ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ8523

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
01/885005-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietincident door politie tijdens aanhouding met poging tot doodslag

In deze zaak gaat het om een schietincident waarbij een politieambtenaar, tijdens de aanhouding van een verdachte, gericht op het bovenlichaam van het slachtoffer heeft geschoten. Het incident vond plaats op 11 april 2011 te Ravenstein, gemeente Oss, na een achtervolging van de verdachte door meerdere politie-eenheden. De verdachte, die als bijrijder in een politieauto zat, schoot nadat het slachtoffer, die niet gewapend was, niet voldeed aan de bevelen om zijn handen te laten zien en zich op een dreigende manier gedroeg. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van poging tot doodslag, maar verwierp het beroep op noodweer, omdat het gebruik van het vuurwapen niet proportioneel was. De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van één jaar, en een schadevergoeding van €1.000 aan het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat de verdachte in zijn rol als politieambtenaar had moeten handelen volgens de regels omtrent het gebruik van geweld en dat hij niet te snel had moeten overgaan tot het gebruik van zijn vuurwapen. De zaak roept vragen op over de proportionaliteit van geweldgebruik door politieambtenaren in situaties van dreiging.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/885005-12
Datum uitspraak: 25 april 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 november 2012 en 11 april 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 oktober 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 april 2013 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 april 2011 te Ravenstein, gemeente Oss, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het
leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen éénmaal gericht op het
(boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikelen 287/45 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2011 te Ravenstein, gemeente Oss, aan een persoon
(te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans
opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten: een schotwond in de
borststreek en/of letsel aan de lever), heeft toegebracht, door opzettelijk,
na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een vuurwapen
gericht éénmaal op het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
(artikelen 302/303 van het Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2011 te Ravenstein, gemeente Oss, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een vuurwapen éénmaal gericht op het lichaam van die [slachtoffer] heeft
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikelen 302/45 van het Wetboek van Strafrecht).
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, die blijken uit het dossier1.
In de nacht van 11 april 2011 vond tussen Apeldoorn en Oss een achtervolging plaats van een personenauto VW Golf door een aantal politie-eenheden. Aanleiding was een openstaand vonnis tegen de bestuurder van de VW Golf, [slachtoffer]. Het vonnis betrof een nog te innen geldboete van 220 euro dan wel 4 dagen vervangende hechtenis in geval van niet-betaling van de boete. Een politie-eenheid in Apeldoorn had [slachtoffer] herkend en een stopteken gegeven om hem staande te houden, maar [slachtoffer] was weggereden en had zich aldus onttrokken aan de staande houding. De politie-eenheid heeft daarop de achtervolging ingezet, met gebruikmaking van optische en geluidssignalen.
De VW Golf met [slachtoffer] als bestuurder en een bijrijder naast hem, is de snelweg opgereden. Meerdere politie-eenheden die zich in de buurt bevonden, zijn de achtervolgende collega's te hulp geschoten om te assisteren bij de aanhouding. Bij de achtervolging van de VW Golf waren uiteindelijk 14 politievoertuigen betrokken, afkomstig uit 3 politieregio's. Er werd gereden met soms hoge snelheden - oplopend tot 180 km per uur - en er werd getracht de VW Golf tot stoppen te dwingen door met een politievoertuig naast en voor de VW Golf te gaan rijden. Na een achtervolging van 62 km is de VW Golf tot stilstand gedwongen tussen Ravenstein en Reek, op de Dorpenweg buiten de bebouwde kom in de gemeente Oss.
