ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ8304

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
SHE 12 / 2528, SHE 12 / 2554 en SHE 12 / 2589
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor uitbreiding van het Sint Janslyceum met klaslokalen en sporthal

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 april 2013 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het Sint Janslyceum in 's-Hertogenbosch. De vergunning betreft de bouw van klaslokalen en een sporthal, inclusief een ruimte voor buitenschoolse opvang. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers, die zich verzetten tegen de vergunning, ongegrond verklaard. De eisers voerden aan dat de vergunning niet in overeenstemming was met het gebiedsgerichte beleid en dat er onvoldoende rekening was gehouden met geluidsoverlast en verkeersveiligheid. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder, de gemeente, de zienswijzen van de eisers adequaat had samengevat en beantwoord. De rechtbank stelde vast dat het schoolcomplex zich in een gemengd gebied bevindt, waar de geluidseisen minder streng zijn dan in een rustige woonwijk. De rechtbank concludeerde dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunning te verlenen, aangezien de geluidseisen werden nageleefd en er geen onaanvaardbare verkeersoverlast werd verwacht. De rechtbank oordeelde ook dat de eisers niet voldoende hadden onderbouwd dat de gekozen locatie voor de sporthal onwenselijk was. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers, waaronder [persoon A], [persoon B], en [persoon C], afgewezen en verklaarde het beroep van eiser [persoon C] niet-ontvankelijk. De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die de rechtbank maakt bij de beoordeling van omgevingsvergunningen, vooral in relatie tot geluid en verkeersveiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
Zaaknummers: SHE 12/2528, SHE 12/2554 en SHE 12/2589
Uitspraak van de meervoudige kamer van 10 april 2013 in de zaak tussen
1) [persoon A], [persoon B], en [persoon C], eisers sub 1,
(gemachtigde: mr. M.B.P. Geeraedts),
2) [persoon D], eiseres sub 2,
3) [persoon E], eiseres sub 3,
allen wonende te ’s-Hertogenbosch,
gezamenlijk te noemen eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder,
(gemachtigden: mr. drs. P.W. Elfring en mr. E.B.A.M. Gerritse).
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de afdeling Sport & Recreatie van zijn gemeente (vergunninghouder) met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het Sint Janslyceum met klaslokalen en een sporthal met een ruimte voor buitenschoolse opvang op de locatie Sweelinckplein 3 te ‘s-Hertogenbosch.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep van eisers sub 1 is geregistreerd onder zaaknummer AWB 12/2528, het beroep van eiseres sub 2 onder zaaknummer AWB 12/2554 en het beroep van eiseres sub 3 onder zaaknummer AWB 12/2589.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eisers sub 1 en 3 hebben bij brief van
21 februari 2013 nadere stukken toegezonden.
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd behandeld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2013. Eisers sub 1 en 3 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en [persoon F], senior akoestisch adviseur bij Jansen Raadgevend Ingenieursbureau.
Tevens is verschenen eiseres sub 2. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en ing. S.H.A. Janssen.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste feiten als vaststaand aan.
Het schoolcomplex van het Sint Janslyceum bestaat uit een hoofdgebouw in een carrévorm met een binnenterrein en bijbehorende bouwdelen, waaronder een aanbouw in de noordwesthoek en een gebouw met vier gymzalen ten westen van het hoofdgebouw. Het complex is in 2011 aangewezen als gemeentelijk monument.
De uitbreiding is voorzien ten zuiden van dit schoolcomplex, aan de zijde van de Zuiderplas. Het betreft een (zelfstandige) sportvoorziening en een uitbreiding van de onderwijsfunctie. De sporthal bestaat uit een verdiept liggende sportzaal met daarboven een laag ten behoeve van ondersteunende functies, zoals kleedruimtes en een kantine. Daarboven, op de derde bouwlaag, zijn 18 leslokalen gesitueerd. Deze zijn met het hoofdgebouw verbonden door middel van een loopbrug. Basketbalvereniging EBBC wordt naast het lyceum gebruiker van de sporthal.
