ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ0829

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 13 / 407
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van festiviteiten als collectieve festiviteit en de rechtszekerheid rondom geluidsnormen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 6 februari 2013, werd een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Het betrof een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen de aanwijzing van drie festiviteiten, waaronder carnaval, als collectieve festiviteit op basis van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Helmond. Verzoekers stelden dat de aanwijzing leidde tot onaanvaardbare geluidsoverlast, omdat er geen geluidsnormen golden voor hun woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van de gemeenteraad om geen geluidsnormen voor in- en aanpandige woningen op te nemen in de APV niet in strijd was met de rechtszekerheid. De rechter benadrukte dat de gemeenteraad in redelijkheid had kunnen besluiten om zich te beperken tot geluidsnormen voor de buitengevel van woningen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de APV een algemeen verbindend voorschrift is en dat de gemeenteraad de belangen van de festiviteiten en de omwonenden adequaat had afgewogen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de voorzieningenrechter geen aanleiding zag om in te grijpen in de beslissing van de gemeenteraad. De uitspraak bevestigde dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om collectieve festiviteiten aan te wijzen en dat de belangenafweging die daarbij is gemaakt, niet onredelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/407
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 februari 2013 in de zaak tussen
[verzoeker] en [verzoekster],
te [adres],
verzoekers,
(gemachtigde: mr. J. Schoneveld),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond,
verweerder,
(gemachtigde: mr. P. Helmus en K. Aquina).
Aan dit geding hebben als derde partij deelgenomen, [belanghebbende] en [belanghebbende], exploitanten van [café], gevestigd te [adres] aan de [adres] (de inrichting).
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2012 (het primaire besluit 1) heeft verweerder voor het kalenderjaar 2013 een drietal festiviteiten aangewezen als collectieve festiviteit.
Tegen dit besluit hebben verzoekers een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 29 januari 2013 hebben verzoekers de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 29 januari 2013 heeft verweerder het primaire besluit 1 ingetrokken en een nieuw besluit genomen (het primaire besluit 2).
De zaak is behandeld op de zitting van 4 februari 2013, waar verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en vergezeld van M.J.J. van Reek. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Verder zijn verschenen de exploitanten van de inrichting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder en de exploitanten van de inrichting die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
2. Het primaire besluit 2 is een uitvoeringsbesluit op grond van artikel 4.1.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Helmond (verder: de APV). Anders dan in het primaire besluit 1, heeft verweerder in het primaire besluit 2 geen sluitingstijden opgenomen. Verweerder heeft de volgende festiviteiten als collectieve festiviteit aangewezen: de jaarwisseling (31 december 2012), carnaval (8 februari 2013 tot en met 12 februari 2013) en Koninginnedag (29 april 2013 en 30 april 2013) voor zover naleving van deze bepalingen niet redelijkerwijs kan worden gevergd.
3. Het wettelijk kader luidt als volgt. In artikel 2.21, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder: het Abm) is bepaald dat, voor zover de naleving van deze normen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12 niet van toepassing zijn op dagen of dagdelen in verband met de viering van festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt.
Op grond van artikel 2.21, tweede lid van het Abm kunnen bij of krachtens gemeentelijke verordening voorwaarden worden verbonden aan de festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.
In artikel 1.1.1 onder d van de APV is bepaald dat onder een collectieve festiviteit wordt verstaan een festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden.
In artikel 4.1.2, eerste lid van de APV is bepaald dat de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4.1.4a van deze verordening niet gelden voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
In artikel 4.1.2, derde lid, is bepaald dat het college in een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan bepalen dat deze aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.
In artikel 4.1.2, vierde lid, is bepaald dat het college de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend maakt.
In artikel 4.1.2, zesde lid, is bepaald dat het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, niet meer dan 85 dB(A) bedraagt, gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.
In artikel 4.1.2, achtste lid, is bepaald dat op de dagen als bedoeld in het eerste lid het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4.1.4a van deze verordening - uiterlijk om 24.00 uur dient te worden beëindigd en op dagen dat een zaterdag, zondag of erkende feestdag volgt uiterlijk om 01.00 uur.
4. De voorzieningenrechter kwalificeert het primaire besluit 2 als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat de door verzoekers aangevoerde gronden zich mede richten tegen dit besluit. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het primaire besluit 2 niet als een besluit op het bezwaarschrift van eisers worden beschouwd. Dit is niet de intentie van verweerder geweest. Bovendien is de bezwaarschriftprocedure nog niet geheel doorlopen. Zo heeft er nog geen hoorzitting plaatsgevonden. Desgevraagd hebben verzoekers ter zitting aangegeven dat het verzoek zich tevens richt tegen het primaire besluit 2 maar zich beperkt tot de inrichting.
5. De voorzieningenrechter ziet zich eerst voor de vraag gesteld of het primaire besluit 2 een algemeen verbindend voorschrift omvat waartegen op grond van artikel 8:3 van de Awb, in samenhang met artikel 7:1 van de Awb geen bezwaar en beroep openstaat. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval. Anders dan het primaire besluit 1, waar in afwijking van artikel 4.1.2, achtste lid, sluitingstijden aan de collectieve festiviteiten waren verbonden en anders dan de APV, bevat het primaire besluit 2 geen zelfstandige normstelling. Het bevat wel een concretisering naar tijd. Daarom is het primaire besluit 2 aan te merken als een concretiserend besluit van algemene strekking en is het hiertegen gerichte bezwaarschrift ontvankelijk. De omstandigheid dat het primaire besluit geen concretisering naar plaats bevat, leidt niet tot een ander oordeel.
