beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zaaknummer : 250561 / FA RK 12-4003
Uitspraak : 27 februari 2013
Beschikking betreffende gezag in de zaak van
[naam vader],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Kaouass,
[echtgenoot vader],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen:[echtgenoot vader],
advocaat mr. M. Kaouass,
In deze zaak is als belanghebbende aan te merken:
[naam moeder]
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
hierna te noemen: de moeder.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de vader en [echtgenoot vader], ontvangen ter griffie op 25 juli 2012;
- de correspondentie, waaronder met name:
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming, gedateerd 4 september 2012;
- een brief (met bijlagen) van mr. Kaouass, gedateerd 4 oktober 2012.
De zaak is behandeld ter zitting van 3 januari 2013. Verschenen zijn de vader en [echtgenoot vader], bijgestaan door mr. Kaouass. Hoewel daartoe behoorlijk en tijdig opgeroepen is de moeder niet verschenen.
De griffie heeft voornoemde [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om haar mening aan de rechter kenbaar te maken. Zij heeft daarvan gebruik gemaakt en is buiten aanwezigheid van partijen door de rechter gehoord.
Uit de relatie tussen de vader en de moeder is de navolgende minderjarige geboren:
[minderjarige] is op [geboortedatum] te [geboorteplaats](Marokko).
Bij beschikking van 8 augustus 2008 heeft de rechtbank van Eerste aanleg te Berkane (Marokko) de vader belast met de voogdij over voornoemde [minderjarige] .
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 maart 2011 is verklaard voor recht dat tussen de vader en voornoemde [minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
Op 8 augustus 2011 heeft de vader [minderjarige] erkend.
De vader en [echtgenoot vader] verzoeken de rechtbank op de gronden en op de wijze als in het verzoekschrift omschreven:
- om voor recht te verklaren dat de vader ook naar Nederlands recht sinds 8 augustus 2008 het gezag heeft over voornoemde [minderjarige];
- de vader en [echtgenoot vader] gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige].
Ter zitting hebben verzoekers uitgelegd dat zij niet een verklaring voor recht wensen, maar een erkenning wensen van hetgeen de rechtbank van Eerste aanleg te Berkane (Marokko) bij beschikking van 8 augustus 2008 heeft beslist.
De verzoekers leggen aan hun verzoek onder meer het navolgende ten grondslag.
De vader is bij voormelde beschikking van de rechtbank in Eerste Aanleg te Berkane (Marokko) van 8 augustus 2008 naar Marokkaans recht belast met het gezag over voornoemde [minderjarige]. Naar Marokkaans recht is kafala één van de wijzen waarop een meerderjarig persoon het gezag verkrijgt over een minderjarig kind.
Verzoekers zijn van mening dat de gezagsbeslissing van de Marokkaanse rechter te Berkane (Marokko) door de Nederlandse rechter op grond van het bepaalde in artikel 23 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, welk verdrag thans zowel door Marokko als ook door Nederland geratificeerd is, dient te worden erkend.
Voor wat betreft het verzoek betreffende 1:253t-gezag merkt de vader op dat hij gehuwd is met [echtgenoot vader]. [minderjarige] is opgenomen in hun gezin en verzoekers achten het in het belang van het kind dat ook [echtgenoot vader] mede belast is met het gezag over [minderjarige]. Verzoekers zijn van mening dat onderhavig verzoek gereed ligt voor inwilliging, nu [minderjarige] feitelijk langer dan één jaar deel uitmaakt van het gezin van verzoekers alsmede het feit dat verzoekers langer dan één jaar de zorg uitoefenen over [minderjarige].
Rechtsmacht
De Nederlandse rechter is bevoegd om kennis te nemen van het verzoek, gelet op het feit dat de minderjarige ten tijde van de indiening van het verzoek de gewone verblijfplaats in Nederland had (artikel 8 Brussel II bis).
Relatieve bevoegdheid
De minderjarige verblijft momenteel in het arrondissement 's-Hertogenbosch, zodat deze rechtbank bevoegd is op het verzoek te beslissen.
Toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek is Nederlands recht van toepassing (artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
Erkenning Kafalabeslissing
De moeder heeft op 7 augustus 2008 een verklaring van afstand gedaan van haar kind [minderjarige] ten gunste van de vader, om de verantwoordelijkheid voor [minderjarige] op zich te nemen, haar zaken te regelen, de zorg voor haar op zich te nemen en haar wettelijk te vertegenwoordigen, teneinde het voor de vader mogelijk te maken met haar naar het buitenland te reizen.
De Rechtbank van Eerste Aanleg te Berkane heeft bij beschikking van 8 augustus 2008 de vader belast met de voogdij (kafala) over [minderjarige].
[minderjarige] is blijkens de notulen van de uitvoering van een beslissing van overname van een verlaten kind van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Berkane, ter uitvoering van de rechterlijke beschikking van 8 augustus 2008 op 8 april 2009 overgedragen aan de vader en [echtgenoot vader].
Ingevolge het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (verder: HKBV), welk verdrag voor Nederland op 1 mei 2011 in werking is getreden en waarbij ook Marokko is aangesloten, worden kafalabeslissingen op grond van artikel 23, lid 1, HKBV juncto artikel 3, aanhef en onder e, HKBV van rechtswege erkend. Voorts merkt de rechtbank op dat een belanghebbende op grond van artikel 24 HKBV de Nederlandse rechter kan verzoeken een beslissing te nemen over de erkenning van de in Marokko genomen kafalabeslissing.