Ten behoeve van de uitbreiding worden 74 parkeerplaatsen gerealiseerd. Nabij de hoofdentree van de sporthal wordt, aan de zuidwestzijde van het schoolterrein, een parkeerterrein ingericht met 42 parkeerplaatsen. Daarvoor moet een stuk openbaar groen wijken. Verder wordt ten noorden van de huidige gymzalen, aan de noordwestzijde, een parkeerterrein ingericht met 32 parkeerplaatsen.
2. De verleende omgevingsvergunning heeft betrekking op de volgende activiteiten als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):
1) het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a);
2) het gebruik van gronden of bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder c);
3) het slopen van een bouwwerk (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a);
4) het wijzigen van een gemeentelijk monument (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b);
5) het maken, hebben of veranderen van een uitweg of het gebruik daarvan veranderen (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e);
6) het kappen van bomen (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g).
Eisers komen niet op tegen de activiteiten onder 3, 4 en 6, zodat de omvang van het geschil zich uitstrekt tot de activiteiten onder 1, 2 en - naar de rechtbank begrijpt voor zover het betreft eiseres sub 2 - onder 5.
Ontvankelijkheid eiser [persoon C].
3.1 De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of deze eiser belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, in die zin of hij een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang heeft.
3.2. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de woning van eiser op een afstand van ongeveer 250 meter van het bouwplan is gelegen en dat hij geen zicht heeft op de bouwlocatie. Eiser heeft dit ter zitting bevestigd. Eiser stelt belang te hebben vanwege de door hem gevreesde verkeersoverlast van het bouwplan. Gelet op de vastgestelde ontsluitingsroute via de Zuiderparkweg en de Tacitusstraat en het feit dat eiser woonachtig is aan de andere zijde van de Zuiderparkweg, is naar het oordeel van de rechtbank de ruimtelijke uitstraling van de sporthal, waaronder de gevreesde verkeersoverlast, niet zodanig dat hij een rechtstreeks belang heeft bij de omgevingsvergunning voor het bouwplan wat betreft de activiteiten bouwen en gebruiken en dus als belanghebbende moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft eiser nog aangegeven dat door de aanleg van de parkeerplaats een strook groen verloren gaat voor alle wandelaars, die hiervan gebruik maken. De rechtbank ziet in deze omstandigheid geen aanleiding eiser [persoon C] als belanghebbende aan te merken, nu dit belang hem niet in voldoende mate van anderen onderscheidt.
Dat brengt met zich dat het beroep van eiser [persoon C] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ontvankelijkheid eiseres sub 2.
4.1 Eiseres sub 2 stelt zich op het standpunt dat de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit ‘uitweg’ niet voldoet aan de indieningsvereisten.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van eiseres sub 2 voor zover het ziet op het maken van een uitweg als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo niet-ontvankelijk is omdat eiseres tegen dit onderdeel geen zienswijze heeft ingediend. Eiseres sub 2 heeft ter zitting verklaard dat zij in haar zienswijze ‘uitweg’ niet als zodanig heeft benoemd, en dat het haar veel meer te doen is om de verkeersveiligheid en de ontsluiting van het parkeerterrein. In beroep heeft zij deze grond gekoppeld aan de voorschriften voor het maken van een uitweg.
4.2 Ingevolge artikel 6:13 van de Awb - voor zover hier van belang - kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht. Uit dit artikel vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een zienswijze hem redelijkerwijs niet kan worden verweten. Indien een bestreden omgevingsvergunning meer dan één toestemming als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo bevat, dient per toestemming te worden bepaald of degene die een rechtsmiddel heeft aangewend belanghebbende is. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 maart 2011, LJN: BP7155.
4.3 Zoals desgevraagd ook door eiseres sub 2 ter zitting is bevestigd, is deze grond eerst in beroep naar voren gebracht en is voorts niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan haar niet kan worden verweten dat zij hierover geen zienswijzen naar voren heeft gebracht. Het beroep voor zover betrekking hebbend op de activiteit ‘uitweg’ is niet-ontvankelijk. In hoeverre de aanvraag op dit onderdeel voldoet aan de in de Regeling omgevingsrecht gestelde indieningsvereisten, behoeft geen bespreking.
