In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het een geschil over de koop van drie dressuurpaarden door [eiseres] van Equestrian International B.V. en [gedaagde]. De rechtbank heeft op 9 april 2014 uitspraak gedaan in de hoofdzaak en in verschillende incidenten. De vordering van [eiseres] in de hoofdzaak werd afgewezen, omdat zij niet als koper kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de koopovereenkomsten niet door [eiseres] zelf, maar door haar offshore bedrijf, Lynton Corp. Holdings Ltd., zijn gesloten. Dit oordeel was gebaseerd op een e-mail van [eiseres] waarin zij aangaf dat zij een van de paarden op naam van het offshore bedrijf wilde kopen. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van [eiseres] wegens non-conformiteit of dwaling niet aan haar, maar aan Lynton toekwamen.
Daarnaast werden diverse incidentele vorderingen van Equestrian c.s. behandeld. De rechtbank wees de vordering tot het stellen van zekerheid af, omdat [eiseres] al voldoende zekerheid had gesteld. Ook de vordering tot overlegging van bescheiden werd afgewezen, omdat Equestrian c.s. geen rechtmatig belang had bij de gevraagde documenten. De rechtbank compenseerde de kosten van de incidenten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het verzoek van Lynton om tussenkomst werd afgewezen, omdat dit niet op de juiste wijze was ingediend. De rechtbank veroordeelde [eiseres] in de proceskosten van de hoofdzaak, die op € 5.029,00 werden begroot.