ECLI:NL:RBOBR:2013:CA1409

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
256555 / KG ZA 12-861
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverzoek door Stichting Woonwijze en de beoordeling van onrechtmatige daad en wanprestatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 mei 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en Stichting Woonwijze. De eiser, die in een moeilijke woonsituatie verkeert, verzocht om als 'urgent woningzoekende' te worden aangemerkt, zodat hij voorrang zou krijgen bij de toewijzing van een huurwoning. Hij stelde dat hij recht had op een urgentieverklaring op basis van de zorg voor zijn kinderen, maar Stichting Woonwijze weigerde dit, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarde van 50% dagelijkse zorg voor zijn kinderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel er juridische tekortkomingen waren in de besluitvorming van Stichting Woonwijze, dit niet automatisch leidde tot toewijzing van de vordering van de eiser. De rechter benadrukte dat de Huisvestingswet geen specifieke voorschriften geeft voor urgentiebepalingen en dat de afwijzing van het urgentieverzoek niet onrechtmatig was. Subsidiair baseerde de eiser zijn vordering op wanprestatie, maar ook deze werd afgewezen. De rechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser niet toewijsbaar waren en dat hij in de proceskosten werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke criteria voor urgentieverklaringen en de rol van Stichting Woonwijze in het huisvestingsbeleid.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/256555 / KG ZA 12-861
Vonnis in kort geding van 24 mei 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. E.S. Florijn te Vught,
tegen
de stichting
STICHTING WOONWIJZE,
gevestigd te Vught,
gedaagde,
advocaat mr. L.R.G.M. Spronken te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser] en Stichting Woonwijze genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 december 2012,
- de bij brief d.d. 15 januari 2013 door [eiser] toegezonden producties 1 tot en met 6 (waarvan productie 1 de hiervoor genoemde dagvaarding betreft),
- de bij faxbericht en gewone post d.d. 16 januari 2013 door Stichting Woonwijze toegezonden akte overlegging productie met één productie,
- de mondelinge behandeling op 18 januari 2013,
- de pleitnota van Stichting Woonwijze met daaraan vastgehecht de eerder toegezonden productie 1.
1.2. Vervolgens is de zaak, in afwachting van nader te noemen besluit van de beroepscommissie, in overleg met partijen aangehouden tot en met 2 maart 2013.
1.3. Bij faxbericht d.d. 27 februari 2013 heeft de advocaat van [eiser] het verslag en het besluit van de beroepscommissie d.d. 8 februari 2013 toegezonden en de voorzieningenrechter verzocht om vonnis te wijzen.
1.4. Bij brief d.d. 27 februari 2013 heeft ook de advocaat van Stichting Woonwijze het verslag en het besluit van de beroepscommissie d.d. 8 februari 2013 toegezonden en de voorzieningenrechter eveneens verzocht om vonnis te wijzen.
1.5. Bij tussenvonnis van 12 maart 2013 heeft de voorzieningenrechter Stichting Woonwijze in de gelegenheid gesteld gegevens in te dienen waarmee enkele onduidelijkheden konden worden opgehelderd. In afwachting van nadere informatie van Stichting Woonwijze en van de reactie daarop van [eiser] heeft de voorzieningenrechter iedere verdere beslissing aangehouden.
1.6. Op 26 maart 2013 heeft Stichting Woonwijze vervolgens een akte uitlating, tevens houdende akte overlegging producties, met de producties 2 tot en met 4 ingediend.
1.7. [eiser] heeft middels een op 27 maart 2013 ingediende akte gereageerd op laatstgenoemde akte van Stichting Woonwijze.
1.8. Op 21 mei 2013 heeft de voortzetting van de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
1.9. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De relevante vaststaande feiten
2.1. [eiser] is gehuwd geweest met mevrouw [A], welk huwelijk op 7 november 2012 door echtscheiding is ontbonden. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren:
- [B], geboren op 12 augustus 2006; en
- [C], geboren op 17 augustus 2009.
2.2. De voormalige echtelijke woning van [eiser] en mevrouw [A] betrof een huurwoning. In de echtscheidingsprocedure hebben beiden deze rechtbank verzocht om het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan hem respectievelijk aan haar toe te kennen en hebben beiden verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem respectievelijk bij haar te bepalen.