Beantwoording zienswijzen.
5.1 Eiseres sub 2 heeft in beroep aangevoerd dat de door haar ingediende zienswijzen, genummerd 1 tot 6, onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd zijn weerlegd.
5.2 De rechtbank stelt voorop dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat indien sprake is van een groot aantal ingediende zienswijzen, deze uit efficiencyoverwegingen in de nota van zienswijzen samengevat worden weergegeven en beantwoord.
6.1 Volgens eiseres sub 2 is niet beantwoord of de parkeerplaatsen zijn meegewogen in het kader van het flora- en faunaonderzoek.
6.2 De rechtbank stelt vast dat in de nota van zienswijzen op pagina 4 onder het kopje milieu/flora- en faunawet, natuurbeschermingswet wel een antwoord is gegeven op de zienswijze van eiseres. Hierbij is verwezen naar het onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen. Eiseres sub 2 heeft de conclusie van het vleermuizenonderzoek dat geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn aangetroffen en dat de enkele fouragerende vleermuizen ten oosten en in het noordwesten van het plangebied zijn gesignaleerd niet bestreden. Hetgeen eiseres sub 2 heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat de conclusie van het onderzoek dat van de ontwikkeling inclusief de beoogde parkeerterreinen geen effecten zijn te verwachten voor fouragerende vleermuizen en de rust- en verblijfplaatsen daarvan, onjuist is.
7.1 Volgens eiseres sub 2 wordt een verkeerd beeld geschapen door te stellen dat sprake is van een toename van het aantal auto’s per etmaal van 150 naar 235, omdat die 150 auto’s voornamelijk haal/brengverkeer van de basisschool betreffen dat tijdens schooluren voorbij komt. Evenmin is beantwoord waarom er geen alternatieven zijn voor het parkeren van auto’s en de fietsen van leerlingen (in een dubbele laag, waardoor ruimte op eigen terrein wordt gecreëerd voor parkeerplaatsen voor auto’s).
7.2 De rechtbank volgt eiseres sub 2 niet in haar stelling dat ten aanzien van de verkeerstoename een verkeerd beeld wordt geschapen. Op pagina 39 van de nota van zienswijzen beantwoordt verweerder deze vraag als volgt: “wel zal het verkeer in de wijk, naar verhouding in beperkte mate toenemen en wel vooral in de avonduren en in de weekenden.” Voorts is op pagina 8 van de reactie op de ingediende zienswijzen vermeld dat nog is onderzocht of het mogelijk is om op het Sweelinckplein (noordwesthoek) extra parkeergelegenheid te realiseren. Dit bleek niet goed mogelijk, gelet op de afstand tot de sporthal en de kans op bezetting door andere parkeerders. Verweerder heeft in deze beantwoording tevens uiteengezet waarom het niet wenselijk wordt geacht dat er een vermenging van verkeersgebruikers (voetgangers en (brom)fietsers enerzijds en auto’s anderzijds) plaatsvindt op het schoolterrein. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank tevens de zienswijze van eiseres sub 2 dat niet is onderzocht of op het schoolterrein zelf nog parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd, voldoende gemotiveerd weerlegd.
8.1 Verder merkt eiseres sub 2 op dat op de inrichtingstekening van 17 januari 2012 niet is aangegeven waar de slagboom of hek dan wel ander obstakel als genoemd in de ruimtelijke onderbouwing komt en hoe die gaat werken.
