ECLI:NL:RBOBR:2014:164

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_835
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van invordering rechtsbijstandsubsidie na intrekking toevoegingen

In deze zaak gaat het om de invordering van een rechtsbijstandsubsidie na de intrekking van toevoegingen door de Raad voor Rechtsbijstand. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L. Jaminon, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 december 2012, waarbij een bedrag van € 2.082,51 werd teruggevorderd. De Raad voor Rechtsbijstand verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 5 februari 2013, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 8 januari 2013 werd de zaak behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten tot intrekking van de toevoegingen op 23 oktober 2012 zijn genomen en dat hiertegen geen bezwaar is gemaakt. Eiseres voerde aan dat de intrekking in strijd met het zorgvuldigheidbeginsel was en dat er zwaarwegende omstandigheden waren die de invordering onterecht maakten. De rechtbank oordeelde dat de werkinstructie van de Raad voor Rechtsbijstand niet duidelijk en consequent was, en dat de gebreken in de werkinstructie niet ten nadele van eiseres mochten worden uitgelegd.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, omdat voldoende aannemelijk was dat eiseres niets had ontvangen van haar debiteuren. De rechtbank heeft bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit en dat de Raad voor Rechtsbijstand het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. Tevens is de Raad veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 974,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 januari 2014.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/835