Verdachte, die toen aspirant van politie was, zat als bijrijder in een als zodanig herkenbare politieauto die werd bestuurd door een collega. Zij waren de andere collega's te hulp gekomen naar aanleiding van een verzoek van de regionale meldkamer toen de achtervolging al gaande was. Tijdens de achtervolging hoorden zij via de mobilofoon van de meldkamer en collega's dat de bestuurder van de VW Golf bekend stond als gewelddadig en dat hij een confrontatie met de politie niet zou schuwen. Het politievoertuig van verdachte en zijn collega kwam achter de VW Golf te rijden en heeft deze auto enkele malen ingehaald om hem te doen stoppen, maar [slachtoffer] wist telkens te ontkomen door naar links en rechts te sturen. Ten slotte heeft de bestuurder van het politievoertuig bewust de VW Golf aangereden en samen met een tweede politievoertuig de VW Golf klemgereden, waardoor de VW Golf tot stilstand kwam achter het voertuig van verdachte en zijn collega.
Verdachte stapte als eerste uit het politievoertuig en liep in de richting van de VW Golf, waar eerst de bijrijder aan de rechterzijde uitstapte. Verdachte trok zijn dienstpistool en sommeerde de bijrijder om zijn handen te laten zien en te gaan liggen. De bijrijder voldeed daaraan en ging op zijn buik op de grond liggen met gespreide armen, vlakbij het geopende bijrijdersportier.
Vervolgens stapte [slachtoffer] vanaf de bestuurdersplaats over de bijrijderstoel heen eveneens aan de rechterzijde, de bijrijderszijde, uit de VW Golf. Toen [slachtoffer] uit de auto was, riep verdachte hem toe: "Politie, laat je handen zien en ga liggen", waarbij hij zijn vuurwapen richtte op de benen van [slachtoffer]. Deze voldeed niet aan de sommatie. Verdachte schoot daarop als waarschuwing eenmaal in de lucht en riep nogmaals naar [slachtoffer] dat hij zijn handen moest laten zien en dat hij moest blijven staan. Kort daarna schoot verdachte met zijn wapen vanaf enkele meters afstand eenmaal in de richting van het lichaam van [slachtoffer], die werd geraakt in zijn linkeronderarm en in de borststreek. [slachtoffer] was niet gewapend.2 3
[slachtoffer] heeft de volgende verwondingen opgelopen: een inschot- en een uitschotverwonding in de linker onderarm, een inschotverwonding in het borstbeen en leverletsel .4 Uit het deskundigenrapport van het NFI 5 en de verklaringen van verdachte 6 en [slachtoffer] 7 blijkt dat deze verwondingen zijn veroorzaakt door één kogel. Deze kogel heeft de onderarm doorboord en is vervolgens terecht gekomen in de bovenbuik, waar hij in de borstwand is blijven steken. Na 4 dagen behandeling is [slachtoffer] uit het ziekenhuis ontslagen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht poging tot doodslag bewezen, nu verdachte vanaf korte afstand gericht heeft geschoten op het bovenlichaam van [slachtoffer], met de bedoeling om hem uit te schakelen, waarbij de afloop dodelijk had kunnen zijn.
Standpunt van de verdediging
Verdachte erkent dat hij vanaf korte afstand gericht op [slachtoffer] heeft geschoten.
De beoordeling
Opzet
Op grond van de verklaring van verdachte ter zitting en tegenover de Rijksrecherche, de verklaring van [slachtoffer], de medische informatie over het letsel en het rapport van het NFI staat vast dat verdachte, staande op korte afstand - ongeveer 2 tot 3 meter - tegenover [slachtoffer], zijn vuurwapen heeft gericht op het bovenlichaam van [slachtoffer] en eenmaal heeft geschoten, waarna de kogel in de borststreek van [slachtoffer] is terechtgekomen en hem heeft verwond.
