ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ6647

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
Awb 12 / 2433
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan werkgever wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 april 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een bestuurlijke boete van € 76.000,00 die aan eiseres was opgelegd wegens 19 overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De verweerder, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, stelde dat eiseres vreemdelingen in Nederland arbeid had laten verrichten zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning. Eiseres voerde aan dat de boete gematigd moest worden, omdat zij in financiële problemen verkeerde en haar bedrijf niet langer bestond. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete onevenredig was in verhouding tot de doelen van de beleidsregels van de verweerder. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en matigde de boete tot nihil, rekening houdend met de financiële situatie van eiseres en het feit dat zij geen inkomen had. De rechtbank droeg de verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,00 aan eiseres te vergoeden en veroordeelde de verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,00.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 12/2433
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 april 2013 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats], eiseres
(gemachtigde: mr. Th.J.H.M. Linssen),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigden: mr. M.M. Odijk en mr. I. Guffers).
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 76.000,00 wegens 19 overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Bij besluit van 29 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ten aanzien van één overtreding gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 72.000,00 Voor het overige heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende feiten als vaststaand aan.
2. In verband met een controle in het kader van de Wav hebben inspecteurs van de toenmalige Arbeidsinspectie (thans de inspectie SZW) op 22 en 23 april 2010 twee aspergevelden bezocht die behoren tot, dan wel in gebruik zijn van de (toenmalige) onderneming van eiseres. Voorts hebben de inspecteurs administratief onderzoek ingesteld naar de administratie van eiseres. Tijdens deze controles verbleef eiseres in detentie.
3. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben de inspecteurs op 27 april 2011 - op ambtsbelofte - een boeterapport opgemaakt (hierna: het boeterapport). Daarin is vermeld dat in totaal negentien personen - die vreemdeling bleken te zijn in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) - arbeid voor eiseres hebben verricht, zonder dat zij voor hen over de vereiste tewerkstellingvergunning beschikte. Daarvan hebben de inspecteurs zeventien vreemdelingen aangetroffen op de aspergevelden, terwijl zij werkzaamheden verrichtten bestaande uit het oogsten van asperges. De aspergevelden worden in het boeterapport aangeduid als locatie 1 en 2. De gegevens van de overige twee vreemdelingen zijn aangetroffen in de administratie van eiseres. Dit betreft de vreemdelingen [persoon A] en [persoon B]. Ten aanzien van [persoon B] heeft verweerder de boete in het bestreden besluit niet langer gehandhaafd.
4. Op 19 december 2011 hebben de inspecteurs - op ambtsbelofte - een aanvullend boeterapport opgesteld (hierna: het aanvullend boeterapport).
5. In het boeterapport is ten aanzien van [persoon A] (hierna: vreemdeling 1) het volgende vermeld. Met betrekking tot deze vreemdeling is artikel 2, eerste lid, van de Wav overtreden. Vreemdeling 1, met de Marokkaanse nationaliteit, heeft arbeid verricht voor eiseres door asperges te steken op locatie 1 en of 2. Dit is onder meer gebleken uit getuigenverklaringen en uit de aanvullende verklaring van 15 november 2010 van de inspecteurs. De inspecteurs hebben een onderzoek ingesteld bij de Belgische autoriteiten met betrekking tot de vermelding “duurzame verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie”, zoals dit op zijn Belgisch verblijfs-/vreemdelingendocument genaamd F+ kaart, stond. Uit dit onderzoek bleek dat eiseres voor hem in het bezit van een tewerkstellingsvergunning dient te zijn. Vreemdeling 1 heeft geen verklaring afgelegd.
6. In het boeterapport is ten aanzien van [persoon C] (hierna: vreemdeling 2), [persoon D] (hierna: vreemdeling 4) en [persoon E] (hierna: vreemdeling 5) het volgende vermeld. Met betrekking tot deze vreemdelingen is artikel 2, van de Wav overtreden. Zij hebben op vrijdag 23 april 2010 arbeid verricht voor eiseres door asperges te steken op locatie 1. De inspecteurs hebben hen werkend aangetroffen. Zij hebben zich tegenover de inspecteurs geïdentificeerd met een Bulgaarse identiteitskaart en hebben geen verklaring afgelegd, terwijl zij daartoe wel in de gelegenheid zijn gesteld. Vreemdeling 4 is daartoe zelfs twee keer in de gelegenheid gesteld.
