ECLI:NL:RBOBR:2014:1394

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
C/01/271729 / FA RK 13-6435
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toediening van groeihormonen aan minderjarige in gezagsgeschil

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, gaat het om een gezagsgeschil tussen de ouders van een minderjarige, hier aangeduid als [minderjarige]. De vader heeft bezwaar gemaakt tegen de toediening van groeihormonen aan [minderjarige] door de moeder, die dit doet op recept van een kinderarts. De vader verzoekt de rechtbank om een verbod op de toediening van deze medicatie, omdat hij van mening is dat er geen medische noodzaak voor is en dat de gezondheid van [minderjarige] in het geding is. De rechtbank heeft de zaak op 3 maart 2014 behandeld, waarbij de minderjarige ook in de gelegenheid is gesteld om zijn mening te geven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag hebben over [minderjarige] en dat voor medische behandelingen de toestemming van beide ouders vereist is. De moeder heeft echter geen vervangende toestemming gevraagd aan de vader voor de toediening van de groeihormonen, ondanks zijn uitgesproken bezwaren. De rechtbank oordeelt dat de moeder had moeten verzoeken om vervangende toestemming, vooral omdat er geen strikte medische noodzaak is aangetoond voor de behandeling.

De rechtbank beveelt de moeder om binnen zes weken na de beschikking, in overleg met de behandelend kinderarts, te starten met de afbouw van de groeihormoonbehandeling. De rechtbank wijst de verzoeken van de vader om een dwangsom en proceskostenveroordeling af, omdat hiervoor onvoldoende gronden zijn. De beslissing is niet uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beschikking niet onmiddellijk kan worden uitgevoerd totdat er mogelijk hoger beroep is ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/271729 / FA RK 13-6435
Uitspraak : 3 maart 2014
Beschikking betreffende gezags-geschil ex artikel 1:253a BW in de zaak van