De rechtbank kan uit het strafdossier niet afleiden dat verdachte [slachtoffer] heeft willen dood schieten. Gelet hierop moet als eerste de vraag worden beantwoord of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer, [slachtoffer], door het gerichte schot op zijn bovenlichaam zodanig zou worden getroffen dat hij daardoor zou komen te overlijden.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Wanneer een kogel terechtkomt in de borststreek, waar zich vitale organen bevinden, bestaat er een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer daardoor dodelijk gewond raakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij het tweede schot zijn wapen heeft gericht op het grootste deel van het lichaam. "Mijn enige doel was om hem bij me weg te houden". "Het was hij of ik", aldus verdachte.8 De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte bij dat tweede schot ook bewust die aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard. Mede gelet op de geschokte reactie van verdachte direct nadat hij [slachtoffer] had geraakt, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte niet het oogmerk had om [slachtoffer] te doden maar wel de kans op dat gevolg op de koop toe heeft genomen toen hij gericht schoot. De rechtbank acht daarom de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 11 april 2011 te Ravenstein, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen éénmaal gericht op het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Standpunt van de verdediging
Verdachte beroept zich op noodweer en voert het volgende aan. Hij heeft zijn dienstwapen getrokken toen de bijrijder uit de VW Golf stapte en diens handen niet zichtbaar waren achter het geopende portier. Nadat [slachtoffer] aan dezelfde kant uit de VW Golf was gestapt, heeft verdachte geschoten uit vrees dat [slachtoffer] hem zou aanvallen. [slachtoffer] had zich tijdens de achtervolging achter het stuur in de VW Golf al erg opgefokt gedragen met wilde gebaren in de richting van zijn achtervolgers. Nadat [slachtoffer] eenmaal uit de auto was gestapt, vreesde verdachte dat [slachtoffer] hem zou aanvallen, zeker nadat [slachtoffer] geen gehoor gaf aan het waarschuwingsschot dat verdachte loste in de lucht. [slachtoffer] stelde zich boos en dreigend op, specifiek in zijn richting en negeerde het herhaalde bevel om zijn handen omhoog te doen en op de grond te gaan liggen. [slachtoffer] maakte zich breed en zocht uitdagend de confrontatie met verdachte. De dreiging werd volgens verdachte nog verstrekt door het uitzonderlijke en imposante postuur van [slachtoffer], die volgens het dossier een lengte van 2,07 m en schoenmaat 52 zou hebben.9
Verdachte geeft aan dat hij op dat moment erg gespannen was door de lange en gevaarlijke achtervolging, de uiteindelijke botsing met de VW Golf en het gedrag van [slachtoffer]. Verdachte was bang en dacht: "hij moet mij hebben" en "hij wil me pakken en in drie stukken breken". Verdachte zegt eerst zijn dienstwapen op de benen van [slachtoffer] te hebben gericht en daarna als waarschuwing in de lucht te hebben geschoten omdat [slachtoffer] niet reageerde op het bevel om niet dichterbij te komen en op de grond te gaan liggen. Vervolgens bewoog [slachtoffer] zich nogmaals in zijn richting. Verdachte stond op enkele meters afstand van [slachtoffer], naast een van de politievoertuigen en verdachte meende geen ruimte te hebben om weg te komen, waarbij hij door de hem omringende duisternis en zijn onbekendheid met de situatie ter plaatse een verkeerde inschatting maakte. Hij zag geen collega's en dacht er alleen voor te staan. In die situatie heeft hij eerst een waarschuwingsschot in de lucht afgevuurd en vervolgens uit zelfverdediging gericht op het lichaam van [slachtoffer] geschoten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht geen noodweersituatie aanwezig: [slachtoffer] was ongewapend en de lezing van verdachte dat [slachtoffer] dreigend op hem af kwam en bleef doorlopen in zijn richting, staat niet vast. [slachtoffer] zelf verklaart bij de rechter-commissaris dat hij slechts een stap heeft gezet, over zijn bijrijder heen en daarna werd neergeschoten. De meeste collega's verklaren dat het tweede schot zeer kort na het eerste schot viel.
De officier acht voorts het gebruik van een vuurwapen een te zwaar middel. Er waren lichtere, minder risicovolle middelen om een eventuele aanval af te weren: verdachte beschikte ook over een wapenstok en pepperspray en er waren collega's in zijn directe omgeving die klaarstonden om [slachtoffer] met fysiek geweld aan te houden.
