vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 12 juni 2013
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/01/245613 / HA ZA 12-358 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A.J.F. van Dok te Venray,
1. de naamloze vennootschap
TVM ZAKELIJK N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
gedaagde,
advocaat mr. H.N. Kuiper te Hoogeveen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COMVER B.V.
gevestigd te Helmond,
3. de vereniging
SPORTVERENIGING DEURNE,
gevestigd te Deurne,
advocaat mr. S.J. Bruins Slot te ’s Hertogenbosch,
en in de vrijwaring met zaaknummer / rolnummer C/01/251199 / HA ZA 12-732 van
de naamloze vennootschap
TVM ZAKELIJK N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
eiseres,
advocaat mr. H.N. Kuiper te Hoogeveen,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COMVER B.V.,
gevestigd te Helmond,
2. de vereniging
SPORTVERENIGING DEURNE,
gevestigd te Deurne,
gedaagden,
advocaat mr. S.J. Bruins Slot te 's Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiseres], TVM, Comver en de sportvereniging worden genoemd.
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de conclusie tot voeging in de hoofdzaak ex art. 214 Rv tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak van Comver en de sportvereniging van 10 oktober 2012,
- het vonnis van 31 oktober 2012 waarbij een comparitie is bepaald,
- het herstelvonnis van 28 november 2012,
- het proces-verbaal van comparitie van 13 december 2012, met de door [eiseres] ter zitting overgelegde medische stukken,
- de akte tot referte van Comver en de sportvereniging,
- de akte uitlating van TVM.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De rechtbank merkt op dat in het herstelvonnis van 28 november 2012 de gevoegde partijen Comver en de sportvereniging wederom abusievelijk niet aan de zijde van TVM in de kop van dat vonnis zijn geplaatst. Dit is, net als in het proces-verbaal van comparitie, in dit vonnis hersteld, een en ander conform het oorspronkelijke verzoek daartoe van de zijde van Comver en de sportvereniging.
2. De procedure in de vrijwaring
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 31 oktober 2012,
- het proces-verbaal van comparitie van 13 december 2012.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten in de hoofdzaak
In de hoofdzaak gaat de rechtbank onder meer uit van de volgende vaststaande feiten.
3.1. Op 2 mei 2010 heeft de sportvereniging het kampioenschap van haar eerste voetbalelftal volgens traditie gevierd met een rondrit door het dorp met een vrachtwagen met oplegger. Op de oplegger bevonden zich onder meer de spelers en de bestuursleden van de sportvereniging met hun partners. In totaal ging het om tientallen, mogelijk bijna honderd personen. Ook [eiseres] bevond zich tussen de feestende mensen op de oplegger. Tijdens de rondrit is zij samen met enkele anderen van de oplegger gevallen, waarbij zij letsel heeft opgelopen.
3.2. De vrachtwagen en de oplegger die voor de rondrit zijn gebruikt, zijn op verzoek van de sportvereniging hiervoor ter beschikking gesteld door Comver, een sponsor van de sportvereniging en eigenaar van de vrachtwagen en oplegger. Comver heeft ook gezorgd voor een chauffeur. Comver heeft de vrachtwagen en oplegger tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij TVM.
3.3. [eiseres] heeft TVM aansprakelijk gesteld voor haar schade.
4. Het geschil in de hoofdzaak
4.1. [eiseres] vordert kort gezegd een verklaring voor recht dat TVM aansprakelijk is voor alle schade die zij lijdt ten gevolge van het ongeval van 2 mei 2010, met veroordeling van TVM tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat, en met veroordeling van TVM in de kosten van de procedure.
4.2. [eiseres] meent dat zij ingevolge art. 6 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) een rechtstreeks vorderingsrecht heeft op TVM, omdat TVM’s verzekerde Comver aansprakelijk is voor (de gevolgen van) het ongeval. [eiseres] stelt daartoe dat de bestuurder door zijn wijze van rijden onrechtmatig heeft gehandeld (art. 6:162 BW), en dat de oplegger niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen, en daardoor een gevaar opleverde, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt (art. 6:173 BW).