6.1 Verzoekers hebben gesteld dat de redactie van het primaire besluit 2 onduidelijk is. Het is onduidelijk wat wordt bedoeld met de passage ‘voor zover de naleving van deze bepalingen niet redelijkerwijs kan worden gevergd’.
6.2 Volgens verweerder heeft deze passage geen zelfstandige betekenis.
6.3 De voorzieningenrechter stelt vast dat het primaire besluit 2 een besluit is op basis van een gedelegeerde bevoegdheid in de APV. De betreffende bepalingen in de APV omvatten een verordening als bedoeld in artikel 2.21 van het Abm. In artikel 2.21 van het Abm is dezelfde passage opgenomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vormt de passage in artikel 2.21 van het Abm een voorwaarde voor het vaststellen van de daar genoemde verordening. Ook de voorzieningenrechter is van oordeel dat de passage in het primaire besluit 2 geen zelfstandige betekenis heeft en niet beoogt een onderscheid te maken per inrichting. Deze bezwaargrond leidt reeds daarom niet tot toewijzing van het verzoek.
7.1 Volgens verzoekers is sprake van strijd met de rechtszekerheid. Artikel 4.1.2 van de APV bevat immers geen bepalingen voor in- en aanpandige woningen. Als gevolg van de aanwijzing van carnaval als collectieve festiviteit, gelden voor de woning van verzoekers geen geluidsnormen als gevolg waarvan zij met ontoelaatbare geluidsoverlast kunnen worden geconfronteerd.
7.2 Verweerder heeft aangegeven dat het de keuze is geweest van de gemeenteraad die de APV heeft vastgesteld, om geen normen op te nemen voor in- en aanpandige woningen.
7.3 De voorzieningenrechter verstaat de bezwaargrond van verzoekers aldus dat zij stellen dat de APV onverbindend is, met als gevolg dat het primaire besluit 2 niet had kunnen worden genomen. De APV is een algemeen verbindend voorschrift. Hieraan kan verbindende kracht worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag - in dit geval de gemeenteraad - om alle verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit zoals de APV betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter dient bij de beoordeling van zo'n besluit slechts te toetsen of de betrokken belangen zo onevenwichtig zijn afgewogen dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen. Daarbij heeft de rechter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen, terwijl de rechter ook overigens bij deze toetsing terughoudendheid moet zijn.
7.4 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is artikel 4,1,2 APV niet onverbindend wegens strijd met het Abm. Artikel 2.21, tweede lid, biedt de bevoegdheid maar niet de verplichting om voorschriften op te nemen ter beperking van geluidoverlast. Het is de keuze van de gemeenteraad geweest om zich te beperken tot het opnemen van een geluidsnorm voor de buitengevel van de woning. De inrichting zal tijdens carnaval ook aan deze norm dienen te voldoen. Al verdient het uit oogpunt van handhaving aanbeveling om in lijn met artikel 2.17 en volgende van het Abm ook normen op te nemen voor in- en aanpandige woningen, de voorzieningenrechter is van oordeel dat de gemeenteraad in redelijkheid de keuze heeft kunnen maken om dit niet te doen. Derhalve kan niet worden gezegd dat deze keuze in strijd is met de rechtszekerheid. Hetzelfde geldt voor de keuze van de gemeenteraad om in de APV de bevoegdheid ingevolge artikel 2.21, tweede lid, van het Abm niet te delegeren aan verweerder. Verweerder kan daarom geen voorschriften ter beperking van geluidsoverlast tijdens collectieve festiviteiten stellen in individuele gevallen. Gelet op het bovenstaande oordeel leidt deze bezwaargrond niet tot toewijzing van het verzoek.
8.1 Verder heeft verweerder volgens verzoekers geen goede belangenafweging gemaakt. Zij stellen dat zij al jarenlang overlast hebben van het café, hierover verschillende gesprekken hebben gehad met verweerders gemeente maar dat dit tot niets heeft geleid. Verweerder had volgens verzoekers voor de inrichting een uitzondering moeten maken, al dan niet op basis van artikel 4.1.2, derde lid, van de APV.
8.2 Daargelaten de vraag of artikel 2.21, eerste lid, van de APV wel voorziet in de mogelijkheid van delegatie van de bevoegdheid om delen van de gemeente aan te wijzen waarvoor de APV geldt, hetgeen immers uitsluitend is voorbehouden aan de gemeenteraad, is verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet bevoegd de door verzoekers gewenste individuele uitzondering te maken. Op grond van artikel 1.1.1, aanhef en onder d, van de APV is een collectieve festiviteit een festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden. Het maken van een uitzondering voor het perceel waarop de inrichting is gelegen bij de aanwijzing van carnaval als collectieve festiviteit, is daarom in strijd met de bedoeling van de regelgever, in dit geval de gemeenteraad.
8.3 De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval een juiste belangenafweging heeft gemaakt door de sociaal-maatschappelijke belangen met betrekking tot het vieren van carnaval af te wegen tegenover het belang van de omwonenden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid tot zijn besluit kunnen komen. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de geluidsnormen in tabel 2.17a bij artikel 2.17 van het Abm, waaronder begrepen de voorschriften voor aanpandige woningen, onverkort gelden na de tijdstippen genoemd in artikel 4.1.2, achtste lid, van de APV en op alle dagen van het jaar die niet als collectieve festiviteit zijn aangemerkt. Exploitanten moeten op deze momenten aan de geluidsvoorschriften in het Abm voldoen en de overlast die verzoekers stellen te hebben, kan worden beperkt door handhaving hiervan. Deze bezwaargrond leidt daarom niet tot toewijzing van het verzoek.
9. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De omstandigheid dat verzoekers kort voor carnaval het verzoek hebben ingediend, behoeft daarom geen bespreking. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.H.M. Moonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.