De officier van justitie wijst erop dat verdachte als politieambtenaar heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 8 van de Politiewet 1993 en artikel 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar. Verdachte heeft zijn vuurwapen gebruikt in een situatie waarin dat volgens deze voorschriften niet was toegestaan. [slachtoffer] was immers niet gewapend en stond ook niet bekend als vuurwapengevaarlijk, zijn rijgedrag tijdens de achtervolging was niet te kwalificeren als poging tot doodslag en zijn aanhouding had kunnen worden uitgesteld zonder dat dit onaanvaardbare gevolgen voor de rechtsorde zou meebrengen.
Ten slotte wijst de officier op de zogenoemde Garantenstellung en de daaruit voortvloeiende eisen die aan verdachte als politieambtenaar moeten worden gesteld.
Noodweer
De beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat is gehandeld ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van - in dit geval - verdachte dan wel dat er sprake is van een onmiddellijke dreiging van een dergelijke aanranding.
Indien sprake was van zo een noodweersituatie dient vervolgens het handelen van verdachte ter afwending van het gevaar te worden getoetst aan de norm dat sprake moet zijn van subsidiariteit en proportionaliteit.
Toen [slachtoffer] uit de VW Golf stapte, werd verdachte kennelijk erg geïntimideerd door zijn boosheid en opgefokte houding, die nog werden versterkt door het imposante postuur van [slachtoffer]. Meerdere collega's van verdachte, die ook ter plaatse waren aangekomen en zich in zijn nabijheid bevonden, bevestigen dat er een forse dreiging van [slachtoffer] uitging en dat duidelijk was dat hij niet van plan was om zich zonder geweld te laten aanhouden. Getuige [getuige 1] spreekt van een grote man, ruim boven de 2 m lang, met een heel krachtig postuur die zich schrap zette voor wat er ging komen en die hem het gevoel gaf: "Ik vreet jullie op".10 Getuige [getuige 2] geeft aan dat [slachtoffer] met opgeheven armen bewegingen maakte in de trant van: "Kom maar op".11 Getuige [getuige 3] verklaart dat [slachtoffer] een dreigende voorwaartse beweging maakte richting collega's en riep: "Wat nou" en voorts dat er heel veel dreiging van hem uitging.12 Getuige [getuige 4] beschrijft [slachtoffer] als een hele grote man met een heel boos hoofd die zijn handen ter hoogte van zijn borst hief, waarop zij dacht: "dit wordt knokken".13
Gelet op de houding, de boosheid en het postuur van [slachtoffer], die een angstaanjagende indruk maakte, en voorts gezien de korte afstand tussen verdachte en [slachtoffer], die naar eigen zeggen na het uitstappen een stap over de op de grond liggende bijrijder heen maakte in de richting van verdachte 14 alsmede gelet op de voorafgaande achtervolging waaraan [slachtoffer] op verschillende manieren trachtte te ontkomen, het uitblijven van een reactie door [slachtoffer] op het waarschuwingsschot en de weigering zich over te geven en het gegeven dat dit alles binnen een zeer korte tijdspanne plaatsvond, acht de rechtbank het niet onbegrijpelijk dat verdachte zich op dat moment onmiddellijk bedreigd voelde en dat hij inschatte dat hij iets moest doen om de dreiging af te wenden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat sprake was van een noodweersituatie, waarin verdediging op zichzelf gerechtvaardigd was. Verdachte heeft aangegeven dat hij naast een ander politievoertuig stond en niet kon wegkomen zonder eerst in de richting van [slachtoffer] te moeten lopen.15 De rechtbank acht ook die inschatting niet onbegrijpelijk, gelet op de hectische situatie, de duisternis en verdachtes onbekendheid ter plaatse.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of in die noodweersituatie het schieten op [slachtoffer] als verdedigingsmiddel passend en proportioneel was.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval.
