ECLI:NL:RBOBR:2014:1597

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
01/821357-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzedelijk betasten van vrouwen in instellingen door verdachte met verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 4 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die vrouwen in instellingen onzedelijk heeft betast. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in Amsterdam PPC, werd beschuldigd van meerdere ontuchtige handelingen, waaronder het betasten van slachtoffers in zijn cel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is, mede door een psychiatrische stoornis, en heeft gebruik gemaakt van een recent PBC-rapport. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, met aftrek van voorarrest, en daarnaast de maatregel van TBS met dwangverpleging. De zaak kwam aan het licht door een dagvaarding van 12 november 2013 en 16 september 2013, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging in overweging genomen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten, maar achtte de subsidiaire tenlasteleggingen bewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte door zijn gedragingen de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van de slachtoffers had aangetast, en dat er sprake was van een hoog recidiverisico. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van anderen het opleggen van de TBS-maatregel noodzakelijk maakte, gezien de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/821357-13 en 01/845519-13 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 04 april 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op[1989],
wonende te[woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: Amsterdam PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 november 2013 en 21 maart 2014.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 november 2013 en 16 september 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juli 2013 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door
hem voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] te
dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1],
doordat verdachte
- die [slachtoffer 1] zijn cel heeft ingelokt en/of
- (onverhoeds en/of) met kracht met zijn vingertoppen/hand(en) die [slachtoffer 1] tegen
haar schaambeen en/of in haar kruis heeft geslagen en/of;
- (onverhoeds en/of met kracht) die [slachtoffer 1] bij haar arm(en) heeft vastgepakt
en/of;
- die [slachtoffer 1] in de richting van de hoek van zijn, verdachtes, cel heeft geduwd
en/of probeerde te duwen en/of
- met zijn hand(en) de borst(en) en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] probeerde te
betasten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2013 te 's-Gravenhage, door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van
een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het slaan tegen het
schaambeen en/of het kruis van die [slachtoffer 1] en/of het met zijn, verdachtes,
hand(en) betasten en/of proberen te betasten van de borst(en) en/of het
lichaam van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) uit
- het die [slachtoffer 1] zijn cel inlokken en/of
- het (onverhoeds en/of met kracht) die [slachtoffer 1] bij haar arm(en) vastpakken
en/of;
- het die [slachtoffer 1] in de richting van de hoek van zijn, verdachtes, cel duwen
en/of proberen te duwen;
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/845519-13 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 mei 2013 te Eindhoven, ter uitvoering van het door hem
voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of
bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] te
dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 2], doordat verdachte
- (onverhoeds) heel dicht bij die [slachtoffer 2] is gaan staan en/of
- (onverhoeds) de (linker)borst van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of
omhoog gedrukt en/of in de (linker)borst van die [slachtoffer 2] heeft geknepen
en/of
- met zijn (andere) hand (van bovenaf) in het shirt van die [slachtoffer 2] is
gegaan en/of (vervolgens) de (rechter)borst van die [slachtoffer 2] heeft
vastgepakt en/of
- (aan) de bh en/of het hemdje van die [slachtoffer 2] heeft (los)getrokken en/of
- zich (dreigend) over die [slachtoffer 2] heeft gebogen en/of
- heeft geprobeerd die [slachtoffer 2] te (tong)zoenen en/of
- die [slachtoffer 2] (met kracht) heeft vastgepakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 242 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 mei 2013 te Eindhoven, door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden
van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit
het vastpakken en/of omhoog drukken van de (linker)borst van die [slachtoffer 2]
en/of het knijpen in de (linker)borst van die [slachtoffer 2] en/of het vastpakken
van de (rechter)borst van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) uit
- het (onverhoeds) heel dicht bij die [slachtoffer 2] gaan staan en/of
- het (onverhoeds en/of met kracht) vastpakken van die [slachtoffer 2] en/of
- het (los)trekken van/aan de bh en/of hemdje van die [slachtoffer 2];
art 246 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht - evenals de officier van justitie en de raadsman - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder beide parketnummers primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(t.a.v. parketnummer 01/821357-13)
Subsidiair:
op 16 juli 2013 te 's-Gravenhage, door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van
ontuchtige handelingen, bestaande uit het slaan tegen het kruis van die [slachtoffer 1] en het met zijn, verdachtes, hand(en) proberen te betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld uit
- het die [slachtoffer 1] bij haar arm(en) vastpakken en
- het die [slachtoffer 1] in de richting van de hoek van zijn, verdachtes, cel duwen;
(t.a.v. parketnummer 01/845519-13)
Subsidiair:
op 13 mei 2013 te Eindhoven, door geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het vastpakken en omhoog drukken van de (linker)borst van die [slachtoffer 2] en het knijpen in de (linker)borst van die [slachtoffer 2] en het vastpakken van de (rechter)borst van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld uit
- het met kracht vastpakken van die [slachtoffer 2] en
- het (los)trekken van de bh en hemdje van die [slachtoffer 2].
