RECHTBANK OOST-BRABANT
Kanton Eindhoven
1. [eiseres 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te [plaats],
eisers,
gemachtigde: M.W. de Keijzer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand,
de commanditaire vennootschap Transavia Airlines C.V., handelend onder de naam Transavia.com,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.E. Futselaar, werkzaam bij USG Juristen.
Partijen worden hierna "[eisers]" en "de vervoerder" genoemd.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit het volgende:
a. de dagvaarding, met producties;
b. de conclusie van antwoord, met producties;
c. de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen (hierna: de zitting) van 1 februari 2013, ten behoeve waarvan de vervoerder stukken in het geding heeft gebracht die zowel aan de rechtbank als aan [eisers] zijn verzonden, met de aangehechte tijdens de zitting door de vervoerder overhandigde uit drie pagina's bestaande Aircraft flight log.
2. De vaststaande feiten en het geschil
2.1. [eisers] hebben twee tickets geboekt voor de door de vervoerder uit te voeren vlucht HV398 op 11 augustus 2011 om 11:45 uur lokale tijd van Rhodos naar Eindhoven. De passagiers van deze vlucht zijn met een vertraging van circa zes uur in Eindhoven gearriveerd. In plaats van de oorspronkelijk geplande vlucht via Eindhoven met eindbestemming Rotterdam, is de vlucht uitgevoerd van Rhodos naar Amsterdam en zijn de passagiers per bus naar Eindhoven (dan wel Rotterdam) vervoerd.
2.2. Het vliegtuig waarmee de vlucht oorspronkelijk zou worden uitgevoerd, kon wegens een technisch mankement niet uit Nederland naar Rhodos vertrekken, zodat een vervangend toestel is ingezet dat vertraagd op Rhodos is gearriveerd. Ook de retourvlucht van Rhodos naar Nederland, die onderwerp is van deze procedure, is daardoor vertraagd uitgevoerd.
2.3 [eisers] vorderen dat de vervoerder wordt veroordeeld tot betaling van € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2011 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 50,00, met veroordeling van de vervoerder in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten.
2.4 Zij voeren daartoe aan dat een passagier op basis van Verordening nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en het Sturgeon-arrest (hierna: Sturgeon) recht heeft op financiële compensatie indien een vlucht geannuleerd is of langdurig is vertraagd. [eisers] maken aanspraak op een vergoeding van € 400,00 per ticket, in totaal een bedrag van € 800,00. Ondanks buitengerechtelijke sommaties is de vervoerder niet overgegaan tot betaling. De wettelijke rente wordt gevorderd vanaf 13 september 2011, de datum dat de vervoerder de vordering afwees en volgens [eisers] het verzuim intrad.
2.5 De vervoerder heeft verzocht de procedure aan te houden totdat door de Hoge Raad is geoordeeld over het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) in de zaak Nelson-Tui (hierna: Nelson/Tui). Subsidiair voert zij aan dat sprake is van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3 van de Verordening. Meer subsidiair verzoekt de vervoerder de kantonrechter een te betalen vergoeding te matigen tot 25% van de ticketprijs. Bij afwijzing van de vordering verzoekt de vervoerder [eisers] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
2.6 De overige stellingen van partijen komen, voor zover van belang voor de beoordeling, in het vervolg aan de orde.
3.1 Partijen twisten over de vraag of [eisers] aanspraak kunnen maken op de in artikel 7 van de Verordening bedoelde compensatie in verband met hun langdurig vertraagde vlucht.
3.2.1 De vervoerder heeft verzocht de behandeling van deze procedure aan te houden omdat zij het niet eens is met de motivering van het HvJ EU in Nelson/Tui. De kantonrechter overweegt in dat kader dat het HvJ EU in Sturgeon, kennelijk op basis van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder het belang en de rechtspositie van een passagier op een lang vertraagde vlucht wiens belang het HvJ EU qua rechtspositie gelijk wenst te stellen met het belang van een passagier wiens vlucht is geannuleerd, is gekomen tot een ruimere interpretatie van de regeling van de artikelen 5, 6 en 7 van de Verordening dan uit de bewoordingen daarvan blijkt en dan de vervoerder voorstaat. Deze zienswijze van het HvJ EU is bevestigd door haar arrest van 23 oktober 2012 in de zaak Nelson/Tui.
3.2.2 De nationale rechter is gebonden aan deze eenduidige uitleg van het gemeenschapsrecht door het HvJ EU. Dat de lijn van de genoemde arresten door de Hoge Raad zal worden doorbroken, kan nu niet worden aangenomen, terwijl de vervoerder dat ook niet heeft aangevoerd en/of onderbouwd. Nu door de vervoerder ook geen andere (te beoordelen) grondslag voor aanhouding is aangevoerd dan dat de vervoerder het niet eens is met de betreffende arresten, wijst de kantonrechter het verzoek tot aanhouding van deze procedure af.