8.2 Wat betreft de afsluiting van het zuidelijk parkeerterrein blijkt uit de stukken dat deze wordt gerealiseerd door middel van een poort in het aanwezige hekwerk. Bij de stukken bevindt zich een tekening “Omgeving Sint Janslyceum (fiets en parkeeroplossing)” van 10 mei 2012. Deze tekening is voorzien van de stempel “Behoort bij het besluit (…) d.d. 3 juli 2012”. Naar de rechtbank begrijpt is deze tekening ter vervanging van de eerdere inrichtingstekening van 17 januari 2012 ingediend. Aan eiseres sub 2 dient te worden toegegeven dat verweerder in zijn reactie niet op de desbetreffende zienswijze is ingegaan. Dit leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit, nu verweerder in het verweerschrift nog heeft toegelicht dat ter plaatse van de zuidelijke uitweg een poort wordt aangebracht in het aanwezige hekwerk en dat de bestrating van de uitweg dezelfde zal zijn als die van het parkeerterrein. De rechtbank acht daarmee een voldoende onderbouwing gegeven.
9.2 Eiseres sub 2 heeft ook nog aangevoerd dat haar zienswijze dat verweerder niet onpartijdig is, niet is beantwoord.
9.3 Weliswaar is hierop in de zienswijzen niet ingegaan, de rechtbank is echter van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verweerder zichzelf een omgevingsvergunning heeft verleend, onvoldoende is voor het oordeel dat verweerder zijn taak niet zonder vooringenomenheid heeft vervuld.
10. Gelet op het bovenstaande leidt de wijze van beantwoording van de zienswijzen door verweerder niet tot de conclusie dat sprake is van een onzorgvuldig genomen besluit. De beroepsgrond faalt.
Geluid.
11.1. Alle eisers stellen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het akoestisch onderzoek van 20 juni 2012, dat verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, wordt uitgegaan van omgevingstype ‘gemengd gebied’. Volgens eisers moet hun wijk worden aangemerkt als een rustige woonwijk. Dit is ook gebeurd in de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de omgevingsvergunning en in de reactie op de zienswijze van eiser [persoon A] met betrekking tot het voorontwerp-bestemmingsplan “Zuid”.
11.2 Verweerder geeft in het bestreden besluit aan dat in de ruimtelijke onderbouwing per abuis is verwezen naar de richtafstand voor een rustige woonwijk in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering 2009 (verder: de Brochure). Bij het schoolcomplex is, aldus verweerder, echter sprake van gemengd gebied: winkelcentrum annex wonen, het Sint Janslyceum, een basisschool en aansluitend woonstraten. In het verweerschrift voegt verweerder hier aan toe dat in het bestemmingsplan naast de woonbestemming andere bestemmingen voorkomen zoals Maatschappelijk’, ‘Centrum 1’ en ‘Centrum 2’ en dat feitelijk naast de in het bestreden besluit genoemde functies ook nog een kerk en een gebiedontsluitingsweg aanwezig zijn.
11.3 In de Brochure wordt het omgevingstype ‘gemengd gebied’ als volgt omschreven. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. Een ‘rustige woonwijk’ wordt in de Brochure omschreven als een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.
De Brochure beveelt een (richt)afstand aan van een sporthal met parkeerterreinen van 30 meter tot geluidgevoelige bestemmingen in ‘gemengd gebied’ en van 50 meter in een ‘rustige woonwijk’. Van deze aanbeveling kan gemotiveerd worden afgeweken.
11.4 De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat zowel het gebied ten noorden van het Sint Janslyceum als het gebied op korte afstand ten westen van het Sint Janslyceum waartoe de Liviusstraat, de Cicerostraat en de Platostraat behoren, zijn aan te merken als ‘gemengd gebied’. In het gebied liggen naast het Sint Janslyceum zelf ook een basisschool, de gebiedsontsluitende Pettelaarseweg en detailhandel. Er is geen sprake van een functiescheiding tussen het gebied omgeven door de Liviusstraat, Cicerostraat en Platostraat en het Sweelinckplein en de Tacitusstraat. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eisers zelf aangeven veel geluidoverlast te ondervinden van het Sint Janslyceum. Dat het in de avond en in schoolvakanties rustig is, leidt niet tot een ander oordeel omdat de Brochure niet voorziet in een gebiedstypering per etmaal. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de projectlocatie is gelegen in gemengd gebied als bedoeld in de Brochure. Weliswaar is in de ruimtelijke onderbouwing een onjuiste gebiedstypering en daarbij behorende aanbevolen afstand genoemd, in het bestreden besluit is het standpunt van verweerder wel juist weergegeven. Derhalve is verweerder terecht uitgegaan van een aanbevolen afstand tussen woningen zoals die van eisers en anderen en de sporthal van 30 meter. Deze beroepsgrond faalt.
