In deze zaak gaat het om de invordering van een rechtsbijstandsubsidie na de intrekking van toevoegingen door de Raad voor Rechtsbijstand. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L. Jaminon, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 december 2012, waarbij een bedrag van € 2.082,51 werd teruggevorderd. De Raad voor Rechtsbijstand verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 5 februari 2013, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 8 januari 2013 werd de zaak behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten tot intrekking van de toevoegingen op 23 oktober 2012 zijn genomen en dat hiertegen geen bezwaar is gemaakt. Eiseres voerde aan dat de intrekking in strijd met het zorgvuldigheidbeginsel was en dat er zwaarwegende omstandigheden waren die de invordering onterecht maakten. De rechtbank oordeelde dat de werkinstructie van de Raad voor Rechtsbijstand niet duidelijk en consequent was, en dat de gebreken in de werkinstructie niet ten nadele van eiseres mochten worden uitgelegd.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, omdat voldoende aannemelijk was dat eiseres niets had ontvangen van haar debiteuren. De rechtbank heeft bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit en dat de Raad voor Rechtsbijstand het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. Tevens is de Raad veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 974,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 januari 2014.