2.3. Bij echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 26 oktober 2012 is bepaald dat mevrouw [A] huurster zal zijn van de voormalige echtelijke huurwoning vanaf de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (onderdeel 3 van productie 2 van [eiser]). Voorts is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar bepaald. Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft deze rechtbank de volgende contactregeling (uitvoerbaar bij voorraad) vastgesteld:
“de minderjarigen verblijven bij de man
- tot 1 januari 2013 in de echtelijke woning elke woensdag van 9.00 uur tot 18.00 uur en een weekend per veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond;
- vanaf 1 januari 2013 tot aan het moment dat de man over eigen woonruimte beschikt waar hij de minderjarigen naar behoren kan ontvangen en waar zij ook kunnen overnachten, elke woensdag van 14.00 uur tot 17.00 uur en elke zaterdag van 14.00 uur tot 17.00 uur;
- zodra de man over eigen woonruimte beschikt waar hij de minderjarigen naar behoren kan ontvangen en waar zij ook kunnen overnachten, gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 9.00 uur tot maandag 18.00 uur en eenmaal per veertien dagen op woensdag (in de week waarop gedurende het weekend geen contact plaats heeft) van 9.00 uur tot 18.00 uur alsmede gedurende de helft van de vakanties, in onderling overleg tussen partijen te bepalen.”
2.4. Inmiddels is er een hoger beroepprocedure aanhangig gemaakt waarin de hiervoor geciteerde omgangsregeling ter discussie staat. [eiser] wil dat de zorgregeling wordt aangepast, zodat de kinderen de helft van de tijd bij hem zullen verblijven. Ten tijde van de mondelinge behandelingen van dit kort geding was de uitkomst van deze hoger beroepprocedure nog niet bekend.
2.5. [eiser] heeft sinds medio maart 2012 geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij staat in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Vught ingeschreven op een adres van een vriend, maar verblijft afwisselend bij deze vriend en zijn moeder.
2.6. Op grond van de echtscheidingsbeschikking ziet [eiser] zijn kinderen sinds 1 januari 2013 maar een paar uurtjes op woensdag en op zaterdag. Pas als hij over eigen woonruimte beschikt, zullen de kinderen overeenkomstig de echtscheidingsbeschikking meer tijd bij hem verblijven.
2.7. [eiser] heeft tijdens de eerste mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat de gemeente Vught met Stichting Woonwijze, eigenaar van meerdere woonruimten, een overeenkomst heeft gesloten over het in gebruik geven van die woonruimten (artikel 4 Huisvestingswet).
2.8. [eiser] staat ingeschreven bij Stichting Woonwijze en heeft de urgentiecommissie verzocht om hem als ‘urgent woningzoekende’ aan te merken, zodat hij voorrang krijgt op woningtoewijzing, hij als gevolg daarvan sneller over eigen woonruimte zal beschikken en de kinderen overeenkomstig de in de echtscheidingsbeschikking opgenomen contactregeling dus meer tijd bij hem zullen verblijven.
2.9. In de folder “Alles over urgentie” van Stichting Woonwijze staat onder meer vermeld (productie 1 van Stichting Woonwijze):
“Voorwaarde voor urgentie
Om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring moet u bij het ontstaan van de urgentie situatie minimaal twee jaar aaneengesloten in de gemeente Vught wonen.
Wanneer kunt u een urgentieverzoek indienen?
Voldoet u aan de hierboven genoemde voorwaarde én verkeert u in één van de volgende situaties, dan kunt u een verzoek indien voor urgentie:
• Er is sprake van echtscheiding of verbreking van samenleving. U heeft de dagelijkse zorg voor één of meer minderjarige kinderen én u heeft de woning waarin u woonde geclaimd.
• Er is sprake van co-ouderschap, waarbij beide partijen dakloos worden. Eén van beide partijen kan in aanmerking komen voor een urgentie.
• (…)
• (…)
• (…)”
2.10. De urgentiecommissie heeft [eiser] bij brief d.d. 9 november 2012 te kennen gegeven dat zij het urgentieverzoek van [eiser] bij besluit van 6 november 2012 heeft afgewezen (onderdeel 1 van productie 2 van [eiser]):
“De reden hiervoor is dat u niet de vereiste gedeelde dagelijkse zorg heeft op basis van co-ouderschap. Er is een verdeling van 60-40%.