4.3. [eiseres] stelt dat het ongeval te wijten is aan een fout van de chauffeur, al dan niet in combinatie met een los zittende kantplank. Zij stelt dat de chauffeur van de vrachtwagen een onverwachte manoeuvre heeft gemaakt door bij een rotonde eerst op te trekken en direct daarna plotseling weer te remmen. Daardoor verschoof de menigte op de oplegger tegen één van de kantplanken van de oplegger. Hierdoor is één kantplank, die diende als afzetting van de oplegger, uit de sponning geschoten. Enkele mensen, waaronder [eiseres], zijn vervolgens van de oplegger op straat gevallen. [eiseres] stelt dat de kantplank ondeugdelijk was omdat deze niet los had mogen raken.
4.4. [eiseres] stelt dat zij met haar hoofd op een stoeprand terecht is gekomen en daarbij letsel heeft opgelopen bestaande uit een hersenschudding en whiplashachtige klachten zoals nek- en hoofdpijnklachten. Zij is naar eigen zeggen nog altijd niet volledig hersteld en nog steeds gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Ter zitting heeft zij medische gegevens overgelegd.
4.5. TVM concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres], met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure, en voert samengevat het volgende verweer.
4.6. Er is geen sprake geweest van onrechtmatig rijgedrag van de chauffeur van de vrachtwagen. Van een onverwachte manoeuvre was geen sprake: bij een rotonde moest de chauffeur stoppen en toen de weg weer vrij was trok hij langzaam op en hoorde hij een plank vallen, waarna hij direct stilstond en mensen zag vallen van de oplegger.
4.7. Ook was geen sprake van een ondeugdelijke/gebrekkige kantplank van de oplegger. De kantplank moet uit de bevestiging zijn geschoten door de druk die er bij het nemen van de rotonde op werd uitgeoefend door de feestende menigte. De oplegger voldeed aan de daaraan te stellen eisen maar was nou eenmaal niet bedoeld voor het vervoer van een feestende menigte mensen.
4.8. [eiseres] had kunnen en moeten weten dat de oplegger niet bedoeld was voor het vervoer van mensen. Door desondanks deel te nemen aan de rondrit is sprake van ten minste 50% eigen schuld aan de zijde van [eiseres] (art. 6:101 BW).
4.9. Hoewel het ongeval al geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, ontbreekt nog altijd elke onderbouwing het letsel en de schade van [eiseres], zodat TVM deze betwist. Er is dan ook geen reden voor verwijzing naar de schadestaat.
4.10. In aanvulling op het verweer van TVM is door Comver nog het volgende aangevoerd.
4.11. De chauffeur heeft de rotonde niet anders kunnen nemen dan hij heeft gedaan: hij heeft steeds stapvoets gereden, stond voor de rotonde stil, is vervolgens opgetrokken waarna hij direct weer heeft geremd omdat hij een plank hoorde vallen. Onbekend is hoe de kantplank precies uit de sponning heeft kunnen raken. De kantplank zat bij vertrek op deugdelijke wijze in de sponning en na het ongeval is de kantplank opnieuw in de sponning bevestigd. Er was geen sprake van schade aan kantplank of sponning. Van een gebrek in de zin van art. 6:173 BW was geen sprake. Door plaats te nemen op de oplegger heeft [eiseres] de risico’s aanvaard die daarmee gepaard gingen en dus is sprake van ten minste 50% eigen schuld aan de zijde van [eiseres].
4.12. Door de sportvereniging zijn geen aanvullingen gedaan op het verweer van TVM.
4.13. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in de hoofdzaak
5.1. [eiseres] voert twee grondslagen aan voor aansprakelijkheid van TVM welke de rechtbank hierna zal beoordelen.
Onrechtmatig handelen van de chauffeur (art. 6:162 BW)
5.2. Over de stelling van [eiseres], dat de chauffeur van de vrachtwagen onrechtmatig heeft gehandeld door zijn onvoorzichtige rijgedrag, oordeelt de rechtbank als volgt.
