De beoordeling.
De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van verkrachting, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eiste. Het hiervoor genoemde misdrijf betreft een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In voornoemd advies van het hoofd van de inrichting is onder meer het navolgende gesteld:
Betrokkene is afhankelijk geweest van alcohol en heeft cocaïne gebruikt. Hij heeft een cluster-b persoonlijkheidsstoornis (antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische - en borderline trekken). Er is sprake van een MMD en er is geen sprake van psychopathie volgens het concept van Hare.
Uit de klinische factoren blijkt dat er bij betrokkene sprake is van enig probleembesef maar nauwelijks sprake van probleeminzicht.
De toekomstige factoren overziend blijkt dat er onvoldoende overeenstemming over de voorwaarden zou zijn bij een theoretische beëindiging van de maatregel. Er is wel voldoende overeenstemming over de voorwaarden voor het opstarten van begeleid en beperkt onbegeleid verlof. Indien betrokkene nu met ontslag zou gaan zijn de materiële indicatoren en de dagbesteding onvoldoende geregeld. Ook worden de vaardigheden van betrokkene in dat geval als onvoldoende ingeschat. Het netwerk van betrokkene is beperkt maar ondersteunend. De vraag is echter of ze hem zullen kunnen ondersteunen op momenten dat het moeilijk gaat. De verwachting is dat betrokkene bij een theoretische beëindiging van de maatregel een aantal stresserende factoren tegen zal komen. Specifieke stresserende omstandigheden tegen zal komen. Specifieke stresserende factoren voor betrokkene zijn gebrek aan structuur, middelengebruik en moeizaam verlopende relaties met vrouwen.
Betrokkene is wel gemotiveerd voor resocialisatie, maar kan de behandeling niet meer opbrengen. Hij kan volstrekt niet stilstaan bij zijn handelingen en overzien dat A als gevolg B heeft. Betrokkene is in de afgelopen periode regelmatig vijandig geweest. Betrokkene beschikt over beperkte sociale vaardigheden en copingvaardigheden.
De afgelopen periode kenmerkt zich een sterke mate van moedeloosheid van betrokkene waarbij hij zijn frustraties regelmatig op het personeel afreageert. Betrokkene is veelal niet in staat rekening te houden met hoe zijn gedrag voor anderen is. Ook kan hij sterk wisselen qua stemming en verwacht hij dan dat de ander even snel met hem meegaat in de veranderde stemming. Tevens denkt betrokkene dat hij alles al kan waardoor hij extra gefrustreerd raakt doordat hij niet de kans krijgt zelfstandig in de maatschappij te gaan wonen. Bij onbegeleide verloven met een beperkte duur zoals betrokkene nu heeft is het delictgevaar laag tot matig. Bij een hypothetisch ontslag staat betrokkene er plotseling alleen voor terwijl de zaken jarenlang voor hem geregeld zijn. De verwachting is dan dat het reilen en zeilen in de maatschappij betrokkene tegen zal vallen waarbij hij opnieuw frustraties en krenkingen oploopt. De kans op middelengebruik zal dan toenemen. Hierdoor maar ook zonder middelengebruik bij tegenvallers, frustratie, krenking en boosheid neemt delictgevaar van welke aard dan ook toe. Het delictgevaar is bij een dergelijke situatie hoog. Als betrokkene in een dergelijke situatie steun en begeleiding zou krijgen is het recidivegevaar matig tot hoog.
Het bovenbeschreven delictgevaar heeft te maken met de borderline organisatie van de persoonlijkheidsstoornis. Tevens heeft het delictgevaar te maken met zelfoverschatting, de onmogelijkheid stil te staan bij zijn valkuilen en onvermogen op adequate wijze hulp te vragen bij ondervonden problemen.
Wij adviseren de voorwaardelijke beëindiging die ten tijde van dit schrijven nog niet is uitgevoerd met 1 jaar te verlengen.