12.1 Eisers hebben verder aangevoerd dat in het akoestisch rapport van verweerder is uitgegaan van een onjuiste representatieve bedrijfssituatie. Een onderbouwing van de verwachte ritproduktie van 235 per etmaal (weekdag) ontbreekt en eisers hebben hun twijfels over de genoemde verdeling van het aantal auto’s over beide parkeerterreinen en de door verweerder genoemde verkeersstromen. Verder vinden eisers dat het door verweerder genoemde aantal van minder dan 12 grote wedstrijden per jaar onvoldoende is onderbouwd en hebben zij in dit verband ook nog gewezen op mogelijke recreatieve toernooien en dergelijke. Volgens eisers is evenmin rekening gehouden met (versterkt) muziekgeluid vanuit de sporthal. Volgens eiseres sub 2 wordt in de rekenmodellen ten onrechte uitgegaan van standaard materiaal voor de omgeving.
12.2 Volgens verweerder geeft het akoestisch rapport wel de juiste representatieve bedrijfssituatie weer. Verweerder is uitgegaan van de kengetallen verkeersgeneratie die zijn opgenomen in de richtlijn Verkeersgeneratievoorzieningen van het kennisplatform CROW. Verweerder heeft ervaringscijfers opgevraagd bij de basketbalvereniging die de sporthal in de avonduren gaat gebruiken.
12.3 De rechtbank is van oordeel dat in het akoestisch rapport de representatieve bedrijfssituatie voldoende is onderbouwd en dat het rapport hierop kon worden gebaseerd. Eisers hebben niet onderbouwd dat verweerder niet heeft kunnen uitgaan van de CROW kengetallen. Weliswaar wijken de aantallen parkeerplaatsen in het akoestisch rapport iets af, de rechtbank acht het niet aannemelijk dat dit zal leiden tot wezenlijk andere uitkomsten dan in het akoestisch rapport. De rechtbank acht evenmin aannemelijk dat een verdere detaillering van de inputgegevens met betrekking tot bestrating zal leiden tot een wezenlijk andere uitkomst. De rechtbank deelt de twijfels van eisers over de verdeling van het aantal auto’s over beide parkeerterreinen en de door verweerder genoemde verkeersstromen niet. De enkele inschatting van eisers dat het in de praktijk wel eens anders kan uitpakken, is hiervoor onvoldoende. Hetgeen door eisers is aangevoerd is onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerder niet heeft kunnen uitgaan van de ervaringscijfers van de hoofdgebruiker van de sporthal. In het akoestisch rapport wordt er van uitgegaan dat geen ondersteunende versterkte muziek ten gehore zal worden gebracht in de sporthal tijdens wedstrijden. Verweerder merkt evenwel terecht op dat hierop de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. De rechtbank acht, gelet op de ligging van de sporthal tot de dichtstbij gelegen woningen van eisers op circa 63 meter, de daarin voorgenomen activiteiten en de uitvoering daarvan, niet aannemelijk dat aan deze voorschriften niet kan worden voldaan. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het akoestisch rapport dusdanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De rechtbank acht evenmin aannemelijk dat eisers ernstige overlast zullen ondervinden vanwege dichtslaande portieren. In het door eisers overgelegde akoestisch rapport ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, te meer omdat verweerder onweersproken heeft gesteld dat dit rapport is gebaseerd op een andere variant dan de vergunde variant. Deze beroepsgrond faalt.