7. In het boeterapport is ten aanzien van [persoon F] (hierna: vreemdeling 3) en [persoon G] (hierna: vreemdeling 6) het volgende vermeld. Met betrekking tot deze vreemdelingen is artikel 2, eerste lid, van de Wav overtreden. Zij hebben op vrijdag 23 april 2010 arbeid verricht voor eiseres door asperges te steken op locatie 1. De inspecteurs hebben hen werkend aangetroffen. Zij hebben zich tegenover de inspecteurs geïdentificeerd met een Bulgaarse identiteitskaart. De inspecteurs hebben hen op 15 november 2010 gehoord door middel van een inlichtingen- en verhoorformulier, opgesteld in de Bulgaarse taal. Tijdens dit verhoor was een tolk aanwezig. De inspecteurs hebben de ingevulde formulieren laten vertalen naar de Nederlandse taal.
8. In het boeterapport is ten aanzien van [persoon H] (hierna: vreemdeling 7), [persoon I] (hierna: vreemdeling 8), [persoon J] (hierna: vreemdeling 9), [persoon K] (hierna: vreemdeling 11), [persoon L] (hierna: vreemdeling 12) en [persoon M] (hierna: vreemdeling 16) het volgende vermeld. Met betrekking tot deze vreemdelingen is artikel 2, van de Wav overtreden. Zij hebben op donderdag 22 april 2010, op locatie 2 en op vrijdag 23 april 2010, op locatie 1, arbeid verricht voor eiseres door asperges te steken. De inspecteurs hebben hen werkend aangetroffen. Zij hebben zich tegenover de inspecteurs geïdentificeerd met een Bulgaarse identiteitskaart. De inspecteurs hebben hen op 22 april 2010 gehoord door middel van een inlichtingen- en verhoorformulier, opgesteld in de Bulgaarse taal. Tijdens dit verhoor was een tolk aanwezig. De inspecteurs hebben de ingevulde formulier laten vertalen naar de Nederlandse taal.
9. In het boeterapport is ten aanzien van [persoon N] (hierna: vreemdeling 10) en [persoon O] (hierna: vreemdeling 17) het volgende vermeld. Met betrekking tot deze vreemdelingen is artikel 2, eerste lid, van de Wav overtreden. Zij hebben op donderdag 22 april 2010, op locatie 2 en op vrijdag 23 april 2010, op locatie 1, arbeid verricht voor eiseres door asperges te steken. De inspecteurs hebben hen werkend aangetroffen. Zij hebben zich tegenover de inspecteurs geïdentificeerd met een Bulgaarse identiteitskaart. De inspecteurs hebben hen op 22 april 2010 en 15 november 2010 gehoord door middel van een inlichtingen- en verhoorformulier, opgesteld in de Bulgaarse taal. Tijdens deze verhoren was een tolk aanwezig. De inspecteurs hebben de ingevulde formulieren laten vertalen naar de Nederlandse taal.
10. In het boeterapport is ten aanzien van [persoon P] (hierna: vreemdeling 13) het volgende vermeld. Met betrekking tot deze vreemdeling is artikel 2, eerste lid, van de Wav overtreden. Hij heeft op donderdag 22 april 2010, op locatie 2 en op vrijdag 23 april 2010, op locatie 1, arbeid verricht voor eiseres door asperges te steken. De inspecteurs hebben hem werkend aangetroffen. Hij heeft zich tegenover de inspecteurs geïdentificeerd met een Belgisch verblijfs-/vreemdelingendocument genaamd F+ kaart. Hij is van Turkse nationaliteit. De inspecteurs hebben hem op 22 april 2010 gehoord door middel van een inlichtingen- en verhoorformulier, opgesteld in de Turkse taal. De inspecteurs hebben het ingevulde formulier laten vertalen naar de Nederlandse taal. Voorts hebben de inspecteurs een onderzoek ingesteld bij de Belgische autoriteiten met betrekking tot de vermelding “duurzame verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie”, op zijn Belgische verblijfskaart. Uit dit onderzoek bleek dat eiseres voor hem in het bezit van een tewerkstellingsvergunning dient te zijn.