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal ook hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De verdediging heeft aangevoerd dat de mate van toerekenbaarheid niet met zekerheid kan worden vastgesteld op basis van de beschikbare rapporten. Volgens de raadsman kan op basis van het PBC-rapport van 23 januari 2013, opgemaakt in een eerdere strafzaak tegen verdachte, niet worden uitgesloten dat verdachte ook ten tijde van het plegen van onderhavige feiten ontoerekeningsvatbaar was, waardoor het opleggen van een gevangenisstraf niet mogelijk is.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de psycholoog drs. Breuker in haar rapport van 30 oktober 2013 verdachte als ‘minimaal verminderd toerekeningsvatbaar’ beschouwt ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. Ter terechtzitting heeft zij de term ‘minimaal verminderd toerekeningsvatbaar’ nader toegelicht. De term kan gelijkgesteld worden met ‘sterk verminderd toerekeningsvatbaar’ voor zover dit tussen verminderd toerekeningsvatbaar en ontoerekeningsvatbaar in zit. Voorts heeft de deskundige uiteengezet dat verdachte voor de onderhavige feiten niet als volledig ontoerekeningsvatbaar kan worden aangemerkt omdat nog andere motieven aan verdachtes handelen ten grondslag hebben gelegen dan louter een psychose. Zij noemt in dit verband seksuele behoeftes die niet uit zijn psychose voortvloeien en verdachtes wens om de Woenselse Poort te verlaten. De rechtbank maakt deze conclusie tot de hare, mede op basis van verdachtes eigen verklaring bij de politie naar aanleiding van het feit op 16 juli 2013, waaruit blijkt dat hij ook toen al wetenschap had van het feit op 13 mei 2013: “
En eerder was er ook al zo’n gedoe, zo’n aanranding in Brabant”(verklaring verdachte 11 september 2013, p. 23)
De rechtbank zal verdachte daarom niet als volledig ontoerekeningsvatbaar, maar wel als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen ter zake van de bewezenverklaarde feiten.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde onder parketnummer 01/821357-13 en het subsidiair tenlastegelegde onder parketnummer 01/845519-13:
* Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest;
* Tbs met dwangverpleging.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
t.a.v. de op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onzedelijk betasten van vrouwen die werkzaam waren in de instellingen waar verdachte verbleef ten tijde van het plegen van de feiten. Hij heeft een van de vrouwen in het kruis aangeraakt en de andere bij de borsten gegrepen. Zij hebben door het handelen van verdachte angstige momenten meegemaakt. Verdachte heeft door deze handelingen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast. Verdachte is bovendien in het verleden eerder veroordeeld vanwege een soortgelijk delict. De rechtbank zal hiermee rekening houden ten nadele van verdachte.
In strafmatigende zin zal de rechtbank er rekening mee houden dat de feiten slechts in sterk verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank zal een kortere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank van oordeel is dat op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
t.a.v. de op te leggen maatregel:
Op 30 oktober 2013 heeft de
psycholoog drs. D. Breukereen rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden: “
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van schizofrenie van het paranoïde en gedesorganiseerde type als gevolg waarvan hij tijdens het huidige onderzoek continu verkeert in een psychotische toestand met hallucinaties en gedesorganiseerd denken. De schizofrenie is de hoofddiagnose van waaruit het algeheel functioneren op dit moment volledig wordt bepaald. In het verleden is er ook sprake geweest van middelenproblematiek (cannabismisbruik mogelijk cannabisafhankelijkheid) maar dit speelt in de huidige situatie geen rol en is in volledige remissie door zijn verblijf in de FPK en daarna in het PPC. Cognitieve problemen spelen wel een rol en zijn waarschijnlijk bij betrokkene aanwezig vanwege een verstandelijke beperking (zwakbegaafdheid) en kunnen worden verstrekt vanwege de psychotische episodes die al enige jaren aanwezig zijn. Het cognitieve niveau is tijdens dit onderzoek niet getest vanwege de psychose die aanwezig is. Dit geldt ook voor een onderzoek naar de persoonlijkheid. Vanwege de psychose kon de aanwezigheid van eventuele persoonlijkheidsproblematiek niet worden onderzocht.
Tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten is de psychiatrische stoornis aanwezig geweest, alleen is op basis van dit onderzoek niet onomstotelijk vast komen te staan dat bij betrokkene toen ook sprake was van een psychotisch toestandsbeeld. Er zijn aanwijzingen in het strafdossier dat betrokkene ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten niet manifest psychotisch is geweest. Het kan daardoor niet worden uitgesloten dat ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten, de aanwezigheid van een verstandelijke beperking en/of van eventuele persoonlijkheidspathologie niet ook van invloed is geweest op het functioneren.
De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig beïnvloed
dat dat mede daaruit verklaard kan worden.(..)
Ondanks het feit dat op basis van dit onderzoek niet voldoende duidelijk is geworden wat precies de motieven zijn geweest onderliggend aan het plegen van de ten laste gelegde feiten, is uit het onderzoek wel gebleken dat bij betrokkene sprake is van ernstige psychiatrische problematiek waaronder schizofrenie. De invloed van een verstandelijke beperking en mogelijk van persoonlijkheidspathologie op het functioneren kon niet goed worden onderzocht, omdat betrokkene ten tijde van dit onderzoek manifest psychotisch is. De psychiatrische problematiek bepaalt al geruime tijd een groot deel van zijn functioneren als gevolg waarvan hij ten tijde van het plegen van het eerste ten laste gelegde feit ook verbleef in een gedwongen behandelkader op grond van een artikel 37 Sr. Het is aannemelijk dat de invloed van de psychiatrische problematiek op het gedrag van betrokkene tijdens het plegen van het eerste ten laste gelegde feit daarom groot moet zijn geweest, te meer ook omdat hij toen niet was ingesteld op medicatie, omdat hij deze weigerde. De uitlatingen die betrokkene heeft gedaan over het plegen van de ten laste gelegde feiten zijn daarnaast inadequaat en weerspiegelen een al geheel gebrek aan ziekte-inzicht en probleembesef. Tijdens zijn preventieve hechtenisperiode is hij psychisch steeds verder gedecompenseerd met als gevolg het plegen van het tweede ten laste gelegde feit tijdens zijn verblijf in het PPC. Tijdens het huidige onderzoek is betrokkene manifest psychotisch en weigert hij nog steeds zijn medicatie.
Op basis van het onderzoek wordt het aannemelijk geacht dat de aanwezige psychiatrische problematiek in aanzienlijke mate doorwerking heeft gehad in het plegen van de tenlastegelegde feiten.
Geadviseerd wordt om betrokkene ten aanzien van het plegen van de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, als minimaal verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De aanwezigheid van psychotische symptomen (hallucinaties en desorganisatie van denken)
kunnen het plegen van een zedendelict in de hand werken. Daarnaast kan op basis van dit onderzoek niet worden uitgesloten dat ook een verstandelijke beperking en/of persoonlijkheidsproblematiek de kans op een recidive kunnen beïnvloeden, op het moment dat de psychotische verschijnselen wat meer naar de achtergrond verdwijnen. Er is sprake van een moeizaam behandelverloop doordat betrokkene weigert om de hem aangeboden psychofarmaca in te nemen. Hierdoor blijft er sprake van actieve psychotische verschijnselen en daarmee van een onverminderd hoog risico voor het plegen van impulsief (agressief) seksueel gedrag. Het bieden van een goed gestructureerde en intensieve behandelomgeving en van een veilige leefomgeving blijft daardoor een belangrijke behandelinterventie om te proberen het toestandsbeeld verder te stabiliseren en de kans op een geweldsrecidive te beperken. Op dit moment zijn er geen beschermingsfactoren aanwezig anders dan de behandelomgeving, voor het verkleinen van de geweldrecidive. De kans op geweldsrecidive zal hoog blijven zolang hij geen medicatie inneemt.