13.1 Eisers stellen verder dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de overschrijdingen van de richtwaarden in de Brochure van het langtijdgemiddelde en maximale geluidniveau ten aanzien van directe en indirecte geluidhinder desondanks toelaatbaar zijn. Verweerder heeft haar eigen gebiedsgericht geluidbeleid niet in de motivering van het bestreden besluit betrokken. Verweerder heeft evenmin het geluid van dichtslaande portieren buiten beschouwing mogen laten en heeft bovendien verzuimd de cumulatie met de reeds aanwezige geluidsbelasting buiten beschouwing gelaten. Eiseres sub 2 beklaagt zich eveneens over de bij haar optredende indirecte hinder, temeer nu in het akoestisch rapport een raam in de gevel gericht naar de Platostraat van haar woning is vergeten en vraagt zich af waarom de in het akoestisch rapport geopperde geluidwerende voorziening niet wordt aangebracht.
13.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het akoestisch rapport blijkt dat de richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet worden overschreden. Wel vindt een overschrijding plaats van het maximale geluidniveau als gevolg van bevoorrading overdag en dichtslaande autoportieren maar dit beschouwt verweerder als overschrijdingen als gevolg van af- en aanrijdend verkeer die ingevolge de Brochure buiten beschouwing kunnen blijven. Meer subsidiair leiden volgens verweerder deze overschrijdingen niet tot zwaarwegende nadelige akoestische gevolgen, gelet op de bezetting van de parkeerterreinen en het gebruik van de sporthal op de doordeweekse avond en het gebruik van de sporthal in het weekend dat nauwelijks in de nachtperiode zal plaatsvinden. Verweerder heeft erkend dat in het onderzoek het raam in de zijgevel van de woning van eiseres sub 2 is vergeten maar dat uit een aanvullende berekening is gebleken dat hier geen overschrijding plaats vindt. Verweerder acht de overschrijding van de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde en maximale geluidniveau voor indirecte hinder bij de woning van eiseres sub 2 toelaatbaar omdat verweerder niet verwacht dat dit leidt tot een onaanvaardbaar geluidniveau in de woning. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het gebiedsgerichte geluidbeleid slechts een aanvullende werking heeft en bovendien grofmazig is omdat het ambitieniveaus bevat voor acht gebiedstyperingen die zijn vastgesteld binnen de gemeente.
13.3 Uit het bestreden besluit of de hieraan ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing en het akoestische rapport blijkt niet dat het gebiedsgerichte geluidbeleid van verweerder bij de besluitvorming is betrokken. Deze omstandigheid biedt echter onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat het gebiedsgericht geluidbeleid slechts een aanvullende werking heeft bij ruimtelijke besluitvorming, in die zin dat het ambitieniveaus bevat voor gebieden die zo mogelijk worden nagestreefd bij ruimtelijke besluitvorming. Bovendien heeft verweerder gehandeld in overeenstemming met de beleidsuitspraken van dat beleid. Hij heeft akoestisch onderzoek verricht naar de gevolgen van het bouwplan voor de omgeving, terwijl de berekende waarden voldoen aan het ambitieniveau ‘redelijk rustig’, van de gebiedstypering ‘buiten centrum’ zoals de omgeving van het bouwplan naar het oordeel van de rechtbank moet worden aangemerkt.
14. Naar het oordeel van de rechtbank geeft hetgeen door eisers is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat eisers zodanige overlast zullen ondervinden dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. De rechtbank acht de motivering van verweerder daarom toereikend. Deze beroepsgrond faalt.
Verkeersoverlast/ verkeersveiligheid.
15.1 Eisers voeren aan dat door de situering van de inrit naar het parkeerterrein (op de hoek Cicerostraat - Platostraat) een verkeersonveilige situatie zal ontstaan, omdat auto’s via een smal straatje het parkeerterrein moeten oprijden. Het parkeerterrein is zo ingericht dat er niet gekeerd kan worden en dat filevorming zal ontstaan op de openbare weg. Bovendien wordt hetzelfde straatje door voetgangers en fietsers gebruikt waardoor gevaarlijke situaties ontstaan.
