ECLI:NL:RBOBR:2014:1213

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
01/825323-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor poging tot zware mishandeling en openlijk geweld in vereniging

Op 18 maart 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen. De zaak was aanhangig gemaakt na een incident op 24 juni 2012 te Eindhoven, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zitting op 4 maart 2014 is het bewijs besproken, waaronder verklaringen van de slachtoffers en camerabeelden van het incident. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, maar wel aan poging tot zware mishandeling en openlijk geweld. De verdachte heeft een hoge trap tegen het hoofd van slachtoffer 1 gegeven, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij eerder een mishandeling had gepleegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/825323-12
Datum uitspraak: 18 maart 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1993],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 maart 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 januari 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 juni 2012 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde
[slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet(en) tegen het hoofd
heeft/hebben geschopt en/of met gebalde vuist tegen het hoofd en/of elders
tegen diens lichaam, heeft/hebben gestompt, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juni 2012 te Eindhoven met een ander of anderen, op of
aan de openbare weg, Catharinaplein, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld
bestond uit
- het meermalen, althans éénmaal, met geschoeide voet(en) schoppen tegen het
hoofd van [slachtoffer 1] en/of
- het met gebalde vuist stompen tegen het hoofd en/of elders tegen het
lichaam van die [slachtoffer 1];
[artikel 141 Wetboek van Strafrecht]
2.
hij op of omstreeks 24 juni 2012 te Eindhoven met een ander of anderen, op of
aan de openbare weg, Catherinaplein, openlijk in vereniging geweld heeft
gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het slaan van voornoemde
[slachtoffer 2];
(artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak (feit 1 primair ten aanzien van het (medeplegen van) poging tot doodslag).
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, het primair tenlastegelegde (medeplegen van) poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
De rechtbank is ten aanzien van het
medeplegenvan poging tot doodslag van oordeel dat de actie van de medeverdachte [medeverdachte] bestaande uit het schoppen en slaan tegen het hoofd van (de inmiddels bewusteloos op de grond liggende) [slachtoffer 1], los moet worden gezien van het daaraan voorafgaande handelen van verdachte, bestaande uit het met geschoeide voet geven van een hoge trap tegen het hoofd van die [slachtoffer 1]. Er is geen bewijs voor de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking.
Met betrekking tot het door verdachte geven van een hoge trap met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer 1] is de rechtbank van oordeel dat die onder de gegeven omstandigheden geen poging tot doodslag oplevert. Daarbij heeft de rechtbank met name acht geslagen op de ter terechtzitting vertoonde beelden van het incident.

Bewijs (feit 1 primair ten aanzien van de poging tot zware mishandeling).

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Van de zijde van de verdediging is vrijspraak bepleit, nu de materiële werkelijkheid meer in de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging zou passen, aangezien de groepsdynamiek het voortouw heeft gehad. Tevens is het (voorwaardelijk) opzet betwist.
Het oordeel van de rechtbank.
Aangever [slachtoffer 1] verklaart op 24 juni 2012 bij de politie dat hij die dag tussen 05.30 uur en 06.00 uur op het Catharinaplein in Eindhoven door een van een groep deel uitmakende jongen keihard tegen zijn hoofd werd geschopt (verklaring [slachtoffer 1], p. 67 tot en met 69 van het einddossier).
Verdachte heeft ter terechtzitting van 4 maart 2014 verklaard dat hij op 24 juni 2012 op het Catharinaplein in Eindhoven aangever [slachtoffer 1] met een hoge trap met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt, als gevolg waarvan die [slachtoffer 1] op de grond terecht is gekomen (verklaring verdachte, proces-verbaal ter terechtzitting 4 maart 2014).
De ter terechtzitting van 4 maart 2014 getoonde beelden van het incident bevestigen het door verdachte met geschoeide voet geven van een hoge trap tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1], ten gevolge waarvan aangever achterover op de grond valt en daar blijft liggen.
De rechtbank is van oordeel dat door dit handelen verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] heeft aanvaard. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Eén harde trap tegen het hoofd kan al tot zwaar lichamelijk letsel leiden. Het met geschoeide voet geven van een hoge harde trap tegen het hoofd van aangever is zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Voor het medeplegen van poging tot zware mishandeling ziet de rechtbank in de stukken geen bewijs. Zoals eerder overwogen dient de latere actie van medeverdachte [medeverdachte] los te worden gezien van het daaraan voorafgaande handelen van verdachte, dat geen nauwe en bewuste samenwerking oplevert. Ook ten aanzien van de overige personen uit de groep van verdachte ontbreekt bewijs voor medeplegen .

