ECLI:NL:RBOBR:2014:1515

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
31 maart 2014
Zaaknummer
SHE 13/4974
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over termijnoverschrijding bij kinderopvangtoeslag en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2009. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst, waarin werd bepaald dat hij € 3.920,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag moest terugbetalen. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst de wettelijke termijn voor het nemen van het primaire besluit had overschreden, evenals de termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift van eiser. Ondanks deze termijnoverschrijdingen besloot de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat het voor de Belastingdienst nog steeds mogelijk was om de teveel betaalde voorschotten terug te vorderen.

Eiser had schade geleden door de termijnoverschrijding, in de vorm van heffingsrente over het terug te betalen bedrag. De rechtbank oordeelde dat dit verzoek om schadevergoeding gegrond was en veroordeelde de Belastingdienst tot betaling van een schadevergoeding gelijk aan de door eiser betaalde heffingsrente tot de dag van de uitspraak. Daarnaast werd de Belastingdienst opgedragen het griffierecht van € 44,- aan eiser te vergoeden. De rechtbank benadrukte dat de overschrijding van de termijnen niet leidde tot onomkeerbare gevolgen voor de terugvordering van de kinderopvangtoeslag, maar dat eiser wel recht had op schadevergoeding voor de geleden schade door de vertraging.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/4974
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2014 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
en
Belastingdienst/ Toeslagen, verweerder
(gemachtigden: E. Chattoe en E. Steiginga).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 definitief berekend en vastgesteld op € 1.742,00. Tevens is daarbij bepaald dat eiser € 3.920,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag moet terugbetalen.
Bij besluit van 12 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2014. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
 veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag gelijk aan de door eiser aan verweerder tot de dag van deze uitspraak betaalde heffingsrente;
 wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiser te vergoeden;

Overwegingen

1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Verweerder heeft aan eiser € 5.662 aan voorschotten kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 verleend. De kinderopvangtoeslag is gebaseerd op de opvang van zijn drie kinderen, [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. Met behulp van een antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2009 van 16 september 2010 heeft eiser aangegeven ten behoeve van de opvang van [kind 1] en [kind 3] over 2009 in totaal € 2.719,20 aan kosten te hebben gemaakt.
3.
Eiser voert aan het onacceptabel is dat de definitieve berekening kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 zo lang op zich heeft laten wachten. Ook de beslissing op eisers bezwaar liet met bijna dertien maanden veel te lang op zich wachten. Gezien de lange termijn vindt hij het onredelijk dat hij over het terug te betalen bedrag aan voorschotten 3% rente moet betalen.
4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan de termijnoverschrijding van de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag geen consequenties kunnen worden verbonden. Hetzelfde geldt voor het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van eiser. Verweerder geeft verder aan op goede gronden heffingsrente over het terug te vorderen bedrag te hebben geheven.
5.
Niet in geschil is dat eiser te veel aan kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 heeft ontvangen. De hoogte van deze bedragen wordt door eiser niet langer betwist.
6.
Aan de hand van het procesdossier stelt de rechtbank vast dat door eiser op 20 december 2010 een aangifte inkomstenbelasting is ingediend. Het primaire besluit waarbij de kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 definitief is berekend en is vastgesteld dateert van 21 juli 2012. Daarmee is de termijn zoals opgenomen in artikel 19 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) overschreden.
7.
De rechtbank stelt tevens vast dat verweerder op grond van het bepaalde in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet tijdig heeft beslist op het bezwaarschrift van eiser, door verweerder ontvangen op 22 augustus 2012. De omstandigheid dat eiser heeft ingestemd met de verlenging van de beslistermijn en verweerder niet in gebreke heeft gesteld, maakt dit niet anders.
8.
Het besluit is genomen in strijd met de hierboven genoemde artikelen in de Awir en de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
9.
De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, omdat de in artikel 19 van de Awir opgenomen termijn slechts een termijn van orde is. Het overschrijden van deze termijn heeft niet tot gevolg dat het voor verweerder niet meer mogelijk is om de teveel aan kinderopvangtoeslag betaalde voorschotten terug te vorderen. Het overschrijden van de beslistermijn in artikel 7:10 van de Awb heeft evenmin tot gevolg dat het voor verweerder niet meer mogelijk is om de teveel aan kinderopvangtoeslag betaalde voorschotten terug te vorderen.
10.
Dit neemt niet weg dat eiser schade heeft geleden als gevolg van deze termijnoverschrijding, in de vorm van de reeds betaalde heffingsrente. De rechtbank verstaat de klacht van eiser dat het onredelijk is om over terug te betalen bedrag heffingsrente te rekenen, als een verzoek om schadevergoeding in de zin van artikel 8:73 van de Awb, zoals dit gold. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat ingevolge artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten het recht zoals dat gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet van toepassing blijft op besluiten van verweerder. Omdat de rechtbank hierboven heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep en is gebleken dat eiser schade heeft geleden, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding toe, in die zin dat zij verweerder veroordeelt tot vergoeding van een schadevergoeding gelijk aan de door eiser tot op de dag van deze uitspraak aan verweerder betaalde heffingsrente over het door eiser terug te betalen bedrag. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat niet is gebleken dat eiser voor 20 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening bedragen heeft terugbetaald.
11.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. Spoormakers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.