RECHTBANK OOST-BRABANT
Kanton Eindhoven
1. [eiser 1],
wonende te [plaats],
2. [eiser 2],
wonende te [plaats],
3. [eiser 3],
wonende te [plaats],
4. [eiseres 4],
wonende te [plaats],
eisers,
gemachtigde: mr. S.M. Depmann, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand,
de buitenlandse vennootschap naar Iers recht RyanAir Ltd.,
gevestigd en kantoorhoudende te Dublin, Ierland, zonder bekend kantoor- of vestigingsadres in Nederland,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.L.R. Beernink (Dirkzwager), advocaat te Nijmegen.
Partijen worden hierna "[eisers]" en "de vervoerder" genoemd.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit het volgende:
a. de dagvaarding, met producties;
b. de conclusie van antwoord, met producties;
c. de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen (hierna: de zitting) van 14 december 2012.
[eisers] hebben vier tickets geboekt bij de vervoerder voor vlucht FR 3532 op 1 augustus 2011 om 10:30 uur lokale tijd van Eindhoven naar Palma de Mallorca. Deze vlucht is met een vertraging van circa 4,5 uur op Palma de Mallorca gearriveerd.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1 [eisers] vorderen dat de vervoerder wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2011, de buitengerechtelijke incassokosten van € 178,50 en de vertaalkosten van € 369,78, met veroordeling van de vervoerder in de kosten van de procedure.
3.2 Zij voeren daartoe aan dat een passagier op basis van Verordening nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en het Sturgeon-arrest (hierna: Sturgeon) recht heeft op financiële compensatie indien een vlucht geannuleerd is of langdurig vertraagd. [eisers] maken aanspraak op een vergoeding van € 250,00 per ticket, in totaal een bedrag van € 1.000,00. Ondanks buitengerechtelijke sommaties is de vervoerder niet overgegaan tot betaling. De wettelijke rente wordt gevorderd vanaf 10 oktober 2011 omdat de vervoerder sinds die datum in verzuim is. De vertaalkosten worden gevorderd omdat [eisers] op grond van artikel 5 van de EU-betekeningsverordening verplicht was de dagvaarding te laten vertalen nu de vervoerder had laten weten dat de dagvaarding in Ierland betekend moest worden.
3.3 De vervoerder voert op hierna te bespreken gronden aan dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ EU) in Sturgeon een onjuiste en te ruime uitleg heeft gegeven aan de Verordening. Het HvJ EU heeft - volgens de vervoerder ten onrechte - overwogen dat de passagiers van wie de vlucht langdurig is vertraagd, recht hebben op compensatie als bedoeld in art. 7 van de Verordening.
3.4 In deze zaak ligt derhalve de vraag voor of [eisers] aanspraak kunnen maken op de in artikel 7 van de Verordening bedoelde compensatie in verband met hun langdurig vertraagde vlucht. Deze vraag is, behoudens het beroep van de vervoerder op een buitengewone omstandigheid als bedoeld in art 5 lid 3 van die Verordening, in Sturgeon door het HvJ EU bevestigend beantwoord. De kantonrechter zal de verweren van de vervoerder achtereenvolgens bespreken.
3.5 Voorafgaand aan de bespreking van de verweren oordeelt de kantonrechter dat hij, zoals [eisers] hebben aangevoerd en de vervoerder niet heeft weersproken, als Nederlandse rechter bevoegd is om van deze vordering kennis te nemen omdat Eindhoven als plaats van uitvoering van de overeenkomst tussen partijen kan worden beschouwd.
Forfaitaire regeling volgens Sturgeon in strijd met het Verdrag van Montreal
3.6.1 Sturgeon is, aldus de vervoerder, in strijd met het Verdrag van Montreal. Het Verdrag van Montreal, dat exclusieve werking heeft, bepaalt immers dat een vordering tot schadevergoeding enkel kan worden toegewezen indien deze betrekking heeft op herstel van de geleden schade. In de uitleg die het HvJEU geeft in het Sturgeon-arrest is sprake van een daarmee strijdige forfaitaire regeling.
