ECLI:NL:RBOBR:2013:CA0801

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
Awb 12 / 3427
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het gebruiksverbod in het bestemmingsplan en de handhaving daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de handhaving van een bestemmingsplan. Eiser, eigenaar van een perceel, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente Haaren, waarin hem werd gelast om een met het bestemmingsplan strijdige situatie ongedaan te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan, dat onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) tot stand is gekomen, geen gebruiksverbod bevat voor het 'laten gebruiken' van het perceel. Eiser exploiteert een autohandel op het perceel, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet in strijd met het bestemmingsplan handelt, omdat hij als privépersoon niet zelf voertuigen verkoopt, maar dit door een rechtspersoon laat doen. De rechtbank concludeert dat de gemeente ten onrechte een last onder dwangsom heeft opgelegd aan eiser, omdat het bestemmingsplan geen verbod bevat op het 'laten gebruiken' van het perceel. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en vernietigt het bestreden besluit van de gemeente. Tevens herroept de rechtbank het primaire besluit en veroordeelt de gemeente in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
bestuursrecht
zaaknummer: SHE 12/3427
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2013 in de zaak tussen
[eiser] te Biezenmortel, eiser
(gemachtigde: mr. W.B. Kroon),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren, verweerder
(gemachtigde: mr. G.M.H. Martens).
Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser gelast om vóór
1 juli 2012 de met het bestemmingsplan strijdige situatie ongedaan te maken. Concreet betekent dit dat eiser zijn autobedrijf dient te beperken tot het verharde gedeelte van het perceel [adres], kadastraal bekend gemeente Haaren, [sectie], zoals aange-geven op het met groen gemarkeerde gedeelte van de bijgevoegde tekening. Indien eiser niet aan de last voldoet wordt een dwangsom verbeurd van € 5.000,- per week dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 50.000,-.
Tegen dit besluit heeft eiser bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiser is sinds 6 mei 1983 privé-eigenaar van het perceel [adres] en woont daar. Eiser heeft in mei 1983 zijn autohandel verplaatst naar de onderhavige locatie. Eiser heeft ter plaatse een handelsvoorraad van circa 100 auto’s die zowel op het verharde als het onverharde deel van de locatie zijn gestald. De besloten vennootschap [B.V.] exploiteert ter plaatse haar bedrijf.
3. Op 9 juli 2009 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “Buitengebied” vastgesteld. Hierin was ook het perceel [adres] gelegen. Op 7 september 2011 (nr. 200907666/1/R3) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak het bestemmingsplan echter vernietigd voor wat betreft het perceel [adres]. Dit betekent dat voor het perceel van eiser het voorheen geldende bestemmingsplan “Buitengebied Udenhout” het vigerende bestemmingsplan is. Dit bestemmingsplan is tot stand gekomen onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied Udenhout” heeft het perceel [adres] de bestemming “Landschappelijk waardevol agrarisch gebied” (art. 6). Op grond van artikel 6, aanhef en onder B.I. is het verboden de tot “landschappelijk waardevol agrarisch gebied” bestemde grond te gebruiken in strijd met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Op grond van artikel 6, aanhef en onder B.II. sub 9 wordt als strijdig gebruik als bedoeld onder I tenminste verstaan het gebruik van de grond: als terrein voor het al dan niet ten verkoop opslaan en opstellen van gebruikte en/of ongebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorvoertuigen of aanhangwagens, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, welke bruikbaar zijn en niet aan het oorspronkelijke gebruik zijn onttrokken.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder met inachtneming van het advies van de commissie behandeling bezwaar- en beroepschriften het primaire besluit gehandhaafd.
5. De meest verregaande beroepsgrond van eiser is dat hij, in zijn hoedanigheid van eigenaar van het perceel, dit perceel uitsluitend gebruikt als woning hetgeen is toegelaten in het vigerende bestemmingsplan. De omstandigheid dat eiser het perceel laat gebruiken ten behoeve van de autohandel vormt géén overtreding van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). omdat dit artikel alleen het handelen zonder omgevingsvergunning verbiedt en niet het ‘laten handelen’ zonder omgevingsvergunning.
