ECLI:NL:RBOBR:2014:2034

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
17 april 2014
Zaaknummer
C/01/213434 / HA ZA 10-1393
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H.W. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van buitenlandse rechtspersoon in faillissement van Nederlandse vennootschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, ging het om de aansprakelijkheid van een buitenlandse rechtspersoon in het faillissement van My Guide (Nederland) BV. De curator, kantoorhoudende te Best, had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die woonachtig is in Monaco. De procedure volgde op een arrest van de Hoge Raad, waarin een prejudiciële vraag was gesteld over de toepassing van artikel 11 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat een bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon niet hoofdelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de verplichtingen van die rechtspersoon, tenzij deze rechtspersoon een Nederlandse rechtspersoon is. Dit leidde tot de conclusie dat de gedaagde niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de onbehoorlijke taakvervulling door de buitenlandse vennootschappen die het bestuur voerden over de failliete vennootschap.

De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de curator afstuitten op het feit dat de gedaagde niet als feitelijk bestuurder kon worden aangemerkt en dat de curator als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moest worden veroordeeld. De proceskosten werden begroot op een totaal van € 20.454,00, inclusief griffierecht en salaris van de advocaat. De rechtbank wees ook een verzoek van de gedaagde tot verbetering of verduidelijking van eerdere rechtsoverwegingen af, omdat deze niet als kennelijke fouten konden worden aangemerkt. Het vonnis werd uitgesproken op 15 januari 2014 door mr. J.H.W. Rullmann.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/213434 / HA ZA 10-1393
Vonnis van 15 januari 2014
in de zaak van
[curator],kantoorhoudende te Best,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van:
de besloten vennootschap
My Guide (Nederland) BV, gevestigd te Haarlem,
eiser,
advocaat mr. drs. F.P.G. Dix te Best,
tegen
[gedaagde], wonende te Monaco,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. van Rijswijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Curator en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 mei 2013, houdende verzoek tot het stellen van een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad
  • de brief d.d. 21 juni 2013 van de Griffier van de Hoge Raad houdende toezending van
’s Hogen Raads arrest van diezelfde datum
  • de akte tot referte van Curator
  • de antwoordakte van [gedaagde], tevens verzoek tot verbetering van het laatste tussenvonnis
  • de antwoordakte van Curator op laatstgenoemd verzoek.
1.2.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Deze heeft ten slotte vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormeld tussenvonnis was aan de Hoge Raad de navolgende rechtsvraag ter beantwoording voorgelegd:
Is artikel 11 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ook van toepassing in het geval waarin een Nederlandse rechtspersoon bestuurd wordt door een buitenlandse rechtspersoon, in die zin dat de aansprakelijkheid van die buitenlandse, besturende rechtspersoon tevens hoofdelijk rust op hen die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de besturende rechtspersoon daarvan bestuurder zijn?
In zijn arrest van 21 juni 2013 heeft de Hoge Raad overwogen dat deze rechtsvraag reeds was beantwoord in zijn arrest van 18 maart 2011, LJN BP1408, NJ 2011/132 (
D-Group)in die zin dat dat een bestuurder van een besturende vennootschap slechts op grond van art. 2:11 BW aansprakelijk kan worden gehouden indien de door hem bestuurde aansprakelijke rechtspersoon-bestuurder een Nederlandse rechtspersoon is (r.o. 3.4, slot).
Op deze grond zag de Hoge Raad af van de beantwoording van de prejudiciële vraag.
2.2.
In de onderhavige zaak waren de besturende vennootschappen van het gefailleerde My Guide (Nederland) BV achtereenvolgens de vennootschappen “Road Group Holding AG” en “My Guide GmbH” (zie: TsVs 24-10-2012, r.oo. 2.1 t/m 2.6). Dat waren vennootschappen naar Zwitsers recht en aldus geen Nederlandse rechtspersonen, waarvan [gedaagde] bestuurder was.
Het arrest van de Hoge Raad betekent dan voor de uitkomst van de onderhavige zaak dat [gedaagde] niet op grond van art. 2:11 BW aansprakelijk is voor de onbehoorlijke taakvervulling
door deze niet-Nederlandse vennootschappen van het door hen gevoerde bestuur over het gefailleerde My Guide (Nederland) BV.
2.3.
Tegen de achtergrond van ’s Hogen Raads overweging 1.7 merkt de rechtbank nog op dat zij eerder reeds had vastgesteld (TsVs 24-10-2012, r.o. 4.2) dat [gedaagde] in deze procedure ook niet als feitelijk bestuurder in de zin van art. 2:248 lid 7 BW kan worden aangemerkt.
2.4.
Op het voorgaande stuiten de vorderingen van Curator af. Hij moet als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De rechtbank begroot de proceskosten op:
griffierecht € 1.188,00
salaris: 6 pt. Tarief VIII
€ 19.266,00
€ 20.454,00
2.5.
[gedaagde] verzoekt tevens verbetering of verduidelijking (aanvulling) van de rechtsoverwegingen 2.4 en 2.5 van het tussenvonnis van 22 mei 2013, die hij onjuist acht.
2.5.1.
In het midden kan blijven of die overwegingen juist of onjuist zijn; het zijn hoe dan ook geen kennelijke fouten in de zin van art. 31 Rv. die zich voor een eenvoudig herstel lenen.
2.5.2.
Ook het voor verbetering, verduidelijking of heroverweging door [gedaagde] gedaan beroep op HR 25-04-2008, LJN BC2800 faalt.
De rechtbank acht ook bij heroverweging haar vaststelling dat door de besturende vennootschap (My Guide Holding GmbH) aan de curator geen volledige administratie kon worden overgelegd, juist en die vaststelling leidt er niet toe dat in dit vonnis op een ondeugdelijke grondslag een (onjuiste) einduitspraak wordt gedaan.
2.5.3.
Het verzoek tot verbetering, aanvulling of heroverweging wordt afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van Curator af;
3.2.
veroordeelt Curator in zijn voormelde hoedanigheid in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 20.454,00;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W. Rullmann en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.