3.6.2 Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat art. 29 van het Verdrag van Montreal bepaalt dat de vergoedingsplicht van de vervoerder is beperkt tot vergoeding van geleden schade. Anders dan de vervoerder acht de kantonrechter de thans gevorderde vergoeding niet in strijd met het Verdrag van Montreal, aangezien deze vergoeding, zoals ook het HvJ EU in Sturgeon heeft overwogen, bestaat in vergoeding van schade bestaande uit het geleden tijdverlies. De enkele omstandigheid dat de maatstaf voor begroting van de geleden schade is geobjectiveerd, brengt niet mee dat sprake is van een met het Verdrag van Montreal strijdige schadevergoeding. De kantonrechter verwerpt derhalve dit verweer van de vervoerder.
Uitleg van Sturgeon in strijd met de bewoordingen van de Verordening en bedoeling van de gemeenschapswetgever
3.7.1 De vervoerder heeft in een doorwrocht verweerschrift gesteld dat de door het HvJ EU gegeven uitleg in Sturgeon in strijd is met de duidelijke bewoordingen van de Verordening en de bedoeling van de gemeenschapswetgever. Zulks klemt, aldus de vervoerder, te meer omdat eerder in het zogenaamde IATA-arrest nog was overwogen dat art. 5 en 6 van de Verordening niet voor meer dan één uitleg vatbaar zijn. In de kern komt het betoog van de vervoerder op het volgende neer:
In de Verordening is uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds annuleringen (en instapweigeringen) en anderzijds (langdurige) vertragingen. Art. 5 in verbinding met art 7 regelt het recht op schadevergoeding als gevolg van een geannuleerde vlucht en art. 6 regelt compensatie, bestaande uit verzorging, voor door vertraging ontstane ongemakken. Deze qua bewoordingen eenduidige regeling strookt ook met de bedoeling van de gemeenschapswetgever, aldus de vervoerder. Voorts stelt de vervoerder dat de door het HvJ EU voorgestane uitleg leidt tot rechtsonzekerheid en tot een disproportionele zware financiële last voor de luchtvaartmaatschappijen met als gevolg ticketprijsverhogingen voor passagiers.
3.7.2 Hoewel de kantonrechter de vervoerder kan volgen in haar duidelijke en redengevende betoog, neemt dat niet weg dat het HvJ EU in Sturgeon, kennelijk op basis van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder het belang en de rechtspositie van een passagier op een lang vertraagde vlucht wiens belang het HvJ EU qua rechtspositie gelijk wenst te stellen met het belang van een passagier wiens vlucht is geannuleerd, is gekomen tot een ruimere interpretatie van de regeling van art. 5, 6 en 7 van de Verordening dan uit de bewoordingen daarvan blijkt en dan de vervoerder voorstaat. Deze zienswijze van het HvJ EU is nog eens bevestigd door haar arrest van 23 oktober 2012 in de zaak Nelson/Tui.
De nationale rechter is gebonden aan deze eenduidige uitleg van het gemeenschapsrecht door het HvJ EU.
3.8 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [eisers] in beginsel recht hebben op schadevergoeding op grond van art. 7 van de Verordening.
Beroep van de vervoerder op art. 5 lid 3 van de Verordening
3.9.1 Art. 5 lid 3 van de Verordening bepaalt dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is de compensatie te betalen, indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden. Daarnaast moet de vervoerder aantonen dat zij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen niet had kunnen vermijden dat deze omstandigheid leidde tot de lange vertraging.
3.9.2 De vervoerder stelt dat er sprake is van een dergelijke buitengewone omstandigheid en dat zij alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar te vergen waren om de vertraging te beperken. Zij voert daartoe aan dat tijdens de van Eindhoven vertrokken vlucht sprake was van onverwachte vliegveiligheidsproblemen. Op een hoogte van 26.000 feet lichtte opeens de waarschuwingslamp 'EDP low pressure' op, wat zou betekenen dat sprake was van een probleem met de Engine Driven Pump (EDP), een essentieel onderdeel om de motor van het vliegtuig draaiende te houden. Om veiligheidsredenen is vervolgens uitgeweken naar het dichtstbijzijnde vliegveld, te weten Londen Stansted. Inspectie aan het vliegtuig wees uit dat de EDP defect was en vervangen moest worden. Een vervangend vliegtuig moest arriveren vanuit Dublin. De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat de vraag of sprake is van een buitengewone omstandigheid na het arrest Nelson/Tui minder restrictief moet worden beantwoord. Door de inzet van het vervangende vliegtuig kon de vlucht, aldus de vervoerder, eerder van Londen Stansted vertrekken dan het geval was geweest als de reparatie van het oorspronkelijk ingezette toestel was afgewacht.