[verzoeker],

wonende te [woonplaats verzoeker],
advocaat mr. W.J. Liebrand,
tegen

[verweerster],

wonende te [woonplaats verweerster],
advocaat mr. E.P.M. Smit,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vader en de moeder.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de vader, ontvangen ter griffie op 21 november 2013;
  • het verweerschrift van de moeder, ontvangen ter griffie op 31 januari 2014;
- de correspondentie, waaronder met name:
  • een brief (met bijlagen) van mr. Liebrand, gedateerd 6 december 2013;
  • een brief van mr. Smit, gedateerd 23 december 2013;
  • een brief van mr. Liebrand, (met bijlagen) gedateerd 28 januari 2013.
Als belanghebbende wordt aangemerkt: Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant locatie
’s-Hertogenbosch (hierna te noemen: de stichting).
De zaak is behandeld ter zitting van 3 februari 2014. Verschenen zijn partijen en hun advocaten, alsmede mevrouw [gezinsvoogdes]namens Bureau Jeugdzorg.
De griffier heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om zijn mening omtrent het verzoek aan de rechter kenbaar te maken. De minderjarige heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De feiten
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van
4 januari 2008 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op
29 april 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Uit het huwelijk van partijen is onder anderen geboren:
- [minderjarige] [naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats en datum mj]
De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over voornoemde minderjarige.
De minderjarige heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 juli 2013 is een zorgregeling vastgesteld, die er op neerkomt dat de vader is gerechtigd tot contact met [minderjarige] gedurende een keer per veertien dagen van woensdag na school tot maandagochtend en voorts gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
[minderjarige] is door deze rechtbank onder toezicht gesteld van de stichting. Bij beschikking van deze rechtbank van 4 maart 2013 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 4 maart 2014.
Het verzoek
De vader verzoekt op de gronden en op de wijze als in het verzoekschrift omschreven:
  • de moeder te verbieden om aan de minderjarige [minderjarige] het groeihormoon Nordiptropin Flexpro toe te dienen, in welke dosering ook, met ingang van de datum waarop dit verzoekschrift zal worden behandeld, althans een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
  • te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 voor elke dag of deel van de dag, te rekenen vanaf de verzochte datum, waarop de moeder in gebreke blijft aan het in deze gevraagde verbod te voldoen;
  • de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Hij legt hieraan (onder meer en zakelijk weergegeven) het navolgende te grondslag. Ondanks dat de vader uitdrukkelijk heeft aangegeven zijn toestemming voor het toedienen van het groeihormoon Norditropin Flexpro aan [minderjarige] niet te zullen geven, dient de moeder [minderjarige] (sinds september 2008) voormeld groeihormoon toe. De vader acht dit uitdrukkelijk niet in het belang van [minderjarige]. Er is geen medische noodzaak voor deze medicatie en vader heeft gemerkt dat [minderjarige] na verblijf bij de moeder klaagt over druk in zijn hoofd. Daarnaast heeft de vader geconstateerd dat [minderjarige] in korte tijd opvallend grote handen en voeten heeft gekregen in verhouding tot de rest van zijn lichaamsbouw. Ook klaagt [minderjarige] over gewrichtspijn. Door de groeiontwikkeling van [minderjarige] te manipuleren bestaat het risico op bijwerkingen die schadelijk zijn voor [minderjarige]. Daarnaast zijn de gezondheidsrisico’s op de lange termijn niet bekend maar ook zeker niet uit te sluiten. Voorts is gebleken dat voordat [minderjarige] naar vader gaat, moeder hem een extra dosis van de betreffende medicatie toedient. Dit is in strijd met de uitdrukkelijke instructie van de kinderarts. Moeder verhoogt daarbij zonder overleg met de specialist de dosis. Deze handelswijze is gevaarlijk voor [minderjarige]. De vader maakt zich daar ernstige zorgen over. De vader en gezinsvoogd hebben de moeder gewezen op haar gedrag, doch hierop geeft de moeder geen reactie. Volgens de vader handelt de moeder in strijd met de belangen van [minderjarige]. De vader verzoekt daarom een verbod om aan [minderjarige] het groeimiddel toe te dienen, waarbij hij nog opmerkt dat ook [minderjarige] zelf het groeihormoon niet langer wenst toegediend te krijgen. Gelet op het feit dat de moeder zich niets aantrekt van de vader of de gezinsvoogd, acht de vader het wenselijk dat aan het gevraagde verbod een dwangsom wordt gekoppeld teneinde naleving te waarborgen. Ook acht de vader om deze reden een proceskostenveroordeling aan de orde.
Het verweer
De moeder voert verweer en verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen.
Zij stelt -onder meer, zakelijk weergeven- dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij het groeihormoon toegediend krijgt. Zij verwijst hiervoor naar het overgelegde medisch dossier met betrekking tot de behandeling van de bij [minderjarige] vastgestelde groeistoornis (SGA-Behandeling). In de conclusie is vermeld dat sprake is van stabiele groei en inhaalgroei bij groeihormoonbehandeling bij SGA. Voorts verwijst moeder naar een overgelegde e-mail van [professor]afdelingshoofd kindergeneeskunde van het UMC Sint Radboud, waarin die adviseert om de behandeling voort te zetten tot de eindlengte, welke rond het 16e levensjaar van [minderjarige] zal worden bereikt. Ook tijdens de driemaandelijkse controle bij het UMC Sint Radboud zegt moeder van de aanwezige medische specialisten het advies te ontvangen om de behandeling en de toediening van het groeihormoon voort te zetten.
Voorts zijn volgens moeder de medisch specialisten ervan op de hoogte dat [minderjarige] op de momenten dat hij bij vader verblijft de injecties met groeihormonen niet krijgt toegediend.
