ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ3795

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
249334 / HA ZA 12-603
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vertraging in verlening bouwvergunning en geschil over bouwvolume

In deze zaak vorderde eiser, een particulier, dat de gemeente Gemert-Bakel werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 454.800,- wegens onrechtmatige vertraging in de verlening van een bouwvergunning. Eiser had in 2008 een schetsplan ingediend voor de nieuwbouw van een woning, maar de gemeente stelde dat de inhoud van de woning met 643 m3 niet voldeed aan het bestemmingsplan, dat een maximum van 600 m3 voorschreef. Eiser had aanvankelijk een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend, maar de gemeente had geconstateerd dat het bouwplan niet passend was binnen het bestemmingsplan. Eiser had de gemeente verzocht om een beslissing op zijn oorspronkelijke bouwaanvraag, maar in plaats daarvan diende hij een gewijzigde aanvraag in.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet onrechtmatig had gehandeld door de bouwvergunning niet tijdig te verlenen. Eiser had geweten dat de inhoud van de woning niet voldeed aan het bestemmingsplan en had niet voldoende onderbouwd dat de gemeente al eerder op de hoogte was van het bouwvolume. De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiser werd afgewezen, omdat hij niet mocht vertrouwen op toezeggingen van de gemeente over de verlening van de vergunning, gezien de kennis van de inhoud van de woning.

Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gemeente werden begroot op € 8.781,00. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gemeente de kosten direct kon vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/249334 / HA ZA 12-603
Vonnis van 6 maart 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.J.T. van Stiphout te Helmond
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE GEMERT-BAKEL,
zetelend te Gemert,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 oktober 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 21 januari 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft medio 2008 een schetsplan ingediend voor de nieuwbouw van een woning op het perceel [1] te [woonplaats]. In een e-mailbericht van 11 september 2008 schrijft mw. [A] namens de gemeente onder meer dat volgens het bestemmingsplan een maximale inhoud van de woning is toegestaan van 600 m3 en dat zij heeft geconstateerd dat de inhoud van de woning volgens het schetsplan 650 m3 is. Op 13 oktober 2009 heeft [eiser] een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend. Op het aanvraagformulier is aangegeven dat de inhoud van de woning 600 m3 is. Omdat het bouwplan op een aantal punten afweek van het bestemmingsplan (voor welke afwijking een binnenplanse vrijstelling verleend kon worden) gold niet de termijn van 13 weken waarbinnen normaal gesproken op een aanvraag tot een bouwvergunning moet worden beslist. Op 9 december 2009 heeft de gemeente een factuur betreffende de leges aan [eiser] toegezonden van € 4.527,-, gerelateerd aan de bouwkosten ad € 251,456,-. Deze berekening is gemaakt door de heer [B], de ambtenaar die de aanvraag ook inhoudelijk zal behandelen.
2.2. Bij overeenkomst van 20 juli 2010 verkoopt [eiser] het perceel aan ene [C] tegen een koopprijs van € 985.000,-. In de koopovereenkomst is opgenomen dat [C] de koop kan ontbinden als niet op 6 september 2010 de bouwvergunning is verleend. Op 6 september 2010 is de bouwvergunning nog niet verleend. [C] verleent aan [eiser] op diens verzoek uitstel voor het passeren van de akte tot 22 oktober 2010. Op vrijdag 15 oktober 2010 heeft mr. Van den Berk, de toenmalig advocaat van [eiser], telefonisch contact met de behandelend ambtenaar [B], waarbij [B] toezegt dat de bouwvergunning eind volgende week zal worden verleend en op vrijdag zal worden gepubliceerd. Mr. Van den Berk geeft dit bij e-mailbericht van diezelfde datum door aan [eiser]. De afdelingssecretaresse van de afdeling Bouwen & Wonen van de gemeente schrijft op 15 oktober 2010 aan de architect van [eiser] dat de vergunning volgende week verleend en gepubliceerd zal worden.
2.3. De vergunning is op 22 oktober 2010 niet verleend. [B] heeft aan [eiser] laten weten dat hij heeft geconstateerd dat de inhoud van de woning volgens de tekeningen bij de aanvraag 643 m3 was, en daarmee groter dan maximaal was toegestaan ingevolge het bestemmingsplan, zodat de vergunning niet verleend kon worden. Op 2 december 2010 heeft [eiser] een gewijzigde tekening bij de aanvraag ingediend, waarna op 17 december 2010 de bouwvergunning is verleend.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - dat de gemeente wordt veroordeeld tot betaling van
1. € 454.800,- + PM, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van 10 juni 2011
2. buitengerechtelijke incassokosten ad € 68.220,06
3. proceskosten en nakosten, beide vermeerderd met wettelijke rente.
3.2. De gemeente voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] stelt dat [B] namens de gemeente meermalen heeft toegezegd dat de bouwvergunning eerst uiterlijk 6 september 2010 en vervolgens 22 oktober 2010 zou zijn verleend. De gemeente heeft jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door ten onrechte bij [eiser] de verwachting te wekken dat de bouwvergunning voor die data zou worden verleend. Door de toezegging van de gemeente heeft [eiser] de koopovereenkomst met daarin de ontbindende voorwaarde op die manier gesloten. Doordat de bouwvergunning niet tijdig is verleend is de koop ontbonden waardoor [eiser] schade lijdt. De gemeente wist dat de woning inclusief bijgebouwen 643 m3 was. De bouwkosten waarop de leges is gebaseerd zijn immers berekend over 643 m3. Ter comparitie heeft [eiser] nog aangevoerd dat de bouwvergunning op 22 oktober 2010 gewoon verleend had moeten worden omdat de inhoud van de woning geen 643 maar 510 m3 was. De gemeente heeft ten onrechte de inhoud van het bijgebouw bij de woning opgeteld.
4.2. De gemeente betwist dat zij toezeggingen heeft gedaan over de datum waarop de bouwvergunning zou worden verleend, met uitzondering van de toezegging op 15 oktober 2010 dat de bouwvergunning op 22 oktober 2010 zou worden verleend. Dat dit niet is gebeurd is te wijten aan [eiser] omdat pas bij bestudering van de tekeningen bij de aanvraag bleek dat de inhoud van de woning geen 600 m3 was, zoals op het aanvraagformulier stond aangegeven, maar 643 m3. Het bijgebouw diende bij de woning te worden gerekend omdat (zoals uit de tekening bleek) in het bijgebouw een badkamer en een slaapkamer waren gesitueerd. Aangezien het volume van de woning daarmee groter was dan maximaal was toegestaan ingevolge het bestemmingsplan, kon de bouwvergunning niet worden verleend. Aan [eiser] is toen nog de gelegenheid gegeven om op 21 oktober een gewijzigde tekening in te dienen, zodat alsnog de bouwvergunning op 22 oktober 2010 verleend had kunnen worden, maar van die mogelijkheid heeft [eiser] geen gebruik gemaakt. Pas op 2 december 2010 heeft [eiser] de gewijzigde tekeningen ingediend. De leges worden berekend over het totale bouwvolume, dus inclusief bijgebouw, zodat het feit dat leges is berekend over de bouwkosten van 643 m3 niet betekent dat de gemeente bij de berekening van de leges al wist dat het bouwvolume van de woning 643 m3 was.
4.3. De rechtbank oordeelt als volgt.
De vraag of de gemeente terecht heeft geoordeeld dat de inhoud van de woning 643 m3 was en daarmee niet passend in het bestemmingsplan, is niet ter beantwoording aan de civiele rechter. Het oordeel dat het bouwplan niet passend was in het bestemmingsplan had [eiser] aan de bestuursrechter kunnen en moeten voorleggen, door het vragen van een beslissing op zijn oorspronkelijke bouwaanvraag. In plaats daarvan heeft [eiser] een gewijzigde aanvraag ingediend, waarbij tegemoet werd gekomen aan de bezwaren van de gemeente. De rechtbank dient derhalve uit te gaan van de juistheid van dit oordeel van de gemeente.
4.4. [eiser] wist dat de maximaal toegestane inhoud van de woning 600 m3 was. Na indiening van het eerste schetsplan is hij daar immers door de gemeente uitdrukkelijk op gewezen. Op het aanvraagformulier stond ook vermeld dat de inhoud van de woning 600 m3 was. Daaruit volgt, dat zelfs als zou komen vast te staan dat namens de gemeente is toegezegd dat de bouwvergunning op 6 september en vervolgens op 22 oktober 2010 zou worden verleend, de gemeente deze toezeggingen heeft gedaan in de veronderstelling dat de aanvraag passend was in het bestemmingsplan en zonder meer verleend zou kunnen worden. [eiser] mocht er dan ook niet op vertrouwen dat hem uiterlijk op 6 september en vervolgens op 22 oktober 2010 een bouwvergunning zou worden verleend, nu [eiser] wist, of in elk geval had moeten weten, dat die aanvraag niet passend was in het bestemmingsplan en niet zonder meer verleend kon worden. Gelet op hetgeen door de gemeente is aangevoerd heeft [eiser] niet voldoende onderbouwd dat de gemeente in december 2009 bij het vaststellen van de leges al wist dat het bouwvolume van de woning 643 m3 was.
Dit leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
4.5. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat 5.160,00 (2,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 8.781,00
4.6. De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 8.781,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2013.