3.9.3 [eisers] hebben - kort gezegd - aangevoerd dat een lampje dat tijdens een vlucht gaat branden, geen buitengewone omstandigheid in de zin van de Verordening betreft. [eisers] beroepen zich daarbij op het Wallentin-arrest (C-549/07) en voeren aan dat het feit dat onderdelen van een vliegtuig kapot kunnen gaan inherent is aan de uitoefening van een luchtvaartmaatschappij. Wat betreft het beperken van de duur van de vertraging geldt daarnaast dat volgens [eisers] niet is gebleken dat het dichtstbijzijnde vliegtuig zich inderdaad in Dublin bevond, zodat niet objectief is gebleken dat de vervoerder alle maatregelen heeft getroffen.
3.9.4 De kantonrechter overweegt, zoals de vervoerder heeft aangevoerd, dat het probleem waarmee zij werd geconfronteerd niet zag op een lampje dat ging branden, maar op het onderliggende defect aan de EDP. Dat een dergelijk technisch mankement zich onverwacht kan voordoen, maakt echter niet dat dientengevolge al sprake is van een buitengewone omstandigheid in de zin van de Verordening. Het kunnen optreden van een technisch mankement is immers inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de vervoerder, zodat dit zonder een nadere toelichting over de uitzonderlijkheid van dit mankement, welke toelichting niet is gegeven, geen buitengewone omstandigheid als bedoeld in art. 5 lid 3 van de Verordening kan opleveren.
3.9.5 Nu geen sprake is van een buitengewone omstandigheid in de zin van de verordening, komt de kantonrechter niet toe aan beantwoording van de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de duur van de vertraging te beperken.
3.10 De vordering van [eisers] zal derhalve worden toegewezen als na te melden.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, nu niet is gebleken dat werkzaamheden zijn verricht die niet zijn bedoeld inbegrepen te zijn in de toe te wijzen proceskosten ter voorbereiding van een procedure.
De wettelijke rente zal, zoals gevorderd, worden toegewezen vanaf 10 oktober 2011. Anders dan de vervoerder heeft aangevoerd bestaat er, zoals [eisers] hebben aangevoerd, een grondslag om de rente toe te wijzen vanaf een eerdere datum dan de datum van de dagvaarding. Met de brief van 30 september 2011 (de eerste pagina van productie 2 bij dagvaarding) is de vervoerder immers in gebreke gesteld voor het betalen van de vergoeding. In die brief is voor de betaling een termijn van 10 dagen gesteld, waarna de vervoerder in verzuim is gekomen zodat zij vanaf dat moment wettelijke rente verschuldigd is.
3.11 De vervoerder zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Anders dan de vervoerder heeft aangevoerd, oordeelt de kantonrechter dat ook de gevorderde vertaalkosten als onderdeel van de proceskosten moeten worden toegewezen. De vervoerder heeft de omvang van de vertaalkosten niet betwist, maar slechts aangevoerd dat [eisers], als zij daarom hadden verzocht, de vervoerder op het adres van zijn gemachtigde in Nederland hadden mogen dagvaarden. Uit de door [eisers] aangehaalde laatste pagina van productie 3 bij dagvaarding blijkt echter dat de vervoerder zelf heeft aangegeven dat de dagvaarding kon worden betekend op zijn hoofdkantoor in Dublin (Ierland), zodat het redelijk is dat ook de vertaalkosten voor rekening van de vervoerder komen.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van in totaal € 1.000,00 aan [eisers], te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2011 tot aan de voldoening;
veroordeelt de vervoerder in de kosten van het geding, aan de zijde van [eisers] tot vandaag vastgesteld op € 97,64 wegens explootkosten, € 207,00 aan griffierecht, € 369,78 wegens vertaalkosten en € 200,00 (twee punten maal € 100,00) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.M. Rousseau, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2013.