[slachtoffer] was niet gewapend en dat was ook zichtbaar voor verdachte toen [slachtoffer] zijn armen spreidde en zijn handen zichtbaar waren. Er was ook geen aanleiding om te vermoeden dat [slachtoffer] een wapen bij zich had: noch uit zijn gedragingen, noch uit de informatie die over de portofoon was verspreid kon zulks worden afgeleid.
Onder die omstandigheden was er voor verdachte geen reden om te vrezen dat zijn leven direct gevaar liep. Daarom was er naar het oordeel van de rechtbank voor verdachte geen enkele noodzaak om zich te verweren met een vuurwapen - het meest verstrekkende en risicovolle wapen - en had hij kunnen en ook moeten kiezen voor een minder vergaand middel ter verdediging tegen een dreigende aanval zoals de wapenstok, pepperspray of zijn vuisten. Dat geldt temeer nu er inmiddels meerdere collega's in de onmiddellijke nabijheid waren die zich voorbereidden om [slachtoffer] fysiek aan te houden. Verdachte had zich van die aanwezigheid bewust dienen te zijn, nu hij wist dat de achtervolging door een groot aantal politievoertuigen plaatsvond en zoals verdachte ook ter zitting verklaarde, hij zich ervan bewust was dat hij tegen een politievoertuig aanstond toen [slachtoffer] uit de VW Golf kwam. Verdachte was zich daarvan ook bewust blijkens zijn verklaring ten overstaan van de Rijksrecherche op 11 april 2011, waar hij verklaart "Ik ben iets verder naar de zijkant gelopen (...) omdat ik mij realiseerde dat als ik mijn vuurwapen zou moeten gebruiken er collega's in de vuurlinie zouden staan."16 Voorts hebben meerdere collega's verklaard dat [slachtoffer] gezien zijn houding met geweld moest worden aangehouden, maar dat zij de situatie op dat moment toch niet inschatten als schietwaardig of dat zij verrast waren dat er werd geschoten.17 18 19 20
In dat verband weegt ook het volgende mee.
Artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993 bepaalt dat de politieambtenaar bevoegd is om in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. Het vijfde lid van artikel 8 bepaalt dat dit geweldsgebruik in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd dient te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het vorenoverwogene niet voldaan aan het vereiste dat het geweldsgebruik in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd was.
Artikel 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren bepaalt onder welke omstandigheden het gebruik van een vuurwapen is geoorloofd. Samengevat - en voor zover hier relevant - is vuurwapengebruik geoorloofd: om een persoon aan te houden van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een gebruiksklaar vuurwapen bij zich heeft en ook zal gebruiken tegen personen, dan wel om een persoon aan te houden die zich naar verwachting aan zijn aanhouding zal onttrekken of heeft onttrokken en die persoon bovendien wordt verdacht van of is veroordeeld voor een misdrijf waarop tenminste 4 jaar gevangenisstraf is gesteld en dat misdrijf een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of persoonlijke levenssfeer, dan wel dat misdrijf door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn. Ook in die gevallen wordt geen gebruik gemaakt van een vuurwapen indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar gevaar voor de rechtsorde meebrengt.
Naar het oordeel van de rechtbank viel de aanhouding van [slachtoffer] ook niet onder de hiervoor bedoelde gevallen: [slachtoffer] stond wel bekend als iemand die geweld gebruikt en de confrontatie met de politie aangaat, maar was niet gewapend en werd ook niet aangemerkt als vuurwapengevaarlijk. Ook de reden van de aanhouding - tenuitvoerlegging van een geldboete van 220 euro dan wel 4 dagen hechtenis - en de omstandigheid dat [slachtoffer] een bekende van de politie was, maakt dat volgens de Ambtsinstructie vuurwapengebruik niet was gerechtvaardigd. Verdachte handelde dan ook in strijd met de voorschriften door desondanks zijn dienstpistool te gebruiken.