5.3. Het staat vast dat de chauffeur op diens eigen verzoek werd bijgestaan door een bijrijder die met hem mee keek, dat de chauffeur de hele route stapvoets heeft gereden (dit blijkt uit zowel zijn verklaring als uit die van de heer [A], voorzitter van de sportvereniging), dat hij voor een rotonde moest stoppen om ander verkeer voor te laten, dat hij vervolgens weer is gaan rijden en dat hij vrijwel direct daarna weer is gestopt. Ook staat vast dat de valpartij heeft kunnen gebeuren doordat meerdere personen op de oplegger uit balans zijn geraakt.
5.4. Niet staat vast dat de valpartij is veroorzaakt door het onverwacht opnieuw stoppen van de vrachtwagen, zoals [eiseres] in haar dagvaarding stelt. De rechtbank acht het mogelijk dat de valpartij al eerder in gang is gezet. De acht getuigenverklaringen die [eiseres] heeft overgelegd (prod. 2 t/m 9) geven geen eenduidig beeld van de toedracht van de valpartij. Vijf van hen benoemen in dit verband het onverwacht en abrupt voor de tweede maal remmen door de chauffeur, maar drie anderen geven als oorzaak van de valpartij aan dat de chauffeur bij de rotonde te scherp naar rechts zou hebben gestuurd. Door TVM is overgelegd een verklaring van de chauffeur (prod.1) waarin staat: “Op het moment dat ik begin te rijden hoor ik een aluminium plank vallen en sta meteen stil. Ik zie verschillende mensen vallen.” Dit wijst er op dat de valpartij al in gang was gezet voordat de chauffeur voor de tweede maal stopte. [eiseres] heeft ter zitting verklaard: “Omdat de vrachtwagen stopte raakte iedereen uit balans en toen hij weer optrok ging iedereen nog meer uit balans. Ik heb als het ware een koprol gemaakt (…). Voor mij in de wagen was het nog extra druk en die mensen kwamen door de bewegingen naar achteren. In die massa ben ik naar links geduwd, samen met een aantal andere mensen.” De verklaringen van de chauffeur en van [eiseres] doen vermoeden dat met name het weer optrekken - wat bij de passagiers leidt tot een beweging naar achteren - de valpartij heeft veroorzaakt. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de chauffeur onrechtmatig heeft gehandeld door de wijze waarop hij is gestopt en weer is gaan rijden, dit met name gelet op de geringe snelheid waarmee is gereden.
5.5. Ook indien de valpartij is veroorzaakt doordat de chauffeur kort na de eerste stop voor de tweede maal - en voor de personen op de oplegger onverwacht - is gestopt, betekent dit nog niet dat de chauffeur daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Of hij nu stopte omdat er nog nieuw verkeer naderde of omdat hij een plank hoorde vallen, in beide gevallen had de chauffeur een goede reden om te stoppen en kan hem daarvan geen verwijt worden gemaakt.
Op de route bevonden zich geen verkeersregelaars die de weg voor de vrachtwagen-combinatie hebben vrijgehouden, waardoor de chauffeur genoodzaakt was te stoppen bij de rotonde om het andere verkeer doorgang te verlenen. Dat daarbij een aantal van de personen op de oplegger uit evenwicht is geraakt, betekent nog niet dat de chauffeur onvoorzichtig reed. Wanneer zoveel feestende mensen met elkaar op een rijdende oplegger staan, zonder dat een deel van hen, dat zich in het midden van de oplegger bevindt, zich ergens aan vast kan houden, dan is er niet veel voor nodig om hen uit evenwicht te brengen. Dat dit is gebeurd, biedt op zichzelf dan ook geen steun voor de stelling van [eiseres] dat de chauffeur te wild heeft gereden, zoals [eiseres] stelt. Door [eiseres] is niet aangegeven op welke andere wijze de chauffeur bij de rotonde had kunnen en moeten rijden. In de stellingen van [eiseres] ziet de rechtbank onvoldoende grond om aan te nemen dat de chauffeur zijn rijstijl niet heeft afgestemd op de bijzondere situatie en dat hij bij het rijden onvoldoende rekening heeft gehouden met de personen die zich op de oplegger bevonden.
5.6. Dat de chauffeur onrechtmatig heeft gehandeld is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet komen vast te staan.
