ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ0022

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
162972 / HA ZA 07-1594
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betaling van advocaatkosten na begrotingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 januari 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en twee gedaagden, aangeduid als [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft een vordering tot betaling van advocaatkosten na een begrotingsprocedure door de raad van toezicht van de Amsterdamse Orde van Advocaten. De eiseres heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij declaraties heeft toegezonden aan de gedaagden voor verrichte werkzaamheden, maar dat er slechts een gedeeltelijke betaling heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden in het ongelijk zijn gesteld en hen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 21.529,22, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van de eiseres begroot op € 2.931,85, terwijl de gedaagden in reconventie zijn veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 289,50. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtshandelingen van de besloten vennootschap in oprichting door de eiseres zijn bekrachtigd, waardoor de ontvankelijkheid van de eiseres in zijn vordering jegens [gedaagde 2] is bevestigd. De rechtbank heeft verder overwogen dat de gedaagden niet voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen en dat hun bewijsaanbod niet gespecificeerd was, waardoor dit werd gepasseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: 162972 / HA ZA 07-1594
Vonnis van 23 januari 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.E.C.A. Vlasman te Laren (NH),
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. T.A.H.C. Muller-van der Slikke te Terheijden,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. T.A.H.C. Muller-van der Slikke te Terheijden.
Eiseres in conventie zal verder ook (in mannelijk enkelvoud) worden aangeduid als [eiseres]. Gedaagden in conventie zullen afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
1. De verdere procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 februari 2010,
- de antwoordakte van [eiseres],
- de akte uitlating van [eiseres],
- de antwoordakte, tevens houdende verzoek tot het plaatsen van de zaak op de parkeerrol,
van [gedaagde 1] en [gedaagde 2],
- de akte overlegging productie van [eiseres],
- de akte uitlating productie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2],
- het verzoek pleidooi van [gedaagde 1] en [gedaagde 2],
- de akte uitlating pleidooi van [eiseres].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
De ontvankelijkheid van [eiseres] in zijn vordering jegens [gedaagde 2]
2.1. Aanvankelijk heeft [gedaagde 2] in deze procedure verstek laten gaan.
Na het vonnis van 20 mei 2009 heeft mr. Muller-van der Slikke bij brief van 10 juli 2009 aan de rechtbank medegedeeld dat zij als advocaat zou gaan optreden voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De rechtbank heeft daaruit opgemaakt dat [gedaagde 2] het eerder tegen haar verleende verstek wenste te zuiveren, waartoe de rechtbank haar destijds bevoegd heeft geacht. Naar aanleiding van deze gang van zaken en het nadien door [gedaagde 2] gedane beroep op niet ontvankelijkheid van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres], heeft [eiseres] onder meer (meer subsidiair) aangevoerd dat genoemde vennootschap, die als eiseres optreedt in deze procedure, reeds op 1 januari 2005 is opgericht. Ten bewijze daarvan heeft hij een kopie van de Handelsregisterhistorie in het geding gebracht (prod. C bij antwoordakte van 3 maart 2010). Daaruit blijkt dat van 1 januari 2005 tot 16 maart 2006 als rechtspersoon in oprichting ingeschreven heeft gestaan “[eiseres] i.o.”. Bij deze akte heeft [eiseres] voorts gesteld dat alle opdrachten die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vanaf juni 2005 tot 22 maart 2006 hebben verstrekt aan deze vennootschap in oprichting nadien door de besloten vennootschap [eiseres] zijn bekrachtigd en dat deze voor zover nodig (nogmaals) worden bekrachtigd. [gedaagde 2] heeft deze stelling nadien niet gemotiveerd weersproken. Nu de rechtbank er bij gebrek aan andersluidende gegevens, die niet zijn gesteld of gebleken, bovendien vanuit gaat dat [eiseres] (verdere) uitvoering heeft gegeven aan de eerder door [eiseres] i.o. met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesloten overeenkomst(en) van opdracht, gaat de rechtbank er vanuit dat de rechtshandelingen van de B.V. i.o. door [eiseres] zijn bekrachtigd. Dit betekent dat het exceptieve verweer van [gedaagde 2] wordt verworpen en dat de rechtbank [eiseres] ontvankelijk acht in de door hem jegens [gedaagde 2] ingestelde vordering.