11. In het boeterapport is ten aanzien van [persoon Q] (hierna: vreemdeling 14) het volgende vermeld. Met betrekking tot deze vreemdeling is artikel 2, van de Wav overtreden. Hij heeft op donderdag 22 april 2010, op locatie 2 en op vrijdag 23 april 2010, op locatie 1, arbeid verricht voor eiseres door asperges te steken. De inspecteurs hebben hem werkend aangetroffen. Hij heeft zich tegenover de inspecteurs geïdentificeerd met een Bulgaarse identiteitskaart. De inspecteurs hebben hem op 22 april 2010 gehoord door middel van een inlichtingen- en verhoorformulier, opgesteld in de Bulgaarse taal. Tijdens dit verhoor was een tolk aanwezig. De inspecteurs hebben het ingevulde formulier laten vertalen naar de Nederlandse taal. Verder heeft een getuige aan de inspecteurs op 15 november 2010 met betrekking tot vreemdeling 14 een summier ingevuld inlichtingen- en verhoorformulier, ondertekend op 31 oktober 2010, overhandigd. Dit formulier is vertaald naar de Nederlandse taal.
12. In het boeterapport is ten aanzien van [persoon R] (hierna: vreemdeling 15) het volgende vermeld. Met betrekking tot deze vreemdeling is artikel 2, eerste lid, van de Wav overtreden. Zij heeft op donderdag 22 april 2010, op locatie 2 en op vrijdag 23 april 2010, op locatie 1, arbeid verricht voor eiseres door asperges te steken. De inspecteurs hebben haar werkend aangetroffen. Zij heeft zich tegenover de inspecteurs geïdentificeerd met een Bulgaarse identiteitskaart. De inspecteurs hebben haar op 22 april 2010 gehoord door middel van een inlichtingen- en verhoorformulier, opgesteld in de Bulgaarse taal. Tijdens dit verhoor was een tolk aanwezig. De inspecteurs hebben het ingevulde formulier laten vertalen naar de Nederlandse taal. Voorts hebben de inspecteurs haar op 9 november 2010 uitgebreid telefonisch gehoord met behulp van een tolk.
13. In het boeterapport is ten aanzien van [persoon S] (hierna: vreemdeling 18) het volgende vermeld. Met betrekking tot deze vreemdeling is artikel 2, eerste lid, van de Wav overtreden. Hij heeft op donderdag 22 april 2010, op locatie 2 en op vrijdag 23 april 2010, op locatie 1, arbeid verricht voor eiseres door asperges te steken. De inspecteurs hebben hem werkend aangetroffen. Hij heeft zich tegenover de inspecteurs geïdentificeerd met een Bulgaarse identiteitskaart. De inspecteurs hebben hem op 22 april 2010 gehoord door middel van een inlichtingen- en verhoorformulier, opgesteld in de Bulgaarse taal. Tijdens dit verhoor was een tolk aanwezig. Verder hebben de inspecteurs op 15 november 2010 met betrekking tot vreemdeling 18 een ingevuld inlichtingen- en verhoorformulier ontvangen. De inspecteurs hebben beide ingevulde formulieren laten vertalen naar de Nederlandse taal.
14. In het aanvullende boeterapport hebben de inspecteurs nog het volgende verklaard. Naar aanleiding van de toezichtcontroles op 22 en 23 april 2010, is uit verklaringen van de vreemdelingen gebleken dat zij bij de start van hun werkzaamheden administratieve bescheiden hebben ingevuld en kopieën van hun identiteitsbewijzen hebben moeten overhandigen. Deze werden ingenomen door een oude mevrouw die de vreemdelingen [persoon T] noemden en een blonde vrouw die ze [persoon U] noemden. Uit onderzoek is gebleken dat hiermee de moeder respectievelijk de schoonzus van eiseres werden bedoeld. Verder is gebleken dat op naam van eiseres geen tewerkstellingsvergunningen waren afgegeven en dat eiseres op het moment van de toezichtcontroles in hechtenis zat. Hierdoor zou de mogelijkheid kunnen bestaan dat de werkgever tijdens de toezichtcontroles iemand anders was dan eiseres. De inspecteurs zijn daarom een onderzoek gestart bij de schoonzus van eiseres ([persoon U]), om te bekijken of zij beschikte over administratie met betrekking tot de aangetroffen werkende personen/vreemdelingen. Op vrijdagmiddag 23 april 2010 hebben de inspecteurs een bezoek gebracht aan het adres van [persoon U]. Zij heeft hen daar te woord gestaan. Zij heeft de inspecteurs verteld dat zij inderdaad de schoonzus van eiseres is en dat zij aan het helpen was omdat eiseres in hechtenis zat. Ze heeft verder verklaard dat zij eiseres wilde helpen met de voortgang