Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2013 in de zaak tussen
[eiseres], te Eindhoven, eiseres,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. B. Drossaert).
Bij besluit van 3 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij met ingang van 1 april 2014 niet meer in aanmerking komt voor een loonaanvullende werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA), maar een
WGA-vervolguitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 35 tot 45%.
Bij besluit van 13 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Naar aanleiding van een nader arbeidskundig onderzoek heeft verweerder het primaire besluit herroepen. Eiseres wordt per 1 april 2014 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2012. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2. Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerkster bij een dakdekkersbedrijf. Eiseres werkte in een dienstverband van 25 uur per week. Na haar ontslag heeft zij zich vanuit een situatie van werkloosheid op 3 juni 2008 ziek gemeld. Met ingang van 18 juni 2010 is zij in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde
WGA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid werd daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Met ingang van 31 december 2011 is de loongerelateerde WGA-uitkering geëindigd en is eiseres in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Naar aanleiding van een onderzoek naar eventuele wijzigingen in de benutbare mogelijkheden werd bij het primaire besluit aanvankelijk besloten dat eiseres vanaf 1 april 2014 in aanmerking zal komen voor een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% (het uitkeringspercentage bedraagt dan 28%). Omdat volgens de arbeidsdeskundige in bezwaar niet alle primair geduide functies geschikt zijn voor eiseres is in de procedure op bezwaar op basis van de overgebleven functies vastgesteld dat eiseres in staat is € 1.050,09 per maand te verdienen. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daarmee vastgesteld op 56,3%, zodat eiseres volgens verweerder met ingang van 1 april 2014 valt in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65% (met een uitkeringspercentage van 42%).
3. Verweerder stelt zich bij het bestreden besluit op het standpunt dat het bezwaar gegrond is. Eiseres heeft met ingang van 1 april 2014 recht op een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat zij op grond van haar gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen onveranderd volledig arbeidsongeschikt is. Volgens eiseres is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet goed uitgevoerd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres onder meer gewezen op de rapportages van het Chronische Stress Reversal Centrum in Meerkerk (CSR) en het Eindhovens Psychologisch Instituut (EPI). Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts haar dossier niet goed bestudeerd en geen rekening gehouden met haar vermoeidheidsklachten als gevolg van PTSS en CSS. Met de fibromyalgie is in het geheel geen rekening gehouden. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat zij niet in staat is 40 uur per week te werken. Ook de WIA-uitkering is gebaseerd op 25 uur.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Eiseres is het niet eens met het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. Zij heeft verschillende argumenten tegen het bestreden besluit naar voren gebracht. Haar argumenten zijn van medische en van arbeidskundige aard. De rechtbank komt echter aan een beoordeling van die argumenten niet toe. Eiseres heeft allereerst gesteld dat verweerder haar zaak niet voldoende zorgvuldig heeft onderzocht. Zoals ook is gebleken tijdens de behandeling van het beroep ter zitting, doelt eiseres met die stelling op de volgens haar onzorgvuldige medische beoordeling van haar klachten en beperkingen (inhoudelijk). De rechtbank ziet zich echter ook gesteld voor de vraag of verweerder aan zijn medisch-arbeidskundig onderzoek van 15 februari 2012, nog daargelaten of dit onderzoek (inhoudelijk) de rechterlijke toets kan doorstaan, het gevolg heeft kunnen verbinden dat de
WGA-uitkering van eiseres meer dan twee jaar na het onderzoek door de verzekeringsarts, wordt herzien en wordt vastgesteld op een gewijzigde grondslag. De rechtbank toetst dit punt ambtshalve, dat wil zeggen buiten de door eiseres aangevoerde beroepsgronden om. Voor deze handelwijze vindt de rechtbank steun in uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 februari 2005 en 12 mei 2006 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: AT0331 en LJN: AX2004). In navolging van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 24 februari 2010 (LJN: BL6660) wordt het volgende overwogen.