15.2 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat zowel het noordelijk als zuidelijk parkeerterrein worden ontsloten aan de Platostraat. In paragraaf 4.3.2 van de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat de aanrijroute van de parkeerroute via de Pettelaarseweg, de Zuiderparkweg en de Tacitusstraat loopt. De twee parkeerterreinen liggen op dezelfde route zodat overloop naar het andere terrein eenvoudig kan plaatsvinden en zoekverkeer in de wijk wordt voorkomen. De meest drukke straat is de Tacitusstraat. In de omliggende straten zijn de huidige en verwachte verkeersintensiteiten lager. De nieuwe afsluitbare parkeerplaats naast de entree van de sporthal wordt ingepakt in haagbeuken van 1 meter breed om een goede en groene overgang naar het naast gelegen groengebied en naar de omliggende woningen te maken. Bij de ingang van het parkeerterrein aan de zuidwestzijde wordt een T-splitsing aangelegd en het andere parkeerterrein aan de noordwestkant wordt op de bestaande kruising aangesloten. In beide gevallen is de verandering in de verkeerssituatie minimaal.
Voorts is gebleken dat de breedte van de toegangsweg naar het zuidelijk gelegen parkeerterrein 7 meter bedraagt en dat er een snelheidsbeperking van 30 km/uur geldt. In het verweerschrift heeft verweerder nog aangegeven dat ook de Liviusstraat en de Cicerostraat erftoegangswegen zijn en ontworpen zijn voor een verkeersintensiteit van ongeveer 5000 motorvoertuigen per etmaal. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat er geen bijzondere indicatie aanwezig is dat het bouwplan zal leiden tot onaanvaardbare verkeersoverlast, noch heeft verweerder aanleiding hoeven zien om extra verkeersmaatregelen te treffen. De beroepsgrond faalt.
Groen.
16.1 Alle eisers hebben aangevoerd dat het bouwplan en met name de aanleg van de parkeerplaatsen een aantasting betekent van het groene karakter/de parkzone van de omgeving.
16.2 Niet in geschil is dat er zich op de plaats van het aan te leggen zuidelijk parkeerterrein reeds een bromfietsenstalling bevindt. Het parkeerterrein is voor een gedeelte, groot 40 bij 5 meter, voorzien in de bestemming ‘Groen’. Gelet op de afmetingen van de bestemming ‘Groen’ op deze locatie betreft dit een relatief klein deel en blijft er voldoende groene omgeving over. Deze aantasting vormt naar het oordeel van de rechtbank geen reden om geen medewerking te verlenen aan het bouwplan, mede omdat niet gezegd kan worden dat daardoor een onaanvaardbare aantasting van de groene omgeving als geheel plaatsvindt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat als vergunningsvoorschrift een herplantplicht conform het ‘voorstel bomen Sint Janslyceum’ is opgenomen. Deze beroepsgrond faalt.
Locatiekeuze.
17.1. Eisers zijn van mening dat verweerder de noodzaak van een sporthal op de beoogde locatie in het stadsdeel Centrum Zuid-Oost onvoldoende heeft gemotiveerd. De motieven die worden vermeld in de nadere onderbouwing zijn niet valide, omdat met dezelfde argumenten eveneens in andere stadsdelen waar sporthallen ontbreken de noodzaak van een sporthal gemotiveerd zou kunnen worden. De enige reden voor de sporthal op de onderhavige locatie is de wens van het Sint Janslyceum om uit te breiden, aldus eisers. Eisers hebben daarnaast een ontsluiting van de parkeerterreinen via het Sweelinckplein voorgesteld.
17.2 Verweerder heeft de keuze gebaseerd op de Beleidsvisie zaalsportaccommodaties en het Integraal huisvestingsplan bewegingsonderwijs. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen heeft verweerder een “Onderbouwing behoefte aan sporthal in stadsdeel Centrum Zuid-Oost” opgesteld en gevoegd bij de reactie op de ingediende zienswijzen.