De brief van uw ex-partner is door de commissie gelezen maar mevrouw had er beter aan gedaan een convenant op basis van 50-50 te tekenen om uw urgentieverzoek te onderbouwen.”
2.11. Bij bezwaarschrift van 13 december 2012 heeft [eiser] bezwaar ingediend tegen het besluit van de urgentiecommissie (productie 2 van [eiser]).
2.12. Ten tijde van de eerste mondelinge behandeling van dit kort geding was de uitkomst van deze bezwaarschriftprocedure nog niet bekend. De zaak is daarom in afwachting van het besluit van de beroepscommissie aangehouden.
2.13. Bij besluit van 8 februari 2013 heeft de beroepscommissie het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard (bijlage bij (fax)berichten van [eiser] en Stichting Woonwijze d.d. 27 februari 2013). De beroepscommissie heeft de volgende motivering gegeven:
“De Beroepscommissie heeft geconstateerd dat meneer niet voldoet aan het criterium dat er gedeelde dagelijkse zorg (50% - 50%) is. De verhouding is momenteel 60% - 40% (bij narekenen ligt de verhouding overigens volgens de commissie op 68% - 32%). De dagelijkse zorg voor de kinderen ligt bij mevrouw. Meneer wordt voor het verkrijgen van urgentie op deze wijze beoordeeld, op grond daarvan wordt geen sociale urgentie aan toegekend. Tijdens de hoorzitting geen nieuwe argumenten gehoord, die aanleiding geven om het besluit van de Urgentiecommissie te herzien.”
2.14. Bij tussenvonnis van 12 maart 2013 heeft de voorzieningenrechter het volgende beslist:
“De voorzieningenrechter
5.1. bepaalt dat Stichting Woonwijze uiterlijk binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan de voorzieningenrechter schriftelijk antwoord verstrekt op de volgende vragen met een daarbij behorende toelichting, en gelijktijdig aan [eiser] een afschrift van deze gegevens stuurt:
1) is er een huisvestingsverordening (zoals bedoeld in artikel 2 van de Huisvestingswet) van kracht in de gemeente Vught?
2) wat zijn de rechten en verplichtingen van personen die zich hebben ingeschreven bij Stichting Woonwijze en waaruit blijken die rechten en verplichtingen?
3) wat is (mede gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 2 van de Huisvestingswet) de juridische basis van de urgentiecommissie en de beroepscommissie?
4) waaruit blijkt dat in de door Stichting Woonwijze als productie 1 overgelegde folder “Alles over urgentie” onder het kopje “Wanneer kunt u een urgentieverzoek indienen?” onder het eerste aandachtsbolletje met de woorden dagelijkse zorg wordt bedoeld dat de inschrijver ten minste 50% van de dagelijkse zorg voor zijn kind(eren) heeft, zoals de urgentiecommissie en de beroepscommissie stellen?
5.2. bepaalt dat Stichting Woonwijze uiterlijk binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan de voorzieningenrechter de volgende stukken (eventueel met een daarbij behorende toelichting) stuurt, en gelijktijdig aan [eiser] een afschrift van deze stukken (met toelichting) stuurt:
1) indien de hiervoor onder 5.1. genoemde eerste vraag met een ja wordt beantwoord: de in de gemeente Vught geldende huisvestingsverordening;
2) de tussen de gemeente Vught en Stichting Woonwijze gesloten overeenkomst als bedoeld in artikel 4 van de Huisvestingswet;
5.3. bepaalt dat, wanneer Stichting Woonwijze de in 5.1. en 5.2. gevraagde gegevens heeft doen toekomen aan de voorzieningenrechter en aan [eiser], [eiser] vervolgens in de gelegenheid zal worden gesteld om op deze stukken binnen twee weken na ontvangst daarvan (schriftelijk) te reageren;
5.4. houdt iedere verder beslissing aan.”
2.15. Stichting Woonwijze heeft de gevraagde nadere informatie vervolgens verstrekt, waarna [eiser] hierop heeft gereageerd. Op 21 mei 2013 heeft de voortzetting van de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert (samengevat):
I) Stichting Woonwijze te gebieden om [eiser] binnen vierentwintig uur na betekening van dit vonnis als ‘urgent woningzoekende’ aan te merken en hem derhalve de gelegenheid te bieden ‘met voorrang op andere woningzoekenden die niet als zodanig zijn aangemerkt’ aanspraak te maken op de door Stichting Woonwijze aangeboden woonruimten;
II) compensatie van de proceskosten, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.2. [eiser] legt hieraan - kort gezegd - het volgende ten grondslag.