Gebrekkigheid van de oplegger (art. 6:173 BW)
5.7. Over het beroep van [eiseres] op de gebrekkigheid van de oplegger oordeelt de rechtbank als volgt.
5.8. Vaststaat dat [eiseres] met nog enkele anderen van de oplegger heeft kunnen vallen omdat één van de kantplanken is losgeraakt. De rechtbank verwerpt de stelling van [eiseres] dat het enkele feit dat de kantplank is losgeraakt voldoende is om aan te nemen dat de bezitter van de oplegger aansprakelijk is wegens de gebrekkigheid daarvan als bedoeld in art. 6:173 BW. Of een zaak gebrekkig is in de zin van dit artikel, hangt immers af van het antwoord op de vraag welke eisen men in de gegeven omstandigheden aan die zaak mag stellen. Het gaat er om welke eigenschappen men van een zaak mag verwachten. In dat verband is van belang om vast te stellen hoe de plank los heeft kunnen raken.
5.9. Uit de overgelegde stukken (waaronder foto’s van de oplegger tijdens de rondrit) en de ter zitting afgelegde verklaringen, is de rechtbank het volgende duidelijk geworden.
De oplegger is bedoeld voor goederenvervoer. De zijkanten van de oplegger zijn elk door drie staanders verdeeld in vier (open) vakken. De onderzijde van elk vak is over de hele breedte afgesloten met een kantklep van ongeveer vijftig centimeter hoog (van de laadvloer van de oplegger tot net boven kniehoogte als men op die laadvloer staat). Daarboven is een open ruimte en ongeveer op heuphoogte bevindt zich in elk vak een horizontale aluminium kantplank van ongeveer tien centimeter hoog en naar schatting drie meter lang. Die kantplanken ‘hangen’ in U-profielen die zijn bevestigd op de staanders (en op de voor en achterzijde van de oplegger). Die U-profielen zijn ook tien centimeter hoog (de kantplanken passen er helemaal in) en enkele centimeters breed waardoor de kantplanken er met een speling van een paar millimeter in passen. De kantplanken wegen elk ongeveer zes tot zeven kilo en zijn niet vergrendeld. Wanneer de oplegger normaal wordt gebruikt voor goederenvervoer, dan bevinden zich hoger in elk vak ook nog een of twee van dezelfde kantplanken van tien centimeter hoog, onder andere op ooghoogte, en worden de zijkanten totaal afgedekt met zeil. In verband met de rondrit waren deze bovenste kantplanken verwijderd en waren de zijkanten van de oplegger (uiteraard) niet met zeil afgedekt.
5.10. Het staat vast dat de kantplank van het tweede vak aan de linkerzijde van de oplegger is losgeraakt waardoor enkele personen, waaronder [eiseres], van de oplegger hebben kunnen vallen. De kantplank is uit het U-profiel geraakt, zonder te zijn gebroken, doorgebogen of anderszins beschadigd. Ook de U-profielen waar de kantplank in hing, waren niet beschadigd. Na de valpartij is iedereen weer op de oplegger geklommen, is de kantplank weer in het profiel geschoven en is de rondrit voortgezet, zij het zonder [eiseres] want zij kwam als enige ongelukkig terecht en moest naar het ziekenhuis worden gebracht.
5.11. Nu geen enkele beschadiging is vastgesteld, volgt de rechtbank TVM in haar stelling dat de kantplank moet zijn losgeraakt doordat hij omhoog is gelicht en zodoende verticaal uit de U-profielen is geschoven. Dit moet zijn gebeurd doordat op de kantplank een min of meer rechtstandige opwaartse kracht is uitgeoefend. Op welke wijze die opwaartse kracht op de kantplank is uitgeoefend, is niet bekend. Ter zitting heeft de voorzitter van de sportvereniging verklaard dat er voor vertrek mensen op de rand van de kantkleppen hebben gestaan. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat ook een of meer mensen op de kantklep van het tweede vak aan de linkerzijde van de oplegger zijn gaan staan en daarbij opwaartse druk hebben uitgeoefend op de daarboven hangende kantplank, waardoor die omhoog is geschoven en niet meer goed in de profielen hing. Maar ook is het mogelijk dat tijdens de rondrit op welke wijze dan ook van onderen tegen de kantplank is geduwd of daaraan van bovenaf is getrokken, waardoor die niet meer goed in de profielen hing op het moment dat daar een aantal mensen (zijwaarts) tegenaan werd geduwd.
