op 25 maart 2013 te [plaats 4] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat van de [bank 3] bank heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 77.420 euro, toebehorende aan de [bank 3] bank, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en verbreking, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) een brandbaar gas in die geldautomaat laten stromen en dit gas tot ontsteking
gebracht en vervolgens (de deur van) de kluisruimte van die geldautomaat geramd/geforceerd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, met aftrek conform het gestelde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts verbeurdverklaring van een bedrag van € 94.800,-, te weten het bedrag dat is buitgemaakt bij de plofkraak op 17 oktober 2012 in [plaats 5]. De rechtbank dient een termijn te bepalen waarbinnen verdachte dit bedrag dient te hebben terugbetaald ingevolge artikel 34 van het Wetboek van Strafrecht. De vervangende hechtenis dient te worden bepaald op één jaar.
Tot slot dienen de inbeslaggenomen twee valse sleutels, welke op een Audi passen, te worden onttrokken aan het verkeer.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken van vier van de vijf tenlastegelegde plofkraken. Voor wat betreft feit 9 en 10 ([plaats 4]) refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank en zo ook aan de (eventueel) daarvoor op te leggen straf. Daarbij verzoekt de raadsman sterk rekening te houden met het gegeven dat de broer van zijn cliënt tijdens de voorlopige hechtenis van cliënt is overleden, dat zijn cliënt nauwelijks afscheid heeft kunnen nemen van zijn overleden broer en dat het hem niet gegund was samen met zijn familie te rouwen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van twee zogenaamde plofkraken.
Hij heeft zowel in [plaats 5] als in [plaats 4] opzettelijk een ontploffing teweeg gebracht in een geldautomaat door een brandbaar gas in de automaat te laten stromen en dit vervolgens tot ontsteking te brengen. Vervolgens heeft hij met gebruikmaking van een auto waaraan een balk was bevestigd de deur van de kluisruimte van die geldautomaten geramd en een geldbedrag van respectievelijk € 94.800,-- en € 77.420, toegeëigend en meegenomen.
Hierbij heeft verdachte een ravage veroorzaakt zonder zich te bekommeren om de gevolgen daarvan voor de directe omgeving. Hij en zijn mededaders waren alleen uit op eigen financieel gewin. Boven de geldautomaten bevonden zich appartementen waarin mensen lagen te slapen, die – zo blijkt uit getuigenverklaringen – knallen hebben gehoord en daarvan wakker zijn geworden. Dergelijke feiten leiden tot sterke gevoelens van angst en onrust in de samenleving. Bovendien is er sprake van aanzienlijke materiële en financiële schade voor derden. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, met name vanwege het gewelddadige karakter van een plofkraak. Voorts laat de rechtbank nog meewegen dat verdachte eerder veroordeeld is voor onder meer gewelds- en vermogensdelicten, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden opnieuw strafbare feiten als de onderhavige te plegen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de normaliter opgelegde straf in soortelijke zaken. Als uitgangspunt acht de rechtbank een straf van 24 maanden voor een plofkraak als hier aan de orde passend. Opmerking verdient overigens dat bij bewezenverklaring van meerdere, soortgelijke feiten deze uitgangspunten niet onverkort worden toegepast, aangezien dit in voorkomende gevallen tot onredelijk hoge straffen zou leiden.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van hetgeen hem onder feit 1 primair en subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4, feit 7, feit 8, feit 11 en feit 12 ten laste is gelegd en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank.
De rechtbank is, gezien het voorgaande, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
De vordering van de benadeelde partij[bank 1] ([plaats 1]) (feit 1-2).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert gehele toewijzing van de (aangepaste) vordering van de [bank 1] [plaats 1], te weten een bedrag van € 8.053,79, met daarbij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel voor ditzelfde bedrag.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in diens vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak voor de feiten waar deze vordering op ziet.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [bank 1] e.o. ([plaats 2]) (feit 3-4).
Het standpunt van de officier van justitie.
Toewijzing van de vordering van de [bank 1] [plaats 2], te weten een bedrag van € 52.702,32, met daarbij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel voor ditzelfde bedrag. Het overige verzochte dient te worden afgewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in diens vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak voor de feiten waar deze vordering op ziet.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [naam 5] (feit 5-6).
Het standpunt van de officier van justitie.
Toewijzing van de vordering van [naam 5] voor een bedrag van € 12.055,-, met daarbij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel voor ditzelfde bedrag. Voor het overige dient deze benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in diens vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in diens vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak voor de feiten waar deze vordering op ziet.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering, te weten het kunnen vaststellen welke schade rechtstreeks verband houdt met de bewezenverklaarde feiten, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, temeer nu de factuur van het schadeherstel bijna een jaar later na het strafbare feit is opgemaakt.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [bank 3] ([plaats 4]) (feit 9-10).
Het standpunt van de officier van justitie.
Toewijzing van de vordering van de [bank 3] bank Nederland, te weten een bedrag van
€ 110.322,-, met daarbij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel voor ditzelfde bedrag.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte refereert zich ten aanzien van deze vordering, met uitzondering van de gestelde desinvesteringskosten. Volgens de verdediging zijn dat kosten, die niet rechtstreeks voortvloeien uit de bewezenverklaring en dienen deze kosten te worden afgewezen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de materiële schadevergoeding (posten buit en vernielde geldautomaat en vernieling/schade aan pand).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de post desinvesteringskosten ter hoogte van € 15.000,-. nu onduidelijk is gebleven wat met deze kosten wordt bedoeld en voorts of deze gestelde schadepost in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde feit. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn:
- met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid.
- en de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 47, 55, 57, 63, 157, 310, 311.
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4, feit 7, feit 8, feit 11, feit 12:
Vrijspraak
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het feit 1 primair en subsidiair, feit 2,
feit 3, feit 4, feit 7, feit 8, feit 11 en feit 12 ten laste gelegde heeft
begaan.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 5:
(eendaadse samenloop van feit 5 en 6)
medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen te duchten is
medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
T.a.v. feit 6:
(eendaadse samenloop van feit 5 en 6)
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg
te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
T.a.v. feit 9:
(eendaadse samenloop van feit 9 en 10)
medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen te duchten is
medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
T.a.v. feit 10:
(eendaadse samenloop van feit 9 en 10)
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg
te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. feit 5, feit 6, feit 9, feit 10:
Gevangenisstraf voor de duur
van 42 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [bank 1], [plaats 1], in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
T.a.v. feit 3, feit 4:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [bank 1] e.o., [plaats 2], in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
T.a.v. feit 5, feit 6:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [naam 5] in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
T.a.v. feit 9, feit 10:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 95322,00 subsidiair 365 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer[bank 3]([plaats 4]) van een bedrag
van EUR 95.322,00 (zegge: vijfennegentigduizenddriehonderdtweeentwintig euro),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis. Het
bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 95.322,00 materiële schadevergoeding
(posten buit en vernielde geldautomaat en vernieling/schade aan pand).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [bank 3]
([plaats 4]),van een bedrag van EUR 95.322,00 (zegge:
vijfennegentigduizenddriehonderdtweeentwintig euro), te weten EUR 95.322,00
materiële schadevergoeding (posten buit en vernielde geldautomaat en schade aan
pand).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, te weten
de post desinvesteringskosten, niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: twee valse sleutels Audi.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J.H. Van Dellen, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. M.G.P.A. Burghoorn, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers, griffier,
en is uitgesproken op 6 maart 2014.