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. L. Jaminon),
en
de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder
(gemachtigde: mr. H.W. Costermans).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het aan haar advocaat mr. G.A.M.F. Spera uitbetaalde bedrag van € 2.082,51 van eiseres teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij besluit van 5 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Bij besluiten van 1 februari 2010 en 27 december 2010 heeft verweerder een tweetal toevoegingen verstrekt voor een geschil onrechtmatige daad. Op 3 oktober 2012 heeft verweerder aanvragen vergoeding ontvangen. Daarin is aangegeven dat er recht bestaat op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand door de wederpartij ter hoogte van € 1.423,95. Voorts is aangegeven dat de zaak heeft geleid tot een financiële opbrengst. De hoogte van de (te) ontvangen geldsom of vordering bedraagt € 28.775,-.
1.2 Op 12 oktober 2012 heeft verweerder aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt de toevoegingen met terugwerkende kracht in te trekken omdat op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak eiseres als resultaat uit de zaken een vordering met betrekking tot een geldsom heeft ter hoogte van tenminste 50% van het heffingsvrije vermogen (zijnde € 10.569,50). Bij brief van 16 oktober 2012 is een zienswijze ingediend. Bij besluit van 23 oktober 2012 heeft verweerder beide toevoegingen ingetrokken op grond van artikel 34g van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Bij besluit van 24 oktober 2012 heeft verweerder de vergoeding met kenmerk 1EX9479 vastgesteld op de toevoeging met kenmerk 1FK4302. Bij het primaire besluit is het aan de advocaat uitbetaalde bedrag van € 2.082,51 van eiseres teruggevorderd.
2.
In het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd.
3.1
Eiseres voert aan dat de besluiten tot intrekking van beide toevoegingen in strijd met het zorgvuldigheidbeginsel zijn genomen en dat verweerder ten onrechte ervan uitgaat dat de helft van het toegekende schadebedrag € 14.387,50 bedraagt. Voorts voert eiseres aan dat er zwaarwegende omstandigheden zijn die ertoe dienen te leiden dat de toevoeging niet met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken. Intrekking met terugwerkende kracht is ook in strijd met de redelijkheid en de billijkheid.
3.2
Verweerder stelt hierover dat de besluiten tot intrekking van de toevoegingen dateren van 23 oktober 2012 en dat hiertegen geen bezwaar is gemaakt. Deze besluiten staan hiermee vast.
3.3
De rechtbank stelt vast dat het bezwaar van eiseres is gericht tegen het primaire besluit en niet tegen de besluiten tot intrekking. Overigens zou dan ook sprake zijn van een te laat ingediend bezwaarschrift. De besluiten tot intrekking zijn onherroepelijk en daarom dient van de rechtmatigheid hiervan te worden uitgegaan. Daarom faalt deze beroepsgrond.
4.1
Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat verweerder, gelet op de aanwezige zwaarwegende omstandigheden niet tot invordering had mogen overgaan. Eiseres heeft hierbij onder meer gewezen op haar slechte financiële positie, de omstandigheid dat de wederpartijen niets hebben betaald en dat de procedures tegen de wederpartijen erg belastend zijn geweest en haar op deze manier uiteindelijk alleen maar geld kosten.
4.2
Volgens verweerder is niet gebleken is van zwaarwegende omstandigheden die zich verzetten tegen invordering. Eiseres verkeert niet in staat van faillissement en is niet toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen. In het bestreden besluit verwijst verweerder naar zijn werkinstructie “Zwaarwegende omstandigheden”. Daarin is aangegeven dat alleen rekening wordt gehouden met omstandigheden die de financiële situatie van rechtzoekende zelf betreffen. Er wordt geen rekening gehouden met betalingsonmacht van de debiteur van rechtzoekende.
4.3
In artikel 34f van de Wrb is bepaald dat de rechtzoekende het bedrag dat in het kader van de verlening van rechtsbijstand door het bestuur is betaald aan de rechtsbijstandverlener is verschuldigd aan het bestuur, indien de rechtzoekende op grond van het besluit, bedoeld in artikel 34d, eerste lid, geen recht heeft op de verlening van rechtsbijstand. Het bestuur vordert het bedrag, bedoeld in het eerste lid, van de rechtzoekende, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten.
4.4
In de werkinstructie “Zwaarwegende omstandigheden” (zie www.kenniswijzer.rvr.org) is het volgende vermeld: “Op grond van artikel 34f hoef je bij het besluit om te gaan innen alleen rekening met omstandigheden die de financiële situatie van rechtzoekende zelf betreffen. Je houdt geen rekening met betalingsonmacht van de debiteur van rechtzoekende. Dit kan inhouden dat rechtzoekende met een feitelijk resultaat beneden de vermogensgrens toch de volledige kosten van rechtsbijstand moet betalen. (…)
Ook bij de inning van uitbetaalde rechtsbijstandsubsidie kan er sprake zijn van een langdurig incassotraject. De zwaarwegende omstandigheden beoordeel je dan op grond van artikel 34f Wrb. Dit kan voorkomen bij
a.
Vordering van de Raad door intrekking van de toevoeging na resultaatbeoordeling.
Om te beoordelen of er sprake is van zwaarwegende omstandigheden vergelijk je de volgende twee bedragen:
1.
De hoogte van het bedrag dat de Raad bij de rechtszoekende int (dit is de aan de advocaat betaalde vergoeding).
2.
De hoogte van het bedrag dat de rechtszoekende heeft ontvangen/ontvangt van zijn tegenpartij (ongeacht de hoogte van de volledige vordering).
Je handhaaft de invordering als het door de rechtszoekende ontvangen bedrag hoger of gelijk is aan het bedrag dat de raad van rechtszoekende ontvangt. Er is dan geen sprake van zwaarwegende omstandigheden. In alle gevallen toets je of sprake is van zwaarwegende omstandigheden aan de zijde van rechtzoekende.”
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank is de werkinstructie niet duidelijk en niet consequent. Als uitgangspunt wordt aangegeven dat er geen rekening wordt gehouden met betalingsonmacht van de debiteur van rechtszoekende. Van dit uitgangspunt wordt vervolgens afgeweken als sprake is van een langdurig incassotraject. Wat onder ‘langdurig incassotraject’ moet worden verstaan, is niet aangegeven. In zoverre is de werkinstructie niet consequent. Als sprake is van een dergelijk traject wordt wel rekening gehouden met de betalingsonmacht van de debiteur van rechtszoekende. Echter, er wordt in de werkinstructie niets gezegd over de gevolgen voor de invordering als het door de rechtszoekende van diens debiteur ontvangen bedrag lager is dan het bedrag dat verweerder van de rechtszoekende ontvangt. Hierover is de werkinstructie onduidelijk. De rechtbank is van oordeel dat deze gebreken in de werkinstructie niet ten nadele van eiseres mogen worden uitgelegd. Verweerder had ter onderbouwing van het bestreden besluit dan ook niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de werkinstructie. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd.
5.
Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtbank stelt vast dat voldoende aannemelijk is dat eiseres niets heeft ontvangen van haar debiteuren en ook niets zal ontvangen van haar debiteuren. Als eiseres het op een langdurig incassotraject zal laten aankomen en weigert te betalen, moet het ervoor worden gehouden dat verweerder zal afzien van invordering. Het primaire besluit komt daarom voor herroeping in aanmerking. Daarom zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien, het bezwaarschrift gegrond verklaren en het primaire besluit herroepen. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
6.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). De overige door eiseres genoemde kosten, te weten de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat in de bezwaarfase niet om vergoeding hiervan is verzocht.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.