In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, ging het om de aansprakelijkheid van een buitenlandse rechtspersoon in het faillissement van My Guide (Nederland) BV. De curator, kantoorhoudende te Best, had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die woonachtig is in Monaco. De procedure volgde op een arrest van de Hoge Raad, waarin een prejudiciële vraag was gesteld over de toepassing van artikel 11 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat een bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon niet hoofdelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de verplichtingen van die rechtspersoon, tenzij deze rechtspersoon een Nederlandse rechtspersoon is. Dit leidde tot de conclusie dat de gedaagde niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de onbehoorlijke taakvervulling door de buitenlandse vennootschappen die het bestuur voerden over de failliete vennootschap.
De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de curator afstuitten op het feit dat de gedaagde niet als feitelijk bestuurder kon worden aangemerkt en dat de curator als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moest worden veroordeeld. De proceskosten werden begroot op een totaal van € 20.454,00, inclusief griffierecht en salaris van de advocaat. De rechtbank wees ook een verzoek van de gedaagde tot verbetering of verduidelijking van eerdere rechtsoverwegingen af, omdat deze niet als kennelijke fouten konden worden aangemerkt. Het vonnis werd uitgesproken op 15 januari 2014 door mr. J.H.W. Rullmann.