3.2.1. Hij heeft een spoedeisend belang bij eigen woonruimte, aangezien hij alleen in dat geval uitvoering kan geven aan de maximale variant van de in de echtscheidingsbeschikking opgenomen omgangsregeling. De gemiddelde wachttijd voor een passende huurwoning bedraagt in het geval van [eiser] zes tot acht jaar. [eiser] wil daarom door Stichting Woonwijze als ‘urgent woningzoekende’ worden aangemerkt, zodat hij snel over eigen woonruimte kan beschikken.
3.2.2. Volgens Stichting Woonwijze voldoet [eiser] niet aan het door haar gestelde criterium “dagelijkse zorg”, omdat hij niet ten minste gedurende de helft van de tijd de zorg draagt voor de verzorging en opvoeding van zijn kinderen. Dat onder het begrip “dagelijkse zorg” moet worden verstaan co-ouderschap op 50-50% basis, zoals Stichting Woonwijze stelt, kan geen stand houden. Het feit dat deze rechtbank de zorgregeling rechtstreeks afhankelijk heeft gesteld van eigen woonruimte van [eiser], maakt dat toepassing van de hardheidsclausule aanleiding zou moeten zijn om het urgentieverzoek van [eiser] toe te wijzen. Stichting Woonwijze handelt onrechtmatig, althans zij pleegt wanprestatie door [eiser] niet aan te merken als ‘urgent woningzoekende’.
3.2.3. Op de particuliere woningmarkt maakt [eiser] geen kans. Hij is arbeidsongeschikt en heeft als gevolg daarvan een te laag inkomen om voor een particuliere huurwoning in aanmerking te komen.
3.3. Stichting Woonwijze voert - kort gezegd - de volgende verweren.
3.3.1. [eiser] voldoet niet aan de in de folder “Alles over urgentie” van Stichting Woonwijze vermelde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn niet onredelijk.
3.3.2. [eiser] heeft niet aangetoond dat hij geen kans maakt op de particuliere woningmarkt.
3.3.3. [eiser] moet in de kosten van het geding worden veroordeeld.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Algemeen
4.1. Stichting Woonwijze heeft onweersproken gesteld dat er geen huisvestingsverordening (zoals bedoeld in artikel 2 van de Huisvestingswet) van kracht is in de gemeente Vught. De gemeente Vught heeft er (kennelijk) voor gekozen om het lokale huisvestingsbeleid vorm te geven in een overeenkomst met Stichting Woonwijze in plaats van in een huisvestingsverordening. Deze overeenkomst is neergelegd in een onderhandse akte “Convenant Huisvestingswet” (hierna te noemen: de overeenkomst) d.d. 28 oktober 1996 (productie 2 van Stichting Woonwijze).
4.2. Blijkens artikel 6 van de overeenkomst zou Stichting Woonwijze onder meer van iedere woningzoekende de mate van urgentie moeten vaststellen aan de hand van een puntentabel. Klachten over beslissingen van Stichting Woonwijze zouden op grond van artikel 8 van de overeenkomst behandeld moeten worden door een klachtencommissie die haar taken onafhankelijk van de gemeente en Stichting Woonwijze verricht. De uitspraken van deze commissie zijn blijkens het genoemde artikel 8 “bindend”. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de gemeente en Stichting Woonwijze met de overeenkomst in ieder geval hebben beoogd een privaatrechtelijk stelsel zoals bedoeld in artikel 4 van de Huisvestingswet op te zetten voor de verdeling van woonruimte (waaronder begrepen het vaststellen van urgentie), waarbij aan Stichting Woonwijze een privaatrechtelijke bevoegdheid is toegekend. Deze conclusie sluit aan bij de stelling van [eiser] dat de gemeente Vught met Stichting Woonwijze een overeenkomst heeft gesloten in de zin van artikel 4 van de Huisvestingswet en bij de door Stichting Woonwijze in haar akte uitlating, tevens houdende akte overlegging producties, gedane bevestigende uitlating hierover.
4.3. Op grond van het vorenstaande is Stichting Woonwijze niet aan te merken als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1 sub b van de Algemene wet bestuursrecht en als gevolg daarvan is haar besluit om het urgentieverzoek van [eiser] af te wijzen geen beschikking in de zin van genoemde wet. De voorzieningenrechter acht zich daarom in dit kort geding bevoegd.