Voorzover verdachte heeft aangevoerd dat de door hem ervaren stress zijn handelen rechtvaardigde, geldt het volgende. Van een politieambtenaar, die is aangesteld om in de openbare ruimte zijn taak uit te voeren met in zijn uitrusting een geladen dienstpistool, mag worden gevergd dat hij meer dan de gemiddelde burger, ook in precaire situaties waarin hij moet optreden, zijn zelfbeheersing en inzicht behoudt, in staat is om adequate beslissingen te nemen en niet te snel zal overgaan tot het gebruik van zijn dienstpistool (deze norm wordt ook wel Garantenstellung genoemd). Wanneer te snel wordt overgegaan tot vuurwapengebruik, kan dat immers zeer grote risico's in het leven roepen voor anderen, hetgeen een strenge norm rechtvaardigt.
Hoewel verdachte destijds als aspirant zijn opleiding nog niet had afgerond, gold deze strenge norm toen ook voor hem. Hij was inmiddels ruim 2 jaar in dienst bij de politie, had door zijn leeftijd - 36 jaar - een zekere levenservaring en was kennelijk bekwaam bevonden om een dienstpistool te dragen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Het door de raadsman eveneens gedane beroep op noodweer-exces is niet onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk op grond waarvan een beroep op noodweerexces zou kunnen slagen. De rechtbank zal dat beroep verwerpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit:
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering, te weten
€ 5.000,00 ter zake van immateriële schadevergoeding, nu er sprake is van medeschuld van benadeelde zelf, waardoor het bepalen van de hoogte van de ontstane immateriële schade een onevenredige belasting vormt in dit strafproces.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zodat geen straf of maatregel dient te worden opgelegd en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] dient te worden afgewezen. Subsidiair is betoogd dat de vordering moet worden afgewezen vanwege eigen schuld van de benadeelde.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit:
Verdachte heeft in de uitoefening van zijn functie als politieambtenaar bij een aanhouding eenmaal gericht geschoten op de aan te houden persoon, terwijl deze niet gewapend was. Daarbij is het slachtoffer gewond geraakt in de borst en in een onderarm, waarbij net zo goed sprake had kunnen zijn van dodelijk letsel. In dit geval had het dienstvuurwapen in het geheel niet gebruikt mogen worden en heeft het slachtoffer een groot risico gelopen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij letsel aan het slachtoffer heeft toegebracht en het risico op dodelijk letsel in het leven heeft geroepen.
Verdachte heeft echter niet gehandeld vanuit de wens om het slachtoffer te doden of ernstig te verwonden, maar mede door de ervaren stress tijdens de voorafgaande achtervolging heeft hij een verkeerde inschatting gemaakt en lijkt hij impulsief te hebben gehandeld.
In strafverminderende zin weegt voorts mee:
Het slachtoffer heeft zelf een belangrijk aandeel gehad in het ontstaan en verloop van de achtervolging, doordat hij zich aan zijn aanhouding bleef onttrekken en zijn gedrag - mede onder invloed van cocaïne, zoals hij zelf toegeeft - de situatie deed escaleren.
Verdachte daarentegen had als bijrijder met geringe ervaring weinig invloed op de achtervolging. Verdachte verklaart dat hij al meer achtervolgingen had meegemaakt, maar deze was extra stressvol, mede door de hoge snelheden en bijbehorende risico's in de achtervolging. Dat het schietincident en deze strafzaak een grote impact hebben gehad op verdachtes leven, is begrijpelijk. Zoals verdachte ter zitting heeft verklaard, was dit de eerste keer dat hij zijn wapen heeft gebruikt sinds hij bij de politie werkzaam is. Inmiddels heeft hij zich om die reden onder behandeling van een psychotherapeut gesteld. Voorts weegt als strafmatigend mee dat het inmiddels 2 jaar na het gebeuren is en dat verdachte inmiddels zijn opleiding met goed gevolg heeft afgerond en werkzaam is gebleven in de politieorganisatie, waar hij goed bekend staat.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur als hierna te melden passend. Daarbij houdt de rechtbank er tevens rekening mee dat verdachte ter zitting heeft aangegeven dat hij in een vergelijkbare situatie wederom op dezelfde manier zou handelen, wat getuigt van een onjuist inzicht. Door na te melden voorwaardelijke straf op te leggen hoopt de rechtbank een herhaling van dergelijk handelen in de toekomst te voorkomen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Beoordeling.
