Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juni 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. J.J.D. van Doleweerd),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigden: mr. B. Timmermans en R. van Rooij).
Op 6 mei 2013 heeft verweerder aan Satudarah Motorclub Eindhoven, ter attentie van verzoeker, verzonden een besluit van 1 mei 2013 tot het onder oplegging van een dwangsom gelasten om het gebruik van het bouwwerk aan de [adres motorclub] te Eindhoven als clubhuis binnen twee weken na verzending te beëindigen (het primaire besluit).
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft tegelijkertijd met de behandeling van de zaak met rolnummer SHE 13/3110 plaatsgevonden op 27 mei 2013. Namens verzoeker is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
1. Verzoeker is President van de motorclub Satudarah Motorclub Eindhoven. Verweerder is van mening dat het gebouw aan de [adres motorclub] te Eindhoven (het pand) in strijd met de gebruiksbepaling van het geldende bestemmingsplan “De Hurk 1988” door de motorclub als clubhuis (horecabedrijf) wordt gebruikt. Het perceel waarop het pand is gesitueerd, heeft in dit bestemmingsplan de bestemming “Overwegend industrie”. Ingevolge artikel 2, lid C, onder 1, van het bestemmingsplan is het verboden de in dit artikel bedoelde gronden en opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit het plan voortvloeiende bestemming. Volgens verweerder is legalisatie niet mogelijk en zijn er geen bijzondere omstandigheden die nopen tot het afzien van handhavend optreden. Om die reden heeft verweerder het primair besluit tot oplegging van een last onder dwangsom genomen. Bij niet nakoming van de last zal een dwangsom van € 2.500,- per week met een maximum van € 5.000,- verschuldigd zijn.
2. De door de voorzieningenrechter te beantwoorden vraag luidt of, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed vereist dat een voorziening wordt getroffen. In het kader daarvan zal de voorzieningenrechter bezien of het tegen het primair besluit gemaakte bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat behelst een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling die de bodemrechter in een (eventueel) later bodemgeding niet bindt.
3. Voorop wordt gesteld dat nu verweerder heeft gesteld dat geen dwangsommen worden verbeurd tot na een voor verzoeker nadelige uitspraak van de voorzieningenrechter, een spoedeisend belang aanwezig is. De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling het volgende.
4. Het primaire besluit is naar twee adressen verzonden. Het ene exemplaar (hierna aan te duiden als ‘besluitexemplaar 1’) heeft de volgende adressering: “Satudarah Motorclub Eindhoven, t.a.v. de president de heer [verzoeker], [adres motorclub]. Tevens verzenden aan: De heer [verzoeker], [huisadres verzoeker]”. Het andere exemplaar, dat is verzonden aan het huisadres van verzoeker (hierna aan te duiden als ‘besluitexemplaar 2’) heeft de volgende adressering: “De heer [verzoeker], [huisadres verzoeker]”.
5. In het primaire besluit zijn onder meer de volgende passages opgenomen: “Geachte heer [verzoeker], door middel van deze brief verzoek ik uw aandacht voor het volgende. (…) Tijdens het controlebezoek verklaarde u (…) aan de toezichthouders dat Satudarah Motorclub het bouwwerk mag gebruiken van de huurder van het bouwwerk (…). U heeft het (…) in uw feitelijke macht overtredingen ongedaan te (doen) maken en te houden. Immers, de Motorclub Satudarah is een nationaal opererende, goed georganiseerde en bekende motorclub, echter formeel geen rechtspersoon. Wel is zij onderverdeeld in zgn. chapters (afdelingen), die een sterk hiërarchische structuur kennen, waarbinnen de President de hoogste in rang is. (…) Gelet op de bezoeken ter plaatse en de handelwijze van de daarbij aanwezige personen van de motorclub, bent u aan te merken als President en aanspreekpunt. (…) Niemand wilde de toezichthouders te woord staan totdat de President ter plaatse was. Uit de houding van de President en reacties van de aanwezigen was het gezag van de President duidelijk af te leiden. De President is daarnaast als zodanig herkenbaar door het embleem op het Satudarah-jack, met het opschrift President. Daarmee is de President degene die het, zoals aangegeven, in zijn macht heeft de overtredingen ongedaan te maken en te (doen) voorkomen. Gelet op het voorgaande gelast ik u, onder oplegging van een dwangsom (…) om de overtredingen (…) te beëindigen en beëindigd te houden. De overtredingen kunt u beëindigen door het feitelijk gebruik van het bouwwerk als clubhuis in strijd met de bestemming te beëindigen. Hiervoor krijgt u een begunstigingstermijn van twee weken (…) Indien (…) blijkt dat u aan de lastgeving geen gevolg geeft, verbeurt u (…) de dwangsom (…). “
6. Ter zitting heeft verweerder geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van verzoeker omdat het geenszins de bedoeling was om verzoeker als privépersoon een last onder dwangsom op te leggen, terwijl het wel verzoeker als privépersoon is die bezwaar heeft gemaakt en om een voorlopige voorziening heeft verzocht. Het was uitdrukkelijk verweerders bedoeling om uitsluitend aan de Satudarah Motorclub, chapter Eindhoven, de last op te leggen, aldus verweerders gemachtigde ter zitting. Volgens verweerder blijkt dat duidelijk uit de aanhef en de inhoud van de door hem verzonden besluiten. Verzoeker is uitsluitend vermeld in de aanhef en adressering om als aanspreekpunt te dienen. Verzoekers gemachtigde heeft ter zitting te kennen gegeven overvallen te zijn door dit standpunt en steeds, evenals verzoeker, in de veronderstelling te hebben verkeerd dat de last aan verzoeker in persoon was opgelegd. Op basis van de uitlatingen ter zitting van verweerders gemachtigde heeft verzoekers gemachtigde vervolgens eveneens het standpunt ingenomen dat verzoeker niet-ontvankelijk is.