Onrechtmatige daad
4.4. [eiser] stelt primair dat Stichting Woonwijze een onrechtmatige daad heeft gepleegd (artikel 6:162 BW) door zich jegens hem niet te houden aan de krachtens de overeenkomst geldende regels voor het vaststellen van urgentie. Op grond van artikel 6 van de overeenkomst zou Stichting Woonwijze de urgentie van een woningzoekende moeten bepalen aan de hand van een puntentabel waarin de in artikel 6 genoemde factoren zijn opgenomen. Vast staat dat Stichting Woonwijze bedoelde puntentabel niet (meer) hanteert. Stichting Woonwijze heeft tijdens de mondelinge behandelingen te kennen gegeven dat zij en de urgentiecommissie in de loop van de jaren zelf een beleid hebben ontwikkeld voor het bepalen van urgentie en dat dit beleid is neergelegd in de door Stichting Woonwijze uitgegeven folder “Alles over urgentie” (productie 1 van Stichting Woonwijze) en voorts volgt uit de (niet-openbare) uitspraken van de beroepscommissie.
4.5. De voorzieningenrechter volgt [eiser] in zijn standpunt dat Stichting Woonwijze in beginsel gehouden is een aanvraag om een urgentieverklaring te beoordelen aan de hand van de in de overeenkomst met de gemeente genoemde puntentabel. Niet ter discussie staat dat Stichting Woonwijze geen toepassing heeft gegeven aan de overeenkomst op dit punt. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de wijze van behandeling van geschillen tussen (ingeschreven) woningzoekenden en Stichting Woonwijze in overeenstemming is met de in artikel 4 lid 2 van de Huisvestingswet neergelegde vereisten. Op grond van deze wettelijke bepaling zou de gemeente Vught ervoor moeten zorg dragen dat een belanghebbende bij een besluit ter uitvoering van de overeenkomst met Stichting Woonwijze daarover zijn beklag kan doen bij een daartoe door burgemeester en wethouders ingestelde commissie, die haar taak onafhankelijk van de gemeente en van Stichting Woonwijze verricht. Blijkens artikel 6 van de overeenkomst is echter niet de gemeente Vught, maar Stichting Woonwijze gehouden een klachtencommissie in te stellen die haar taken onafhankelijk van de gemeente en Stichting Woonwijze verricht. Los van het feit dat hiermee wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 4 lid 2 Huisvestingswet, is niet duidelijk geworden of Stichting Woonwijze bedoelde klachtencommissie ook daadwerkelijk heeft ingesteld. Weliswaar bestaan er een urgentiecommissie en een beroepscommissie, maar of (één van) deze commissies hun taken onafhankelijk van de gemeente Vught en Stichting Woonwijze verricht(en), is gesteld noch gebleken. Tijdens de eerste mondelinge behandeling heeft Stichting Woonwijze gesteld dat de urgentiecommissie bestaat uit een vertegenwoordiger van de gemeente Vught, een vertegenwoordiger van Stichting Woonwijze en een advocaat. Uit het door [eiser] overgelegde “Verslag en besluit Beroepscommissie” volgt dat de directeur/bestuurder van Stichting Woonwijze deel uitmaakt van laatstgenoemde commissie. Bij de onafhankelijkheid van beide commissies kunnen derhalve vraagtekens worden geplaatst.
4.6. Hoewel er aan de totstandkoming van het besluit van Stichting Woonwijze om het urgentieverzoek van [eiser] af te wijzen en aan de behandeling van de klacht hierover (onder meer) de hiervoor genoemde juridische haken en ogen kleven, brengt dit niet met zich dat de vordering van [eiser] wegens onrechtmatige daad toewijsbaar is. In de eerste plaats is het immers maar de vraag in hoeverre een onbehoorlijke uitvoering van de overeenkomst tussen de gemeente Vught en Stichting Woonwijze onrechtmatig kan zijn tegenover [eiser]. Los van deze vraag kan aan het feit dat bedoeld besluit niet op de juiste wijze tot stand is gekomen en de klacht hierover niet op de juiste wijze is behandeld, niet de conclusie worden verbonden dat aan [eiser] dús een urgentieverklaring moet worden verstrekt. Bij dit oordeel speelt een rol dat de Huisvestingswet omtrent de urgentiebepaling ten aanzien van ingeschreven woningzoekenden geen speciale voorschriften geeft en hieraan ook geen directe rechtsgevolgen toekent.