De vordering in conventie
2.2. [eiseres] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij in verband met door hem verrichte werkzaamheden declaraties heeft toegezonden aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor een totaalbedrag van € 43.738,89. Volgens [eiseres] is door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (dan wel door hun rechtsbijstandsverzekering, alsmede door verrekening van een bedrag van € 14.271,72) een bedrag van € 22.209,67 voldaan. Daar vanuit gaande heeft hij bij dagvaarding (samengevat) gevorderd, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 21.529,22, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 3.229,38, alsmede hen hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.3. [gedaagde 1] heeft inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering van [eiseres]. Deze inhoudelijke verweren (betreffende het verstrekken van opdracht tot het verrichten van werkzaamheden en de kwaliteit van de verrichte werkzaamheden) zijn door de rechtbank bij vonnis van 20 mei 2009 verworpen. Verder is iedere beslissing aangehouden in afwachting van de uitkomst van de begrotingsprocedure bij de raad van toezicht van de Amsterdamse Orde van Advocaten (verder ook: de raad).
2.4. [gedaagde 2] heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering van [eiseres]. Mr. Muller-van der Slikke heeft weliswaar nog verklaringen in het geding gebracht die mede namens [gedaagde 2] zijn opgesteld, maar bij vonnis van 10 februari 2010 (r.o. 2.11.) heeft de rechtbank reeds overwogen dat met dergelijke verklaringen van partijen geen rekening kan worden gehouden indien uit de inhoud van het processtuk niet duidelijk blijkt of, en zo ja welk, verweer wordt gevoerd. Een enkele verwijzing naar de inhoud van overgelegde producties is, zoals gemeld, niet voldoende.
2.5. Inmiddels heeft de raad de declaraties van [eiseres] begroot (prod. 1 [eiseres] bij akte van 18 januari 2012 en prod. 1.1 bij akte [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 15 februari 2012). De raad overweegt in de begrotingsbeslissing van 4 januari 2012 (onder meer) als volgt:
“De tijd besteed aan de afzonderlijke categorieën van de handelingen komt de raad, gelet op de aard van de zaak en de omvang van de dossiers, redelijk voor. Daarbij wordt opgemerkt dat zich in de dossiers een groot aantal brieven bevindt, waarvoor blijkens de urenspecificaties geen tijd in rekening is gebracht.
Het vorengaande geeft de raad dan ook geen aanleiding om de bovengenoemde declaraties te matigen.
De raad acht zich niet in staat de declaraties inzake Voerman te beoordelen, aangezien het dossier in deze zaak niet door mr. Vlasman is overgelegd.
(…)
Samengevat betekent dit het volgende:
Honorarium € 34.476,76
Te verminderen met declaraties Voerman € 666,68-
Subtotaal € 33.810,08
BTW 19% € 6.423,92+
Te voldoen € 40.234,00
Reeds voldaan € 22.209,67
Zodat resteert honorarium en BTW € 18.024,33
Te vermeerderen met (belaste en onbelaste) verschotten ` € 2.711,54”
2.6. Voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in deze procedure stellen dat zij door de raad niet in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten ten aanzien van de door [eiseres] ter begroting ingediende declaraties naar voren te brengen, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de beslissing van de raad blijkt dat het begrotingsverzoek op 20 mei 2010 is ingediend door [eiseres] en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vervolgens door de raad zijn uitgenodigd om commentaar te geven op de declaraties en de specificaties. Uit de beslissing blijkt voorts dat de raad vervolgens bij herhaling, ook ná het verstrijken van de eerder door haar gestelde termijnen waarbinnen commentaar kon worden geleverd, uitstel heeft verleend aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Uiteindelijk heeft de deken van de Orde van Advocaten bij brief van 28 november 2011 bericht dat de raad op 16 december 2011 een beslissing zou nemen. Nadien heeft [gedaagde 1] telefonisch contact gehad met de deken en heeft hij op 9 december 2011 nog een brief aan de deken toegezonden, maar de raad heeft besloten het verzoek om alsnog commentaar te mogen leveren naar aanleiding van de declaraties niet te honoreren. Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in totaal meer dan een jaar de tijd hebben gehad om commentaar te leveren op de declaraties, van welke gelegenheid zij geen gebruik hebben gemaakt. Het verwijt dat zij door de raad niet behoorlijk in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunten naar voren te brengen, acht de rechtbank dan ook niet terecht. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verder bij hun laatste akte aangeboden te bewijzen:“dat door de Raad in zijn beoordeling zeer vele fouten zijn gemaakt: data en declaraties kloppen niet, optellingen zijn fout etc.” Mr. Muller-van der Slikke heeft volstaan met een verwijzing naar de verklaring van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] d.d. 14 februari 2012 en de daarbij gevoegde 18 bijlagen, die zij bij haar laatste akte in het geding heeft gebracht. Ook ten aanzien van de inhoud daarvan heeft echter te gelden dat met dergelijke verklaringen van partijen geen rekening kan worden gehouden indien uit de inhoud van het processtuk niet duidelijk blijkt of, en zo ja welk, verweer wordt gevoerd. Een enkele verwijzing naar de inhoud van overgelegde producties is, zoals gemeld, niet voldoende. Afgezien daarvan is het bewijsaanbod niet gespecificeerd, zodat het alleen al om die reden zal worden gepasseerd.
2.7. Gelet op de begroting van de raad zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] terzake honorarium (te vermeerderen met BTW) een bedrag van € 40.234,00 aan [eiseres] verschuldigd. Zoals gemeld heeft [eiseres] in deze procedure telkens gesteld dat door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] reeds een bedrag van € 22.209,67 (waarvan € 14.271,72 middels verrekening) aan hem is voldaan. Daarop heeft hij zijn vordering in deze procedure gebaseerd. Ook de raad is daar bij de begroting vanuit gegaan.
2.8. Naar aanleiding van de reconventionele vordering van [gedaagde 1] heeft de rechtbank bij vonnis van 10 februari 2010 (r.o. 2.17.) evenwel geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde 1] heeft ingestemd met deze verrekening. Zoals de rechtbank bij dat vonnis reeds heeft overwogen, leidt dit ertoe dat de reconventionele vordering van [gedaagde 1], voor zover deze strekt tot terugbetaling van het ten onrechte verrekende bedrag van € 14.271,72 (te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 november 2007) zal worden toegewezen. [eiseres] heeft zijn vordering nadien niet vermeerderd. Dit leidt ertoe dat de rechtbank, hoewel de begroting van de raad [eiseres] aanspraak geeft op een hoger bedrag aan honorarium, jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen hoger bedrag kan toewijzen dan bij dagvaarding door [eiseres] is gevorderd, zijnde een bedrag van € 21.529,22.
2.9. Bij het vonnis van 20 mei 2009 heeft de rechtbank al beslist dat de gevorderde wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] eerst toewijsbaar is met ingang van de datum van dagvaarding en dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen (r.o. 3.51., 3.53. en 3.9. van genoemd vonnis). De rechtbank ziet niet in waarom het gelet op de proceshouding van [eiseres] volstrekt onaanvaardbaar zou zijn, dan wel in strijd met de redelijkheid en de billijkheid, als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van de wettelijke rente zouden worden veroordeeld, zoals zij in hun laatste akte hebben betoogd.
Proceskosten
2.10. In conventie worden [gedaagde 1] en [gedaagde 2], als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten veroordeeld. De kosten van de procedure in conventie worden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
- dagvaarding € 70,85
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 545,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 2.316,00 (4,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.931,85
2.11. In reconventie wordt [eiseres], als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten veroordeeld. De kosten van de procedure in reconventie aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 289,50 (1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 579,00)
Totaal € 289,50
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 21.529,22 (eenentwintig duizend vijfhonderdnegenentwintig euro en tweeëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 31 juli 2007 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.931,85,
in reconventie
3.3. veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde 1] te betalen een bedrag van € 14.271,72 (veertien duizend tweehonderdeenenzeventig euro en tweeëenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 12 november 2007 tot de dag van volledige betaling,
3.4. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 289,50,
in conventie en in reconventie
3.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2013.