8. Gelet op de hiervoor in rechtsoverwegingen 4 en 5 weergegeven adressering, aanhef en tekst van de verzonden exemplaren van het primaire besluit deelt de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder niet dat er geen misverstand kan zijn ontstaan over het gegeven dat verweerder uitsluitend de Satudarah Motorclub Eindhoven als overtreder heeft willen aanmerken. Dit in de eerste plaats omdat in het besluitexemplaar 2 (dat dus aan het huisadres van verzoeker is verzonden) noch uit de adressering, noch uit de aanhef, noch uit de tekst blijkt dat dit besluit niet aan verzoeker persoonlijk zou zijn gericht. De adressering en aanhef vermelden enkel de naam en het huisadres van verzoeker. Uit de adressering en aanhef blijkt op geen enkele wijze dat het besluit eigenlijk aan de motorclub is gericht, en slechts ter kennisneming ook aan de president, zijnde verzoeker, is gestuurd. Evenmin blijkt uit de tekst van het besluitexemplaar 2 dat het besluit eveneens aan de motorclub is verzonden. De redactie van het besluit kent verder consequent een verzoeker direct aansprekende vorm. Verzoeker wordt bij herhaling met ‘u’ aangesproken en geen enkele keer (slechts) als vertegenwoordiger van de club. Verweerder heeft er kennelijk niet voor gekozen om aan verzoeker op zijn huisadres een ‘kopie conform’-exemplaar van het aan de [adres motorclub] verzonden besluitexemplaar 1 te zenden, maar heeft een apart besluitexemplaar opgesteld waaruit dus op geen enkele manier valt af te leiden dat de last niet aan verzoeker, maar aan de motorclub werd opgelegd.
9. Daar komt nog bij dat ook uit de adressering, aanhef en tekst van het aan de [adres motorclub] verzonden besluitexemplaar 1 niet eenduidig valt af te leiden aan wie nu precies de last onder dwangsom wordt opgelegd. Pas ter zitting is door de mededelingen van verweerders gemachtigde aan het licht gekomen dat uitdrukkelijk niet bedoeld is om de last aan verzoeker in persoon op te leggen. In het geheel niet verwonderlijk is dan ook dat verzoeker tot aan die zitting in de veronderstelling verkeerde dat dit wel het geval was. Evenmin verwonderlijk is daarom voorts dat hij vervolgens bezwaar heeft gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend.
9. Gelet echter op genoemde uitlatingen door verweerder ter zitting gedaan en op de daarbij gegeven toelichting, komt de voorzieningenrechter ambtshalve tot het voorlopig oordeel dat verzoeker, naar thans is gebleken, niet tot het aanwenden van bedoelde rechtsmiddelen bevoegd was. Omdat verzoeker volgens verweerder niet de geadresseerde van het primaire besluit is, kan hij, als privépersoon, niet als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt, dat wil zeggen als degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Dit brengt met zich dat verweerder het bezwaar van verzoeker naar verwachting niet-ontvankelijk zal verklaren en dus dat het gemaakte bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
10. In verband hiermee bestaat er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
11. Omdat op grond van het bovenstaande niet anders kan worden geconcludeerd dan dat verweerder met zijn handelwijze verzoeker op het verkeerde been heeft gezet, met als gevolg dat verzoeker de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening heeft verzocht, bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 964,00 (één punt voor het indienen van het verzoekschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,00 en een wegingsfactor 1). Verweerder wordt tevens gelast aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker de door hem gemaakte proceskosten vergoedt ter hoogte van € 964,00;
- gelast dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 160,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken-Lie, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. J.J.M. Goosen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.