Bewijs (feit 2).

De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard als na te melden, op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] (verklaring [slachtoffer 2], p. 70 en 71 van het einddossier), de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting (verklaring verdachte, proces-verbaal ter terechtzitting 4 maart 2014) en de camerabeelden betreffende dit feit zoals vertoond ter terechtzitting van 4 maart 2014 (proces-verbaal ter terechtzitting 4 maart 2014).

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 24 juni 2012 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde
[slachtoffer 1] met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 24 juni 2012 te Eindhoven met anderen, op of aan de openbare weg, Catherinaplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het slaan van voornoemde [slachtoffer 2].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en ten aanzien van feit 2 eist de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie betrekt daarbij enerzijds de bijzondere ernst van de feiten en de omstandigheid dat verdachte eerder een mishandeling heeft gepleegd en anderzijds het gegeven dat het inmiddels oude feiten betreft, dat verdachte ten tijde van de feiten nog jong was en het gegeven dat het in alle opzichten goed met hem gaat.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft voorgesteld om aan verdachte een werkstraf op te leggen voor de duur van 100 uur en het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. De detentie van verdachte heeft diepe indruk op hem gemaakt en als gevolg daarvan heeft hij zijn geplande vervolgopleiding niet kunnen starten. Ook het grote tijdsverloop dient matigend te werken. Het gaat momenteel in alle opzichten goed met verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling en openlijk geweld in het uitgaansleven. Delicten als deze veroorzaken veel maatschappelijke onrust en leiden tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Verdachte is er niet voor teruggeschrokken om het slachtoffer van feit 1 tegen zijn hoofd te schoppen. Dat dit uiteindelijk niet tot zwaar letsel bij het slachtoffer heeft geleid, is niet aan verdachte te danken geweest. Het moet voor omstanders een schokkende ervaring zijn geweest om daarvan getuige te zijn. Verdachte heeft met zijn handelwijze een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast.
Verder heeft verdachte op 19 oktober 2011 een transactie gekregen voor een mishandeling die hij op 7 augustus 2011, minder dan een jaar voor deze feiten, heeft gepleegd.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond. Verder betrekt de rechtbank daarbij de nog jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van de feiten en het feit dat sinds het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal een zwaardere taakstraf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde taakstraf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde taakstraf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1).

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de kosten van de kleding en de taxikosten (samen 170,-- euro) toewijsbaar en vraag toewijzing daarvan met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Het overig gevorderde dient te worden afgewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman acht alleen de taxikosten toewijsbaar.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, aangezien de vordering gedeeltelijk wordt betwist en thans onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 45, 56, 57, 141, 302.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart niet bewezen het aan verdachte onder 1 primair tenlastegelegde (medeplegen van) poging tot doodslag.
Verklaart de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 primair:
Poging tot zware mishandeling.
t.a.v. feit 2:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
t.a.v. feit 1 primair, feit 2:
- een taakstraf voor de duur van
180 uren, subsidiair
90 dagenhechtenis met aftrek
overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
t.a.v. feit 1 primair, feit 2:
- een gevangenisstraf voor de duur van
4 maandenvoorwaardelijk met een proeftijd van
2
jaren.
t.a.v. feit 1 primair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 5 juli 2012 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Senden, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. W.M. Weerkamp, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 18 maart 2014.