van het bedrijf omdat dit voor de moeder van eiseres te zwaar is. Eiseres heeft haar gevraagd om te helpen een start te maken met het productieproces van de aspergeteelt. Ze zou dan in opdracht van eiseres de administratie in orde maken van de mensen die zouden komen werken. Wie er kwamen werken, wist [persoon U] van tevoren niet, omdat eiseres dit regelde vanuit de gevangenis. Eiseres had hiervoor meerdere personen benaderd die in opdracht van eiseres zouden zorgen dat er personeel/werknemers zouden komen werken voor eiseres met betrekking tot het steken van asperges. Als deze personen zich dan kwamen melden op het bedrijf van eiseres, dan zouden de moeder van eiseres en [persoon U] zorgen dat alle papieren in orde gemaakt zouden worden. De administratieve bescheiden waren op 23 april 2010 in het bezit van [persoon U]. Op de vraag van de inspecteurs of zij die administratieve bescheiden mochten inzien, werden de inspecteurs uitgenodigd haar woning binnen te treden. [persoon U] heeft hen toen geheel vrijblijvend de administratieve bescheiden in haar woning getoond. Na het inzien van de administratie was het de inspecteurs duidelijk dat eiseres de enige werkgever was in het onderhavige onderzoek. Vervolgens hebben de inspecteurs nog een verklaring van [persoon U] afgenomen als getuige. Een verslag van dit getuigenverhoor is als bijlage bij het (eerdere) boeterapport opgenomen.
15. Bij het bestreden besluit heeft verweerder één boete laten vervallen en de oplegging van de overige achttien boetes ter hoogte van in totaal € 72.000,- gehandhaafd. Verweerder heeft geen aanleiding gezien die boetes te matigen.
16. Eiseres heeft in beroep allereerst aangevoerd dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Eiseres verwijst in dit verband naar haar aanvullend bezwaarschrift van 6 januari 2012. Eiseres blijft van mening dat de boeterapporten niet op elkaar aansluiten en dat in ieder geval het rapport van 27 april 2011 volledig had moeten zijn. Het aanvullend boeterapport is meer dan vijf maanden na het boetebesluit opgemaakt. Gegeven de hoge eisen die aan bewijsvoering en motivering worden gesteld kan dit rapport niet worden meegenomen. Eiseres verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 april 2009, LJN BK5075.
17. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Zeventien van de achttien vreemdelingen zijn werkend aangetroffen ten tijde van de controle bij het bedrijf van eiseres. Dit was voordat de inspecteurs een administratief onderzoek hebben ingesteld bij de schoonzus van eiseres. Met betrekking tot het bewijs dat is verkregen uit de administratie die zich op dat moment bevond bij de schoonzus van eiseres, hebben de inspecteurs voor inzage (en kopieën) toestemming van de schoonzus gekregen. Eiseres heeft geen verklaring van haar schoonzus overgelegd, die dit gegeven in het boeterapport weerspreekt. In tegenstelling tot eiseres is de rechtbank voorts van oordeel dat de rapporten op elkaar aansluiten. Hetgeen de inspecteur heeft verklaard in het aanvullend boeterapport, heeft weliswaar niet zo uitgebreid in het boeterapport gestaan, maar is daar niet mee in tegenspraak. De inspecteur heeft in het boeterapport niet vermeld wat de schoonzus van eiseres aan de deur heeft verklaard, maar hij heeft wel vermeld dat zij is gehoord en dat deze verklaring als bijlage in het boeterapport is gevoegd. De getuigenverklaring die als bijlage bij het boeterapport is gevoegd, komt naar het oordeel van de rechtbank overeen met hetgeen de schoonzus van eiseres volgens het aanvullend boeterapport aan de deur heeft verklaard. Dat gegeven het tijdsverloop volgens eiseres aan het aanvullende boeterapport niet het gewicht mag worden toegekend dat verweerder eraan geeft, volgt de rechtbank evenmin. Het betreft een aanvulling op het eerdere rapport. Bovendien dient ingevolge vaste jurisprudentie in beginsel van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgesteld boeterapport te worden uitgegaan. Dit is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 27 februari 2013, LJN: BZ2552). In hetgeen eiseres hiertegen heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. Deze beroepsgrond faalt.