3.2.3 Het vorenstaande leidt behalve tot het afwijzen van het verzoek tot aanhouding ook tot de slotsom dat [eisers] in beginsel recht hebben op schadevergoeding op grond van artikel 7 van de Verordening. De vraag of ook een passagier op een langdurig vertraagde vlucht recht heeft op deze compensatie, is door het HvJ EU in de arresten Sturgeon en Nelson/Tui immers bevestigend beantwoord.
beroep van de vervoerder op artikel 5, lid 3 van de Verordening
3.3.1 Artikel 5, lid 3 van de Verordening bepaalt dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is de compensatie te betalen, indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden. Daarnaast moet de vervoerder aantonen dat zij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen niet had kunnen vermijden dat deze omstandigheid leidde tot de lange vertraging.
3.3.2 De vervoerder stelt dat er sprake is van een dergelijke buitengewone omstandigheid omdat zij deze omstandigheid ook met het nemen van alle redelijke maatregelen niet had kunnen voorkomen en zij geen daadwerkelijke invloed kon uitoefenen op het voorvallen van deze omstandigheid. Zij voert daarbij aan dat met Nelson/Tui de invulling van het begrip buitengewone omstandigheden is genuanceerd van "een gebeurtenis die naar aard of oorsprong niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij" naar "omstandigheden waarop de luchtvervoerder geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen".
3.3.3 De vervoerder voert ter invulling van de gestelde buitengewone omstandigheid aan dat de vanuit Nederland naar Rhodos direct voorafgaande vertrekkende vlucht niet met het bedoelde toestel kon worden uitgevoerd vanwege een onverwacht vliegveiligheidsprobleem. Nadat het toestel 'off blocks' was, bleek tijdens het starten van de motoren dat geen brandstoftoevoer naar de rechter motor plaatsvond. Na onderzoek bleek dat dit werd veroorzaakt door een defecte Hydro Mechanical Unit (hierna: HMU), welke HMU uiteindelijk de volgende dag is vervangen. Omdat duidelijk was dat het toestel wegens reparatie de rest van de dag niet beschikbaar zou zijn, heeft de vervoerder ten behoeve van de vanaf Rhodos uit te voeren vlucht een vervangend (leeg) vliegtuig ingezet vanuit Amsterdam. De vervoerder heeft daarbij ook nog aangevoerd dat zij vliegt vanaf meerdere luchthavens in Nederland (waaronder Amsterdam, Eindhoven en Maastricht) en dat zij niet op iedere luchthaven reserve vliegtuigen met voldoende capaciteit beschikbaar kan houden.
3.3.4 [eisers] hebben aangevoerd dat een technisch probleem geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3 van de Verordening kan opleveren. [eisers] beroepen zich daarbij op het Wallentin-arrest (C-549/07) en voeren aan dat het feit dat onderdelen van een vliegtuig kapot kunnen gaan inherent is aan de uitoefening van een luchtvaartmaatschappij.
3.3.5. Het HvJ EU heeft in het Wallentin/Hermann-arrest bepaald dat een technisch mankement, ook als dat niet voorzienbaar was of de betreffende oorzaak slechts zelden optreedt, geen buitengewone omstandigheid oplevert als bedoeld in artikel 5, lid 3 van de Verordening. Het beroep van de vervoerder op artikel 5, lid 3 van de Verordening wordt derhalve verworpen. De vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen behoeft derhalve geen beantwoording.
3.3.6 Het voorgaande betekent dat de vordering van [eisers] zal worden toegewezen. Matiging van de forfaitaire vergoeding is gelet op de inhoud en het karakter van de Verordening niet aan de orde.
3.3.7 De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 50,00 worden toegewezen nu uit productie 2 bij dagvaarding blijkt dat voordat werd overgegaan tot dagvaarding meermaals tussen de gemachtigde van [eisers] en de vervoerder inhoudelijk is gecorrespondeerd over de vordering en die werkzaamheden niet geacht worden te zijn begrepen in de toe te wijzen proceskosten ter voorbereiding van een procedure. Anders dan de vervoerder heeft aangevoerd doet het feit dat [eisers] worden bijgestaan door hun rechtsbijstandverzekeraar niet af aan de toewijsbaarheid van buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.8 De wettelijke rente zal, zoals gevorderd, worden toegewezen vanaf 13 september 2011 nu [eisers] onweersproken hebben aangevoerd dat de vervoerder vanaf die datum in verzuim is.
3.4. De vervoerder wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing wordt vermeld.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van in totaal € 850,00 aan [eisers], te vermeerderen met de wettelijke rente over € 800,00 vanaf 13 september 2011 tot aan de voldoening;
veroordeelt de vervoerder in de kosten van het geding, aan de zijde van [eisers] tot vandaag vastgesteld op € 101,85 wegens explootkosten, € 207,00 aan griffierecht en € 200,00 (twee punten maal € 100,00) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
veroordeelt de vervoerder, voor zover zij niet binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis aan het vonnis heeft voldaan, in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 50,00 (een half punt) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.M. Rousseau, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2013.