst mogelijk voor zouden kunnen doen. Er is geen enkele reële aanwijzing dat mijn cliënte zich ooit nog eens aan een delict soortgelijk als het indexdelict schuldig zal maken. Bovendien was het indexdelict zeer situatief en had het een zeer lange aanloop. De destijds van belang zijnde factoren zijn niet meer aan de orde.
Ik sluit mij aan bij de conclusies van de gedragsdeskundigen en verzoek u dan ook om de vordering van de officier van justitie vanwege het lage recidivegevaar en het ontbreken van een persoonlijkheidsstoornis af te wijzen. Gelet hierop kom ik niet toe aan een bespreking van het maatregelenrapport van de reclassering.
De officier van justitie geeft te kennen dat hij zich kan vinden in de door de reclassering geformuleerde voorwaarden.
De rechtbank verenigt zich met de inhoud van de rapportages van psycholoog A.J. de Groot en psychiater I.M. Brugman en maakt hun conclusies tot de hare. De rechtbank schat in dat het risico dat terbeschikkinggestelde na beëindiging van de terbeschikkingstelling zich schuldig zal maken aan het plegen van een ernstig geweldsdelict dusdanig gering is dat dit niet het langer voortduren van de terbeschikkingstelling rechtvaardigt. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen niet langer verlenging van de terbeschikkingstelling eist, dat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen en dat de terbeschikkingstelling dient te worden beëindigd. De rechtbank vertrouwt erop dat betrokkene op vrijwillige basis hulp zoekt indien zij steun nodig heeft.
DE BESLISSING
De rechtbank:
wijst af de vordering van de officier van justitie d.d. 12 november 2012 tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. M.Th. van Vliet, voorzitter,
mr. C.B.M. Bruens en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 januari 2013.
8
Parketnummer: 01/825022-06
[terbeschikkinggestelde]