18. Eisers heeft voorts aangevoerd dat zij niet als werkgever is aan te merken. Zij verkeerde in detentie en kon om die reden geen enkele – actieve noch passieve invloed uitoefenen op haar bedrijf. Volgens eiseres was zelfs geen sprake van het niet-verhinderen van het laten verrichten van arbeid, omdat zij zelfs dat niet kon. In detentie had eiseres nauwelijks contacten met de buitenwereld. Dat het bedrijf werd waargenomen en door wie ging buiten haar om. De rechtbank overweegt over deze beroepsgrond het volgende.
19. Gelet op de informatie uit het boeterapport zijn de vreemdelingen door de inspecteurs werkend aangetroffen op de aspergevelden die door eiseres werden gepacht of haar eigendom waren. Uit de verklaring van haar schoonzus blijkt dat zij eiseres heeft willen helpen terwijl zij gedetineerd was. Eiseres heeft haar laten weten dat zij iets moest doen met de aspergeteelt. Eiseres zou zelf iemand vanuit de gevangenis hebben benaderd om aspergestekers te regelen. Getuige [persoon V] heeft verklaard dat hij drie weken eerder door de moeder van eiseres was benaderd of hij mensen had die konden komen werken op de aspergevelden van eiseres. Getuige [persoon W] heeft verklaard dat [persoon V] hem een week daarvoor heeft gebeld met de vraag of hij wilde werken voor eiseres. Ook verklaren meerdere vreemdelingen dat zij via [persoon W] aan het werk bij eiseres zijn gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich op basis van deze informatie dan ook terecht op het standpunt dat daarmee genoegzaam vaststaat dat de vreemdelingen hun werkzaamheden op de aspergevelden van eiseres in opdracht van of ten minste ten dienste van eiseres hebben verricht. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is volgens vaste jurisprudentie voldoende voor het feitelijk werkgeverschap (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 27 februari 2013, LJN: BZ2539). Deze beroepsgrond faalt.
20. Eiseres heeft verder aangevoerd dat uit het boeterapport niet volgt dat geconstateerd is dat en welke werkzaamheden zijn verricht. Verweerder merkt in het bestreden besluit op dat asperges zijn gestoken (geoogst). Dit is echter gelet op de herhaling bij alle vreemdelingen te algemeen en getuigt naar het oordeel van eiseres niet van zorgvuldig onderzoek. Mede gelet op artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is dit niet toereikend. Dit klemt temeer nu niet alle vreemdelingen een verklaring hebben afgelegd en dat niet in alle verklaringen de naam van eiseres wordt genoemd. De rechtbank overweegt over deze beroepsgrond het volgende.
21. In het boeterapport is per vreemdeling aangegeven welke werkzaamheden hij of zij verrichtte, namelijk het steken van asperges en ook waar zij dat deden, te weten locatie 1 of locatie 2. Voor zeventien van de achttien vreemdelingen is dit waargenomen door de inspecteurs zelf. Dat de vreemdelingen de naam van eiseres niet hebben genoemd, of geen verklaring hebben afgelegd, doet naar het oordeel van de rechtbank aan die waarneming niet af. Dat sprake is van herhaling, is een logisch gevolg van het feit dat alle vreemdelingen dezelfde werkzaamheden verrichtten en op dezelfde locaties. Dit is slechts anders ten aanzien van vreemdeling 1, maar meerdere getuigen hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat zij hem ook asperges hebben zien steken voor eiseres in die periode. Nu in beginsel van de juistheid van het boeterapport dient te worden uitgegaan, staan de werkzaamheden naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast. Deze beroepsgrond faalt.
22. Eiseres heeft verder aangevoerd dat voor vreemdeling 1 en voor vreemdeling 13 geen tewerkstellingsvergunning was vereist, omdat zij op basis van hun verblijfsstatus in België in de Europese Unie mogen werken. De rechtbank overweegt over deze beroepsgrond het volgende.
23. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het enkel beschikken over een Belgisch vreemdelingendocument geen recht geeft om in Nederland arbeid te verrichten. Dat deze vreemdelingen recht hebben om in België te verblijven, maakt niet dat zij reeds daarom in Nederland zonder tewerkstellingsvergunning mogen werken. Eiseres heeft dit ook niet nader onderbouwd weersproken. Deze beroepsgrond faalt.
24. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de betrokken vreemdelingen in Nederland arbeid heeft laten verrichten zonder voor hen te beschikken over de vereiste tewerkstellingsvergunning. Daarmee heeft zij artikel 2, eerste lid, van de Wav overtreden, zodat verweerder bevoegd was eiseres ter zake hiervan een boete op te leggen.
25. Eiseres heeft verder betoogd dat de boete dient te worden gematigd. Daartoe voert zij aan dat zij gelet op haar detentie geen, althans een zeer gering verwijt kan worden gemaakt en zij niet in staat is de boete te betalen. Haar slechte financiële situatie is genoegzaam bekend bij verweerder vanuit eerder opgelegde uitzonderlijk hoge boetes. Eiseres heeft aanvullend ter onderbouwing van dit standpunt een zestal bijlagen overgelegd. De rechtbank overweegt over deze beroepsgrond het volgende.
26. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 maart 2010, LJN: BL7830) vloeit het volgende voort.
27. Bij besluitvorming als de onderhavige zal verweerder, behalve zijn eigen beleid, ook het in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde evenredigheidsbeginsel in acht dienen te nemen. Dit betekent dat verweerder zich bij het vaststellen van de hoogte van een boete moet afvragen of de uit de in de beleidsregels vervatte boetenormbedragen voortvloeiende boete, gelet op alle omstandigheden van het geval, evenredig is aan het door de wetgever beoogde doel. Tot de omstandigheden behoren in ieder geval de aard en ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd. Wanneer het toepassen van het boetenormbedrag niet evenredig is, is matiging van dit bedrag passend en geboden.
28. Artikel 6 van het EVRM, dat op het opleggen van een boete als waar het hier om gaat van toepassing is, brengt met zich dat de rechter zonder terughoudendheid dient te toetsen of de door verweerder in het concrete geval opgelegde boete in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 augustus 2009, LJN: BJ4603) volgt dat in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging wordt afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk de maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om te overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
29. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav te voorkomen.
30. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2012, LJN: BY1723 is verweerder op grond van het evenredigheidsbeginsel voorts verplicht de opgelegde boete te matigen indien deze de beboete werkgever, gelet op diens financiële situatie, bezien in het geheel van de zich voordoende omstandigheden, onevenredig treft. Volgens de uitspraak van de ABRvS van 6 februari 2013, LJN: BZ0786, geldt deze verplichting ook indien de boete niet de oorzaak van die financiële situatie is.
31. Uit de door eiseres overgelegde stukken leidt de rechtbank af dat haar woning, haar bedrijf en de daarbij behorende gronden bij openbare verkoop zijn verkocht, zodat de onderneming van eiseres niet langer bestaat. Eiseres woont momenteel bij haar moeder en heeft geen inkomen. Eiseres is bezig met de aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand , maar in de toekomst wil zij wel weer gaan werken. Indien eiseres op enig moment in de toekomst weer een inkomen zal genereren, zal daar wel direct executoriaal beslag op worden gelegd door de Staat. Verweerder heeft het vorenstaande niet betwist en heeft ter zitting ook erkend dat inmiddels wordt aangenomen dat eiseres niets meer heeft, maar dat verweerder niet weet op welke wijze de boete dan moet worden gematigd. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande voldoende aannemelijk dat eiseres gelet op haar financiële situatie en de hoogte van de opgelegde boete van € 72.000,00, onevenredig wordt getroffen in verhouding tot de met de beleidsregels van verweerder te dienen doelen. Het beroep zal om deze reden gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de opgelegde boete matigen tot nihil. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals aangegeven, het bedrijf waarmee eiseres de overtredingen heeft begaan niet langer bestaat, dat eiseres geen middelen heeft en dat zij, zodra zij enig inkomen heeft, alsnog aangesproken zal worden voor een resterende en aanzienlijke schuld door de Staat.
32. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
33. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 18 juli 2011, bepaalt dat de boete wordt gematigd tot nihil en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,00 te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken-Lie, voorzitter, mr. M.M.L. Wijnen en
mr. P.H.C.M. Schoemaker, leden, in aanwezigheid van mr. C.G.M. Kosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.