De benadeelde vordert een vergoeding van € 5.000,00 wegens geleden immateriële schade. Hij geeft aan nog steeds fysieke en mentale beperkingen te ervaren door de schotverwondingen en het voorval.
De rechtbank acht in ieder geval toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Naar het oordeel van de rechtbank spreekt het voor zich dat een slachtoffer van een schietincident als het onderhavige met letsel zoals het slachtoffer hier heeft opgelopen, immateriële schade ondervindt en heeft ondervonden tot in ieder geval een bedrag van € 1.000,00. In hoeverre een hoger bedrag gerechtvaardigd is, hangt af van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren. De vordering is niet met bewijsstukken onderbouwd en aanhouding voor een nadere onderbouwing zou een onevenredige belasting van het strafproces meebrengen. Ook betrekt daarbij de rechtbank dat rekening dient te worden gehouden met het aandeel van het slachtoffer in de aanleiding van het bewezen verklaarde.
De benadeelde partij kan dit overige deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij; die kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 287.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. primair:
poging tot doodslag.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
T.a.v. primair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 1.000,00 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van EUR 1.000,00 (zegge: duizend euro), ter zake immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Lammers, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. N.I.B.M. Buljevic, leden,
in tegenwoordigheid van L.D. Wittenberg, griffier,
en is uitgesproken op 25 april 2013.
1 Een einddossier van de Rijksrecherche, onderzoek [onderzoeksnaam], dossiernummer 20110045, gesloten op 7 juli 2011, op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt door daartoe bevoegd en het dossier genoemde verbalisanten, bestaande uit in de wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften, aantal doorgenummerde pagina's 224 (hierna te noemen: einddossier) alsmede een rapport d.d. 14 november 2011 van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende Medisch forensisch onderzoek, wapen- en munitieonderzoek en schotrestenonderzoek.
2 Verklaring van verdachte in het proces-verbaal, einddossier pg. 32, 33 en verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 april 2013
3 Verklaring van [slachtoffer] in het proces-verbaal, einddossier pg. 115-116
4 Ingevuld aanvraagformulier medische informatie [slachtoffer], einddossier pg. 25
5 rapport d.d. 14 november 2011 van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende Medisch forensisch onderzoek, wapen- en munitieonderzoek en schotrestenonderzoek, pg. 41-42
6 Verklaring van verdachte in het proces-verbaal, einddossier pg. 33
7 Verklaring van [slachtoffer] in het proces-verbaal, einddossier pg. 115
8 Verklaring verdachte in het proces-verbaal, einddossier pg. 33
9 Relaas verbalisanten, einddossier pg. 5
10 Verklaring getuige [getuige 1] in het proces-verbaal, einddossier pg. 61
11 Verklaring getuige [getuige 2] in het proces-verbaal, einddossier pg. 72
12 Verklaring getuige [getuige 3] in het proces-verbaal, einddossier pg. 77
13 Verklaring getuige [getuige 4] in het proces-verbaal, einddossier pg. 88
14 Verklaring van [slachtoffer] in het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 28 maart 2013
15 Verklaring van verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 11 april 2013
16 Verklaring van verdachte in het proces-verbaal, einddossier pg. 32
17 Verklaring getuige [getuige 1] in het proces-verbaal, einddossier pg. 63
18 Verklaring getuige [getuige 5] in het proces-verbaal, einddossier pg. 83
19 Verklaring getuige [getuige 4] in het proces-verbaal, einddossier pg. 88-89
20 Verklaring getuige [getuige 6] in het proces-verbaal, einddossier pg. 99