Verweerder heeft in deze reactie vermeld dat de sporthal voorziet in de behoefte aan een extra sporthal in de wijk Zuid, mede gelet op het gemeentelijk spreidingsbeleid. De combinatie van de sporthal met bewegingsonderwijs zorgt voor efficiënt ruimtegebruik en bezorgt EBBC een eigen home. Volgens de “Onderbouwing” is het gemeentelijk beleid erop gericht om grotere sportaccommodaties te spreiden over de stad. Het onderhavige stadsdeel beschikt nog niet over een dergelijke accommodatie. Bovendien kent het Sint Janslyceum een sterke groei van het aantal leerlingen en heeft het behoefte aan extra ruimte voor bewegingsonderwijs ter grootte van twee gymzalen. Concluderend is gesteld dat een sporthal voor het sportgebruik door verenigingen in combinatie met gebruik door het Sint Janslyceum voor het bewegingsonderwijs, geheel in het door de gemeenteraad vastgestelde beleid past en leidt tot een optimaal gebruik overdag, ’s avonds en in de weekenden. Een nieuwe sporthal in dit stadsdeel voorziet in de behoefte aan een sporthal in deze wijk en aan extra trainingscapaciteit voor de zaalsportverenigingen. Tot slot heeft verweerder naar aanleiding van ingediende zienswijzen nog onderzocht of op de huidige locatie de parkeerterreinen via het Sweelinckplein kunnen worden ontsloten. De ontsluiting van de sporthal verloopt dan via het binnenterrein van de school. Hoewel een dergelijke ontsluiting niet onmogelijk is, heeft verweerder uiteengezet waarom dit stedenbouwkundig en vanuit een goede ruimtelijke ordening minder wenselijk is. Door deze noordelijke ontsluiting ontstaat een menging van verkeersgebruikers (voetgangers, (brom)fietsers en auto’s) via één, relatief smalle ingang. Voorts zal een dergelijke ontsluiting nopen tot extra beheersmaatregelen om de gebruikers van de sporthal af te scheiden van het schoolterrein.
17.3 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 26 november 2008, LJN: BG5314, dient verweerder te beslissen omtrent de vergunning zoals die is aangevraagd. Indien een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
17.4 Met de hierboven - kort weergegeven - motivering van verweerder kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat verweerder in de stukken niet genoegzaam uiteen heeft gezet waarom is gekozen voor de bouw van een sporthal met een stedelijke functie op de onderhavige locatie. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de voor het Sint Janslyceum benodigde uitbreiding ten behoeve van het bewegingsonderwijs door eisers niet gemotiveerd is betwist, terwijl de sporthal is gelegen in de directe nabijheid van een belangrijke stedelijke ontsluitingsweg en de combinatie van bewegingsonderwijs overdag en sport in de avonduren en weekenden leidt tot gemeenschappelijk gebruik van de sporthal en infrastructuur. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet waarom de in de zienswijzen gedane suggestie van een sporthal in combinatie met de te bouwen Brede Bossche School in de wijk De Meerendonk niet tot een beter resultaat zal leiden. De bouw van de sporthal op deze locatie is daarmee op zichzelf aanvaardbaar.
17.5 Eisers hebben, mede gelet op de door verweerder genoemde argumenten om hier een sporthal mogelijk te maken met een stedelijke functie en de argumenten om af te zien van een ontsluiting van de parkeerterreinen via het Sweelinckplein, niet aannemelijk gemaakt dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Gelet op deze overwegingen heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten het door eisers voorgestelde alternatief niet aanvaardbaar te achten. De beroepsgrond faalt.
18 Eisers sub 1 en eiseres sub 3 hebben nog aangevoerd dat hun zienswijzen - voor zover deze niet in de beroepsgronden zijn verwerkt - als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. De rechtbank passeert deze beroepsgrond, nu eisers niet hebben gemotiveerd waarom het bestreden besluit onvoldoende verwerping van hun zienswijzen inhoudt.
19 De beroepen zijn ongegrond.
20 De rechtbank ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken, dan wel te bepalen dat het griffierecht aan eisers dient te worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep van [persoon C] (SHE 12/2528) niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiseres sub 2 niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen de bij besluit van 3 juli 2012 verleende omgevingsvergunning voor de activiteit ‘uitweg’;
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en
mr. N.H.J.M.Veldman-Gielen en mr. J.A.W. Huijben, leden, in aanwezigheid van
mr. A.G.M. Willems, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 april 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.