6. Verweerder is van mening dat wel degelijk sprake is van een overtreding van voornoemd artikel van de Wabo onder een verwijzing naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 december 2011, LJN: BU9737.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het wettelijke algemene gebruiksverbod met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken in art. 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo niet van toepassing op het al dan niet strijdig gebruik met bestemmingsplannen die tot stand zijn gekomen onder het regime van de WRO. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: ABRS) 29 juni 2011, LJN: BQ9624). Hierin heeft de ABRS allereerst overwogen dat artikel 7.10 van de Wro (oud) niet van toepassing was op het op grond van de WRO tot stand gekomen plan. In het in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo opgenomen algemeen gebruiksverbod heeft de ABRS geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in zoverre in stand te laten omdat de Wabo noch de Invoeringswet Wabo de rechtskracht ontneemt die de Wro en de Invoeringswet Wro toekent aan bestemmingsplannen die met de toepassing van de WRO tot stand zijn gekomen, terwijl de geschiedenis van de totstandkoming van de Wabo geen daartoe strekkende aanwijzingen bevat. Het voorgaande betekent dat ook het algemeen gebruiksverbod met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo niet van toepassing is op het op grond van de WRO tot stand gekomen plan.
Dit betekent dat de handhaving van bestemmingsplannen, waarop de WRO van toepassing is, altijd moet gebeuren op grondslag van de in het desbetreffende plan opgenomen gebruiksverboden (algemeen gebruiksverbod en/of specifieke gebruiksverboden).
Dat impliceert dat als een gebruiksverbod in het bestemmingsplan ontbreekt, tegen de overtreding van dat bestemmingsplan niet handhavend kan worden opgetreden.
8. Uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat verweerder nadrukkelijk de bedoeling heeft gehad om eiser aan te schrijven aan de last te voldoen en niet de rechtspersoon. Verweerders gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting ook aangegeven dat eiser alleen als privépersoon is aangeschreven. Uit het verhandelde ter zitting, de gedingstukken noch het ter zitting door verweerder overgelegde controlerapport van 13 oktober 2010 is de rechtbank gebleken dat eiser als privépersoon voertuigen verkoopt. De omstandigheid dat eiser het als eigenaar van het perceel in zijn macht heeft om het gebruik te beëindigen kan niet gelijk worden gesteld met het zelf gebruiken van het perceel. Eiser kan evenmin worden vereenzelvigd met voornoemde rechtspersoon. Daarom gebruikt eiser het perceel niet in strijd met het bestemmingsplan.
9. Het vigerende bestemmingsplan ontbeert een gebruiksverbod tot het “laten gebruiken” in het bestemmingsplan. Verweerder heeft zich derhalve ten onrechte bevoegd geacht om een last onder dwangsom op te leggen strekkende tot het beëindigen van het (laten) gebruiken van het perceel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRS van 5 maart 2008, LJN: BC5757. De rechtbank is niet gebleken dat de ABRS in latere uitspraken tot een ander oordeel is gekomen.
10. Omdat verweerder niet bevoegd is tegen eiser op te treden, zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit van 1 oktober 2012 worden vernietigd. De overige, door eiser aangevoerde gronden, behoeven geen bespreking. De rechtbank zal, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 5 maart 2012 te herroepen.
11. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep en in bezwaar. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal
€ 1.888,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting in de bezwaarfase, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 472,00 wegingsfactor 1. Aan reiskosten zal een bedrag ad 14,62 (€ 8,60: dagretour 2e klas NS en € 6,02 retour bus) worden toegekend. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 156,00 dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het primaire besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in totaal vastgesteld op
€ 1.902,62;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 156,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2013.
griffier rechter.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.