Ter verkleining van de kans op een recidive wordt het voorzetten van een intensieve behandeling in een forensische psychiatrische behandelinstelling met een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk geacht. Deze behandeling kan betrokkene vanuit strafrechtelijk kader worden geboden middels een TBS met dwangverpleging. Een voorwaardelijk behandelkader is gezien de ernst van de problematiek niet haalbaar omdat het bij betrokkene ontbreekt aan ziekte-inzicht en probleembesef. De kans dat hij in staat is zich te houden aan voorwaarden is uiterst klein. Het opleggen van een behandeling op grond van een artikel 37 Sr is niet mogelijk om dat niet wordt voldaan aan de volledige ontoerekeningsvatbaarheidsmaat.”
Op 29 oktober 2013 heeft de
psychiater drs. P.A. de Moneen rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden:
“Betrokkene wenste geen medewerking te verlenen aan het onderzoek. Aangezien er geen onderzoek heeft kunnen plaatsvinden kan er geen uitspraak gedaan worden of er bij betrokkene sprake is van psychopathologie. Op grond van het aangereikte justitiedossier komen aanwijzingen naar voren dat er bij betrokkene mogelijk sprake is van verslavings- en/of psychiatrische problematiek in de zin van een verstandelijke beperking en/of persoonlijkheids- en/of psychotische problematiek.
Nu betrokkene verdacht wordt van ernstige feiten, er mogelijk sprake is van verslavingsproblematiek en/of van (ernstige complexe) psychiatrische problematiek in de zin van een verstandelijke beperking en/of persoonlijkheids- en/of psychotische problematiek, is nader (diagnostisch) onderzoek wenselijk zodat duidelijk wordt of er een oorzakelijk verband bestaat tussen de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, en mogelijke verslavings- en/of psychiatrische problematiek, er zicht ontstaat op het recidiverisico en
duidelijk wordt of het huidige justitiële kader toereikend en veilig genoeg is om betrokkene adequaat te kunnen behandelen en risicovol c.q. delictgedrag onder controle te kunnen houden of dat er een ander justitieel kader, zoals een TBS-maatregel, dient te worden overwogen. ”.
De rechtbank constateert dat de deskundigen niet tot een eensluidend advies komen omdat verdachte geen medewerking heeft verleend aan onderzoek door de psychiater. Vanuit het oogpunt van een op te leggen vrijheidsbenemende maatregel betekent dit dat niet is voldaan aan het in artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen voorschrift, zoals van overeenkomstige toepassing verklaard in artikel 37a, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de rechtbank zich dient voor te lichten door ten minste twee adviezen van gedragskundigen - waaronder een psychiater - die betrokkene hebben onderzocht. Uit artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht volgt echter dat lid 2 buiten toepassing kan worden gelaten indien betrokkene heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. De rechtbank dient in dat geval zoveel mogelijk gebruik te maken van een ander advies/rapport dat haar kan voorlichten over een wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank ook een, relatief recent, rapport van het Pieter Baan Centrum betrekken bij haar beoordeling.
De
psychiater A.E. Grochowska en de psycholoog J. Heerschop, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum,hebben in hun rapport van 23 januari 2013 betreffende verdachte onder meer geconcludeerd en geadviseerd:
“Betrokkene is een waarschijnlijk op een zwakbegaafd niveau functionerende 23-jange Surinaamse man die vanaf zijn 11e levensjaar in Nederland woont. Wegens de actuele (psychotische) toestand van betrokkene was het echter niet mogelijk om zijn intellectuele capaciteiten nader (onder andere testmatig) te beoordelen. Bij betrokkene is sprake van een actueel paranoïde hallucinatoir toestandsbeeld met maniforme kenmerken en tekenen van desorganisatie van het denken en handelen. Er zijn op basis van het somatisch en neurologisch onderzoek geen aanwijzingen voor hersenorganische pathologie of een andere somatische oorzaak van de psychose. De klachten en symptomen van betrokkene voldoen (qua aard, ernst en duur) aan de criteria van schizofrenie van het paranoïde type. Culturele elementen uit het winti-geloof en uit voodoorituelen kleuren de inhoud van zijn psychose, maar ook elementen uit betrokkenes dagelijkse omgeving (het communiceren met de radio en de televisie) worden in zijn psychose opgenomen. De culturele aspecten fungeren in zijn psychose als een middel tot coping bij het bestrijden, (en) het bezweren van zijn angsten. Het ziektebeloop in de afgelopen twee jaar wordt gekenmerkt door recidiverende