Het is de moeder onbekend dat [minderjarige] hoofdpijnklachten heeft en zij betwist dat hij in korte tijd grote handen en voeten heeft gekregen in verhouding tot de rest van zijn lichaam.
Het verhandelde ter zitting
De vader voert ter zitting aan dat toen [minderjarige] in aanmerking kwam voor behandeling met groeihormonen, partijen daar aanvankelijk afwijzend tegenover stonden. Vanaf april 2008 heeft moeder eenzijdig besloten om toch tot behandeling over te gaan omdat [minderjarige] wegens zijn geringe lengte mogelijk gepest zou worden. De vader herhaalt dat er geen sprake was of is van een medische noodzaak om het groeihormoon bij [minderjarige] toe te dienen.
Daarenboven heeft [minderjarige] zelf te kennen gegeven dat hij een druk in zijn hoofd voelt wanneer hij het medicijn toegediend krijgt. Nu [minderjarige] het medicijn niet dagelijks (immers niet bij vader) toegediend krijgt, is het effect op de groei bovendien te verwaarlozen. Waarschijnlijk komt de groei die [minderjarige] thans doormaakt alleen van nature en niet door het toedienen van het medicijn. Bij de vader werd indertijd ook een late groei geconstateerd. Hij verwacht dat dit bij [minderjarige] ook het geval zal zijn. Tenslotte benadrukt vader dat moeder behandelend arts prof. Noordam niet op de hoogte heeft gesteld van het incidenteel verhogen van de dosering en de lichamelijke klachten van [minderjarige].
De moeder erkent dat zij aanvankelijk twijfelde om met de behandeling te starten. Echter na het inwinnen van nadere informatie bij andere ouders en een periode van afwachten of [minderjarige] uit zichzelf zou groeien (hetgeen niet bleek te gebeuren) is zij in 2008 toch met behandeling gestart. Haar was door andere ouders geadviseerd om, wanneer [minderjarige] voor behandeling in aanmerking zou komen, deze kans te benutten. [minderjarige] vond het immers erg dat hij zo klein was. Voorts voert moeder aan dat er nog geen nadelige effecten door de behandelend artsen zijn geconstateerd. Het verhogen van de dosering van het medicijn is niet schadelijk gebleken voor [minderjarige] en hij heeft zijn groei wel degelijk te danken aan het medicijn. De hoofdpijnklachten die [minderjarige] zou ervaren, zijn haar niet bekend. Echter, in het geval [minderjarige] duidelijk mocht aangeven dat hij geen medicijn meer toegediend wenst te krijgen, zal moeder dit accepteren. Naar haar idee echter neemt [minderjarige] ook zelf initiatief om het medicijn te gebruiken.
De stichting voert ter zitting aan dat zij het moeilijk vindt een standpunt aangaande het onderhavige verzoek in te nemen. Ze voert echter aan dat indien een van de ouders niet wenst mee te werken aan het toedienen van het medicijn, het gebruik waarschijnlijk niet tot een goed resultaat zal leiden. Daarnaast is de stichting er van op de hoogte dat [minderjarige] last heeft van hoofdpijn, een bekende bijwerking.
De beoordeling
De ouders hebben gezamenlijk gezag over [minderjarige]. Dit brengt mee dat voor een medische behandeling c.q. het toedienen van medicatie bij [minderjarige] behalve van de moeder ook toestemming van de vader nodig is. Indien de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil worden voorgelegd aan de rechter op de voet van artikel 1:253a BW.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Onweersproken staat vast dat de moeder geen toestemming aan de vader heeft gevraagd voor het toedienen van groeihormonen aan [minderjarige]. Nu vaststaat dat vader reeds zeer geruime tijd uitgesproken bezwaren heeft tegen behandeling van [minderjarige] met groeihormonen, had het op de weg van de moeder gelegen om van haar kant een verzoek aan de rechtbank te richten om vervangende toestemming voor toediening van groeihormonen bij [minderjarige]. Dit klemt temeer omdat de vader onbestreden heeft gesteld dat er in het geval van [minderjarige] geen strikte medische noodzaak was of is voor de hormoonbehandeling. De rechtbank laat dan nog in het midden de stelling van de vader dat de moeder de artsen onvolledig op de hoogte heeft gesteld van de lichamelijke klachten van [minderjarige] en van de hoogte van de door de moeder toegediende dosering.
Op grond van het voorgaande dient het verzoek van de vader in zoverre te worden toegewezen dat de moeder wordt bevolen om na overleg met de behandelend kinderarts binnen zes weken na dagtekening van onderhavige beschikking te starten met de afbouw van de groeihormoonbehandeling zo snel als dat medisch verantwoord is te achten.
De rechtbank geeft met haar beslissing geen oordeel over de wenselijkheid van de huidige behandeling. De ouders wordt aangeraden om tezamen die wenselijkheid met de behandelend arts(en) te bespreken, uitgaande van alle dan bekende feiten en omstandigheden, zodat zij wellicht alsnog komen tot een gezamenlijk besluit aangaande de medische behandeling van [minderjarige].
De rechtbank acht het, gelet op de aard van deze zaak en de reikwijdte van de te geven beslissing, van belang dat eventueel hoger beroep schorsende werking zal hebben. Daarom zal de rechtbank deze beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
De verzoeken van de vader ter zake de dwangsom en de proceskostenveroordeling wijst de rechtbank af nu zij voor toewijzing daarvan onvoldoende gronden ziet.
De beslissing
De rechtbank
beveelt de moeder om binnen zes weken na dagtekening van onderhavige beschikking, na overleg met de behandelend kinderarts, te starten met de afbouw van de groeihormoonbehandeling bij [minderjarige] zo snel als die afbouw medisch verantwoord te achten is;
wijst het meer of anders verzochte af;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. van Winkel, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 3 maart 2014.
Conc: mm
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden,
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.