7. De rechtbank verwijst naar artikel 60, tweede en derde lid van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op grond van deze bepaling in de wet - voor zover in deze zaak van belang - dient verweerder op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering, de inkomenseis vast te stellen. Deze inkomenseis is voor de verzekerde die in staat is met arbeid méér dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gelijk aan 50% van de resterende verdiencapaciteit. Voor de verzekerde, die op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering, slechts in staat was met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, geldt geen inkomenseis tot de dag dat zijn resterende verdiencapaciteit gedurende een periode van 24 kalendermaanden hoger dan 20% van zijn maatmaninkomen per uur is geweest.
8. Eiseres was per de datum einde wachttijd 80 tot 100% arbeidsongeschikt. In zijn algemeenheid geldt dat het verweerder, gelet op het bepaalde in de hiervoor aangehaalde wetsbepaling, vrij staat om, in een geval als dat van eiseres, een herbeoordeling uit te voeren en, afhankelijk van de uitkomst hiervan, het resterend verdienvermogen of een inkomenseis vast te stellen. Deze vaststelling kan ter toetsing aan de bestuursrechter worden voorgelegd (vgl. rechtsoverweging 5.1.5 van de uitspraak van de CRvB van 30 september 2009, LJN: BJ7053 en zie (onder andere) pagina 64 van de Memorie van Toelichting 2004 – 2005,
30 034, nr. 3).
9. Verweerder heeft echter bij het bestreden besluit niet (per direct) de resterende verdiencapaciteit vastgesteld. Verweerder heeft aan zijn herbeoordeling een andere conclusie verbonden, namelijk het wijzigen van de mate van arbeidsongeschiktheid, en, daarmee, het herzien van de grondslag van de aan eiseres met ingang van 1 april 2014 toe te kennen WGA-vervolguitkering. Een dergelijk besluit kan echter, volgens oordeel van de rechtbank, niet op ieder gewenst moment worden genomen. De rechtbank wijst op zorgvuldigheidsvereisten zoals die blijken uit vaste jurisprudentie van de CRvB. Uit deze jurisprudentie volgt dat sprake is van een onvoldoende zorgvuldig onderzoek als tussen het medisch onderzoek en de uiteindelijke datum waarop de schatting betrekking heeft, te veel tijd is verstreken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 april 2007, LJN: BA3278 waarin een tijdspanne van 14 maanden te lang werd geacht). Deze jurisprudentie, die tot stand is gekomen in het kader van de WAO, is naar het oordeel van de rechtbank eveneens van toepassing op de Wet WIA.
10. In dit geval heeft het medisch onderzoek van de verzekeringsarts plaatsgevonden op
15 februari 2012 en het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) op 18 juni 2012. De verzekeringsarts B&B heeft eiseres niet gezien of gesproken. Nu de datum in geding is gelegen op 1 april 2014, is de rechtbank van oordeel dat tussen het laatste medisch onderzoek waarbij eiseres door één van verweerders artsen is gezien en onderzocht en de datum in geding te veel tijd zit, te weten meer dan twee jaar. Verweerder kan niet al op 3 april 2012 dan wel op 13 september 2012, naar aanleiding van het onderzoek door de verzekeringsarts op 15 februari 2012, vaststellen welke beperkingen voor eiseres gelden per 1 april 2014. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onzorgvuldig onderzoek.
11. De rechtbank zal het beroep van eiseres, op andere dan de door eiseres aangevoerde gronden, gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal vernietigd worden wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde vereiste van een deugdelijke motivering. Verweerder zal worden opgedragen naar aanleiding van het bezwaar van eiseres een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
12. Ter voorlichting van eiseres en ter voorkoming van ongerechtvaardigde verwachtingen merkt de rechtbank op dat de mogelijkheid blijft bestaan dat verweerder na een nieuw (zorgvuldig) onderzoek, alsnog besluit de WGA-uitkering met ingang van een datum die in de toekomst ligt vast te stellen op grond van een gewijzigd arbeidsongeschiktheidspercentage.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van proceskosten. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is immers niet gebleken. De rechtbank zal verweerder wel opdragen aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 42,00 te vergoeden.
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 42,00 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.