5.12. Wat hier ook van zij, de rechtbank acht het niet aannemelijk dat de kantplank is losgeraakt enkel doordat daarop zijwaartse druk is uitgeoefend door een groep (vallende) mensen. De oplegger is bedoeld voor het vervoer van goederen. Van een dergelijke oplegger mag worden verwacht dat de kantplanken bestand zijn tegen een zekere zijwaartse druk van schuivende goederen, wanneer deze niet goed zijn vastgezet met spanbanden. De oplegger is niet bestemd en in beginsel ook niet geschikt voor het vervoer van mensen. Dit is eenieder duidelijk, ook de deelnemers aan de rondrit, waaronder [eiseres]. Naar het oordeel van de rechtbank kan van de oplegger in die omstandigheden dan ook niet worden verwacht dat hij voldoet aan het vereiste dat de kantplanken niet omhoog kunnen schuiven wanneer daarin tientallen feestende mensen worden vervoerd. Dat de kantplank niet was geborgd in de U-profielen en daarom omhoog heeft kunnen schuiven en los heeft kunnen raken, maakt dan ook niet dat de oplegger is aan te merken als een gebrekkige zaak als bedoeld in art. 6:173 BW.
5.13. Het beroep van [eiseres] op de artt. 6:162 en 6:173 BW slaagt niet. Andere grondslagen zijn door [eiseres] niet aan haar vordering ten grondslag gelegd. Haar vordering moet daarom worden afgewezen.
5.14. In het vonnis in het vrijwaringsincident van 4 juli 2012 heeft de rechtbank de beslissing over de kosten van het incident aangehouden. De rechtbank beslist thans dat de kosten van het vrijwaringsincident zullen worden gecompenseerd in die zin dat [eiseres] en TVM ieder de eigen kosten daarvan dienen te dragen.
5.15. [eiseres] zal in de hoofdzaak, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van TVM worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 575,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.705,00
5.16. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de wijze als gegeven onder 7.4 worden toegewezen.
5.17. Comver en de sportvereniging hebben zich gevoegd in deze procedure ter ondersteuning van TVM. Zij kunnen zich in de hoofdzaak niet beroepen op een eigen recht en zij dienen zelf op te komen voor de proceskosten die zij op eigen initiatief hebben gemaakt.
6. De beoordeling in de vrijwaring
6.1. TVM vordert in vrijwaring - samengevat - dat Comver en de sportvereniging worden veroordeeld om aan TVM te betalen al datgene waartoe TVM in de hoofdzaak tegenover [eiseres] mocht worden veroordeeld, met veroordeling van Comver en de sportvereniging in de kosten van de hoofdzaak en de vrijwaring.
6.2. Comver en de sportvereniging hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
6.3. Nu de vordering van [eiseres] jegens TVM in de hoofdzaak wordt afgewezen, moet de vordering van TVM jegens Comver en de sportvereniging in de vrijwaring eveneens worden afgewezen, gezien het voorwaardelijke karakter daarvan.
6.4. TVM zal in de vrijwaring, als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Comver en de sportvereniging gezamenlijk worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 575,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.479,00
6.5. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de wijze als gegeven onder 7.8 worden toegewezen.
in de hoofdzaak
7.1. wijst de vorderingen af,
7.2. compenseert de kosten in het vrijwaringsincident in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
7.3. veroordeelt [eiseres] in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van TVM tot op heden begroot op € 1.705,00,
7.4. veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na aanzegging van deze kosten tot aan de voldoening,
7.5. verklaart dit vonnis in de hoofdzaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de vrijwaring
7.6. wijst de vorderingen af,
7.7. veroordeelt TVM in de proceskosten, aan de zijde van Comver en de sportvereniging tot op heden begroot op € 1.479,00,
7.8. veroordeelt TVM in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat TVM niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
7.9. verklaart dit vonnis in de vrijwaring wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2013.