Wanprestatie
4.7. Subsidiair baseert [eiser] zijn vordering op de tussen hem en Stichting Woonwijze bestaande contractuele relatie. De rechten en verplichtingen van bij Stichting Woonwijze ingeschreven woningzoekenden blijken volgens Stichting Woonwijze uit de eerder genoemde folder “Alles over urgentie” en de folder “Inschrijven” (productie 3 van Stichting Woonwijze). Volgens [eiser] is er sprake van wanprestatie aan de zijde van Stichting Woonwijze. [eiser] stelt dat de eerste situatie zoals vermeld in de urgentiefolder onder het kopje “Wanneer kunt u een urgentieverzoek indienen?” (zie citaat onder r.o. 2.9.) op hem van toepassing is en dat Stichting Woonwijze hem daarom een urgentieverklaring dient te verstrekken. Stichting Woonwijze is van mening dat deze situatie niet op [eiser] van toepassing is, omdat hij niet de “dagelijkse zorg” voor de kinderen heeft op basis van 50-50%. Dat [eiser] ten minste 50% van de dagelijkse zorg voor zijn kinderen moet hebben om voor een urgentieverklaring in aanmerking te kunnen komen, zou voortvloeien uit het door Stichting Woonwijze gevoerde beleid. [eiser] acht dit beleid onduidelijk en niet transparant en daarmee in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.8. Hoewel de voorzieningenrechter, net als [eiser], van mening is dat Stichting Woonwijze heeft nagelaten voldoende te motiveren en te onderbouwen waaruit blijkt dat onder “dagelijkse zorg” 50-50% moet worden begrepen, stelt Stichting Woonwijze zich met deze uitleg eigenlijk al soepeler op dan zij zich op grond van de taalkundige betekenis van het begrip “dagelijks” zou kunnen opstellen. Het Van Dale woordenboek geeft als betekenis van “dagelijks” immers: iedere dag (plaatsvindend). Indien deze taalkundige betekenis wordt gevolgd, zou [eiser] slechts in aanmerking komen voor urgentie, indien hij iedere dag de zorg voor zijn kinderen zou hebben. Dit laatste is niet het geval, ook niet indien [eiser] over eigen woonruimte beschikt en de kinderen overeenkomstig de in de echtscheidingsbeschikking opgenomen contactregeling meer tijd bij [eiser] zullen verblijven dan thans het geval is.
4.9. Uit het vorenstaande volgt dat de vordering evenmin toewijsbaar is wegens wanprestatie.
Overigens
4.10. De uitkomst van deze kort gedingprocedure mag ook van enige afstand worden bekeken en worden getoetst aan de uitkomst van een weging van de betrokken belangen. Alles afwegende valt niet in te zien waarom de voorzieningenrechter Stichting Woonwijze in dit geval zou mogen veroordelen om een urgentieverklaring aan [eiser] te verstrekken. Weliswaar ziet de voorzieningenrechter de nijpende positie waarin [eiser] verkeert en begrijpt hij uit menselijk oogpunt dat [eiser] er alles aan doet om zijn kinderen meer te kunnen zien en te kunnen verzorgen, maar de rekening van een toewijzing van de vordering zou aan andere bij Stichting Woonwijze ingeschreven woningzoekenden (met urgentie) worden gepresenteerd. Ook met dit maatschappelijk belang houdt de voorzieningenrechter in dit geval rekening. Bij een andere uitkomst zou de met de overeenkomst beoogde doelmatige en rechtvaardige woonruimteverdeling (kunnen) worden gefrustreerd.
4.11. Ook Stichting Woonwijze heeft naar eigen zeggen oog voor de moeilijke positie van [eiser]. Stichting Woonwijze heeft tijdens de tweede mondelinge behandeling meerdere malen toegezegd dat indien [eiser] in de appelprocedure ten aanzien van de omgangsregeling met zijn kinderen 50% of meer van de zorg krijgt toegekend zij aan [eiser] een urgentieverklaring zal verstrekken.
Proceskostenveroordeling
4.12. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting Woonwijze worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.391,00.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Stichting Woonwijze tot op heden begroot op € 1.391,00;
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2013.