psychotische episodes die uitgelokt worden door psychosociale stressfactoren, alsook door het gebruik van alcohol- en verdovende middelen. Betrokkenes gebruik van alcohol en verdovende middelen is chronisch en problematisch. Hij is bekend met het gebruik van alcohol, heroïne, cocaïne, xtc en cannabis. Door het gebrek aan informatie is het evenwel niet mogelijk om vast te stellen welke middelen betrokkene in welke periode gebruikte, met welke frequentie en of er sprake was van een ontwenningssyndroom. Betreffende zijn cannabisgebruik echter is er wel genoeg geobjectiveerde informatie voorhanden om te kunnen spreken van misbruik van dit middel. Op de functionele samenhang van betrokkenes middelengebruik en zijn schizofrenie is geen helder zicht ontstaan. Mogelijk is er sprake van automedicatie (regulatie van spanningen inherent aan psychotische ontregeling) waarbij ditzelfde middelengebruik echter tevens een luxerende factor kan zijn. Het persoonlijkheidsonderzoek is thans niet mogelijk wegens de aanwezige psychotische psychopathologie. In betrokkenes levensloop zijn er aanwijzingen voor antisociale gedragspatronen. Deze gedragspatronen zijn ook premorbide, dus voordat de schizofrenie zich manifesteert, aantoonbaar, en lijken derhalve deels verankerd te zijn in betrokkenes karakterstructuur. Mogelijk is het antisociale gedrag vervolgens verergerd door het zich voltrekkende schizofrene proces en het middelengebruik. De volledige persoonlijkheidsdiagnostïek wordt uitgesteld totdat positieve symptomen (met name wanen en hallucinaties) van de schizofrenie adequaat (medicamenteus) behandeld zijn. Het is belangrijk om te onderzoeken welke impact schizofrenie heeft gehad op de persoonlijkheidsontwikkeling, en met name op de agressiehuishouding van betrokkene.
In het verleden was er sprake van overwegend instrumentele agressie, met het oog op eigen
gewin. In de laatste jaren worden in detentie impulsieve agressie-incidenten tegenover men
sen en het vernielen van het materiaal (televisie) beschreven. Deze gedragingen wijzen op
een gebrekkige impulsregulatie op basis van paranoïde reacties. Ten tijde van het ten laste gelegde was bij betrokkene sprake van schizofrenie van het paranoïde type, in combinatie met misbruik van cannabis.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van deskundige Breuker over en neemt tevens voormelde conclusies van de psycholoog en de psychiater van het Pieter Baan Centrum over voor wat betreft de (aard van de) stoornis, nu deze op hoofdlijnen gelijkluidend zijn aan de conclusies als getrokken door deskundige Breuker. De rechtbank acht zich derhalve voldoende voorgelicht.
Met deze deskundige Breuker is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. De rechtbank overweegt voorts dat opname in een psychiatrische ziekenhuis krachtens artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht niet mogelijk is, nu op basis van het rapport van de deskundige Breuker - dat naar aanleiding van onderhavige feiten is opgemaakt - niet kan worden geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde volledig ontoerekeningsvatbaar was..
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De hierna te kwalificeren feiten betreffen misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de bij verdachte vastgestelde problematiek, het ingeschatte (hoge) recidiverisico, zijn totale gebrek aan ziekteinzicht c.q. -besef, zijn eerder gebleken medicatieontrouw en de hoge inschatting van het risico op onttrekken aan voorwaarden een intensieve klinische behandeling met een hoog beveiligingsniveau rechtvaardigen, nu is voldaan aan het bepaalde in artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal daarom voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 37a, 37b, 57, 246.

DE UITSPRAAK

De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde onder parketnummer 01/821357-13 het primair tenlastegelegde onder parketnummer 01/845519-13.
De rechtbank verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven en verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem ook daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/821357-13 subsidiair:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
T.a.v. 01/845519-13 subsidiair:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. 48/821357-13 subsidiair, 48/845519-13 subsidiair:
*
Gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden met aftrekovereenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. 48/821357-13 subsidiair, 48/845519-13 subsidiair:
*
Terbeschikkingstellingmet
bevel tot verpleging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier,
en is uitgesproken op 4 april 2014.