ECLI:NL:RBOBR:2014:1574
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vestiging van voorkeursrecht op landgoed Haarendael en de ontvankelijkheid van bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de vestiging van een voorkeursrecht op het landgoed Haarendael. Eiser, vertegenwoordigd door mr. T.J.H.M. Linssen, had bezwaar aangetekend tegen het besluit van de gemeente Haaren, dat op 3 juni 2013 het voorkeursrecht vestigde op het landgoed. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een van de toegedachte bestemming afwijkend gebruik, wat de vestiging van het voorkeursrecht niet in strijd met de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) maakte. De rechtbank stelde vast dat de gemeente niet de intentie had om het landgoed te kopen, maar dat de situatie wel om onmiddellijk ingrijpen vroeg om de regiefunctie van de Wvg te waarborgen.
De rechtbank oordeelde verder dat de intentieovereenkomst tussen Stichting Cello en de gemeente niet betekende dat Cello het landgoed niet zonder toestemming mocht verkopen. De overeenkomst was verlopen en de rechtbank vond het begrijpelijk dat Cello zich niet langer gebonden achtte aan de afspraken. De rechtbank concludeerde dat de vestiging van het voorkeursrecht niet willekeurig was en dat de overwegingen van de gemeente niet in strijd waren met de Wvg. Het bezwaar van Vugts, die ook betrokken was bij de verkoop, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen rechtstreeks belang had bij het besluit.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. de Lange, in aanwezigheid van griffier mr. A.M.M. Belt - Brouns, en werd openbaar uitgesproken op 3 april 2014. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.