ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ0542

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01-845144-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in poging tot afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving van advocaat

Op 5 februari 2013 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot afpersing, poging tot afdreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving van een advocaat. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat niet was voldaan aan het bewijsminimum. De aangifte van de advocaat was het enige bewijs, en er ontbrak een ander ondersteunend bewijsmiddel dat aantoonde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de strafbare feiten die door de medeverdachte tegen de advocaat waren gepleegd.

De zaak was aanhangig gemaakt via een dagvaarding op 10 juli 2012, en de tenlastelegging betrof incidenten die zich op 19 april 2012 in 's-Hertogenbosch hadden voorgedaan. De verdachte en haar mededader zouden de advocaat hebben bedreigd en gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 32.000 euro. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat de elementen die mogelijk steun konden bieden aan de aangifte onvoldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen.

De officier van justitie had integrale vrijspraak geëist, stellende dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er bij gebrek aan wettig bewijs geen grond was om de verdachte te veroordelen, en heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A.J.H.L. Coppens, en is op 5 februari 2013 gepubliceerd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/845144-12
Datum uitspraak: 05 februari 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 augustus 2012, 31 oktober 2012 en 22 januari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 juli 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 19 april 2012 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het
door verdachte (en/of haar mededader) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk
om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer 1] (toen aldaar werkzaam als advocaat) te
dwingen tot de afgifte van 32.000 euro, althans van een hoeveelheid geld,
geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of haar mededader, hebbende verdachte en/of haar
mededader met voormeld oogmerk het kantoor van die [slachtoffer 1] betreden en/of de
deur en/of luxaflex van een kamer in dat kantoor dichtgetrokken en/of die
[slachtoffer 1] heeft gesommeerd om tegen de deur van die kantoorkamer te gaan zitten
en/of die [slachtoffer 1] (intimiderend) medegedeeld dat zij en/of haar mededader zou
gaan schieten als die [slachtoffer 1] de politie zou waarschuwen en/of die [slachtoffer 1]
medegedeeld dat hij snel voor 32.000 euro moest zorgen omdat er anders wat zou
gebeuren en/of dat haar mededader een kickboxer was zonder licentie, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 317 jo 45 Wetboek van Strafrecht);
en/of
zij op of omstreeks 19 april 2012 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het
door verdachte (en/of haar mededader) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk
om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim
[slachtoffer 1] (toen aldaar werkzaam als advocaat) te dwingen tot de afgifte
van 32.000 euro, althans van een hoeveelheid geld, geheel of ten dele
toebehorende aan die [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of haar mededader, hebbende verdachte en/of haar mededader met
voormeld oogmerk het kantoor van die [slachtoffer 1] betreden en/of de deur en/of
luxaflex van een kamer in dat kantoor dichtgetrokken en/of
die [slachtoffer 1] medegedeeld dat hij/zij foto's had over misbruik en zodoende de
macht had over die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] medegedeeld dat [slachtoffer 1] de jongen op
die foto's zou hebben misbruikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
(artikel 318 jo 45 Wetboek van Strafrecht);
en/of
zij op of omstreeks 19 april 2012 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
tezamen en in vereniging met die ander(en), althans alleen opzettelijk en
wederrechtelijk die [slachtoffer 1] te gelasten een kantoorruimte in te lopen en/of
(vervolgens) die [slachtoffer 1] kenbaar te maken die ruimte niet te verlaten en/of
(vervolgens) een deur van die kantoorruimte te barricaderen;
(artikel 282 Wetboek van Strafrecht);
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft integrale vrijspraak geëist. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie meent dat er naast de aangifte onvoldoende steunbewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit op gronden zoals in de pleitnota weergegeven.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er voldaan is aan het wettelijk bewijsminimum, zoals omschreven in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. De regel van het bewijsminimum houdt in deze zaak in dat er naast de aangifte van [slachtoffer 1] nog minimaal één ander bewijsmiddel moet zijn dat voldoende steun geeft aan die getuigenverklaring van [slachtoffer 1], inhoudende dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan één of meer van de door haar medeverdachte tegen [slachtoffer 1] gepleegde strafbare feiten.
De Hoge Raad heeft meermalen aangegeven dat er geen algemene regels gegeven kunnen worden om de grens te bepalen tussen het wel of niet voldoende steun geven; dit hangt af van het concrete geval. De rechtbank heeft in de onderhavige zaak alle verklaringen beoordeeld en ziet wel enkele elementen die steun zouden kunnen geven aan de aangifte. De rechtbank acht deze elementen echter onvoldoende om te komen tot het oordeel dat voldaan is aan het door de wet vereiste bewijsminimum. Verdachte zal dan ook, bij gebrek aan wettig bewijs, van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
DE UITSPRAAK
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 23 april 2012 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. M.M. Klinkenbijl en mr. M.J. Smit, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 5 februari 2013.
Mr. Smit is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.