Nu niet is gebleken dat een van de weigeringsgronden van het tweede lid van artikel 23 HKBV zich voordoet, zal de rechtbank het verzoek tot erkenning van de beschikking van
8 augustus 2008 toewijzen.
Gezamenlijk gezag ex. artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW)
Artikel 1:253t lid 1 BW bepaalt dat, indien het gezag over een kind bij één ouder berust, de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind kan belasten.
Het tweede lid bepaalt dat, indien het kind tevens in een familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, het verzoek slechts wordt toegewezen indien aan de voorwaarde is voldaan dat de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van één jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad en de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
Het derde lid bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan het vereiste van het eerste lid van artikel 1:253t BW dat het gezag over [minderjarige] bij één ouder berust. Doordat de moeder afstand heeft gedaan van [minderjarige] en aan de vader de voogdij over [minderjarige] is toegekend, dient de vader naar het oordeel van de rechtbank vanaf 8 augustus 2008 te worden aangemerkt als de ouder bij wie het gezag (alleen) berust.
De rechtbank is van oordeel dat tussen [echtgenoot vader] en [minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat [echtgenoot vader] vanaf de kafalabeslissing met de vader de belangrijke beslissingen neemt ten aanzien van [minderjarige], haar regelmatig in Marokko heeft bezocht, en haar heeft voorbereid op haar komst naar Nederland. Sinds 7 december 2011 verblijft [minderjarige] in het gezin van haar vader en [echtgenoot vader], waar zij mede door [echtgenoot vader] wordt verzorgd en opgevoed. Hiermee is voldaan aan de in artikel 1:253t lid 1 BW gestelde voorwaarde van een nauwe persoonlijke betrekking.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of er sprake is van een familierechtelijke betrekking tussen de minderjarige en de andere ouder, in casu de moeder, zoals genoemd in het tweede lid van voornoemd artikel.
De rechtbank is van oordeel dat de gegeven kafalabeslissing geen rechtsgevolgen heeft voor de juridische afstamming van het kind. De familierechtelijke betrekking tussen de moeder en [minderjarige] is niet doorgehaald. Derhalve is sprake van een familierechtelijke betrekking tussen de moeder en [minderjarige].
Gelet hierop, dient er voldaan te zijn aan de voorwaarde dat de vader en [echtgenoot vader] op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van één jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor [minderjarige] hebben gehad. Ondanks dat het verzoek dateert van 25 juli 2012 en [minderjarige] sinds 7 december 2011 feitelijk woonachtig is in het gezin van de vader en [echtgenoot vader] in Nederland, is de rechtbank van oordeel dat ook de periode van gezamenlijke verzorging en opvoeding op afstand van de in Marokko verblijvende [minderjarige] - welke feitelijk werd uitgevoerd door oma vaderszijde, na instructie daartoe van partijen - dient te worden meegenomen in voormelde verzorgingstermijn van één jaar. [minderjarige] is op 8 april 2009, ter uitvoering van de kafalabeslissing, overgedragen aan de vader en [echtgenoot vader]. Partijen bezochten [minderjarige] meerdere keren per jaar in Marokko. Op initiatief van partijen heeft [minderjarige] onderwijs gevolgd op een privéschool in Marokko en heeft aldaar de Nederlandse taal geleerd, ter voorbereiding op haar komst naar Nederland. Voorts maakten partijen geld over naar oma vaderszijde om de opvoeding en verzorging van [minderjarige] te bekostigen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de in artikel 1:253t lid 2 BW gestelde voorwaarde.
Voorts is ingevolge lid 2 vereist dat de vader gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren alleen met het gezag over [minderjarige] is belast. De rechtbank stelt vast dat de vader bij de kafalabeslissing van 8 augustus 2008 alleen met het gezag over [minderjarige] is belast, waarmee ook aan dit vereiste is voldaan.
Tot slot dient de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 1:253t lid 3 BW, te beoordelen of er bij inwilliging van het verzoek vrees bestaat dat de belangen van de minderjarige zouden worden verwaarloosd. Feitelijk nemen de vader en [echtgenoot vader] al geruime tijd samen (gezags-)beslissingen over [minderjarige]. Het verzoek strekt er toe om deze situatie te formaliseren. Gelet op al het vorenstaande en gelet ook op het feit dat [minderjarige] heeft verklaard dat zij het fijn vindt als haar vader en [echtgenoot vader] gezamenlijk het gezag over haar krijgen, en ook de Raad voor de Kinderbescherming geen bezwaar heeft tegen inwilliging van het verzoek, is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [minderjarige] niet worden verwaarloosd bij toewijzing van het verzoek.
Op grond van het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
erkent de kafala-beslissing, zoals vervat in de beschikking van de Rechtbank van Eerste aanleg te Berkane (Marokko) van 8 augustus 2008, waarbij [naam vader] met ingang van 8 augustus 2008 is belast met de voogdij over de minderjarige:
- [minderjarige], geboren te [geboorteplaats](Marokko) op 5 maart 2000;
belast de vader en [echtgenoot vader], geboren te Leeuwarden op
[geboortedatum], gezamenlijk met het gezag over voornoemde [minderjarige] ;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H. de Heer-Schotman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a) door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b) door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.