3.In het bestreden besluit heeft verweerder aan de gemeente een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a sub 3, van de Wabo verleend en de zienswijzen van verzoekster ongegrond verklaard.
4.1Verzoekster voert aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Ook het realiseren van een kantoor, een cursusruimte en een winkel in de huidige hoofdbebouwing van de Sint Jorisstraat zou in strijd zijn met het bestemmingsplan.
4.2Verweerder heeft erkend dat de bouw van de gymzaal in strijd is met het bestemmingsplan maar heeft hiervoor in het bestreden besluit toestemming verleend en de vereiste ruimtelijke onderbouwing gegeven. Verder is ter zitting aangegeven dat het realiseren van enkele functies in de hoofdbebouwing van de Sint Jorisstraat niet in strijd is met het bestemmingsplan.
4.3De voorzieningenrechter ziet in deze beroepsgrond geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit. De bouw van de gymzaal is inderdaad in strijd met het bestemmingsplan maar juist daarom is een ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan gegeven en is de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a sub 3 van de Wabo verleend. Hierdoor wordt de strijdigheid opgeheven. Verzoekster heeft geen inhoudelijke beroepsgronden tegen deze ruimtelijke onderbouwing ingediend. De voorzieningenrechter ziet evenmin in dat het benutten van de hoofdbebouwing van de Sint Jorisstraat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Verzoekster heeft dit evenmin onderbouwd. Deze beroepsgrond faalt.
5.1Verzoekster heeft aangevoerd dat bouwtekeningen bij de verleende omgevingsvergunning niet de feitelijke fysieke verhouding tussen de Sint Jorisstraat 30 en 32 weerspiegelen hetgeen van invloed is voor de constructie van het gehele gebouw. Verzoekster vreest dat er onomkeerbare schade aan het gebouw wordt toegebracht. Dit levert een groot risico op voor de bezoekers van het pand Sint Jorisstraat 30 waarin onder meer voorstellingen worden gegeven. Verzoekster baseert deze vrees op eerder uitgevoerde sloopwerkzaamheden waarbij stof en gruis in het pand terecht kwam.
5.2Verweerder heeft zowel ter zitting als in de reactie van 3 april 2014 gegarandeerd dat zowel het slopen als het bouwen kan en zal worden uitgevoerd zonder dat daarbij schade aan het belendende pand van verzoekster wordt aangebracht en zonder dat daarbij de veiligheid van de in dit pand verblijvende personen in het geding is. De sloopwerkzaamheden worden strikt volgens de sloopmelding, het sloopveiligheidsplan en de daarbij behorende revisie uitgevoerd. Verweerder heeft voorts ter zitting toegezegd dat de huidige bouwkundige staat van het pand van verzoekster wordt opgenomen door een onafhankelijk deskundigenbureau in bijzijn van verzoekster.
5.3De voorzieningenrechter is niet gebleken dat de bouwtekeningen bij het bestreden besluit een onjuiste voorstelling van zaken geven. De gemeente is gehouden te handelen conform de aan haar verleende omgevingsvergunning. Verzoekster heeft haar stelling dat onomkeerbare schade door de sloop- en bouwwerkzaamheden zou ontstaan, verder niet onderbouwd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in de door verzoekster naar voren gebrachte vrees geen aanleiding heeft hoeven zien om het bestreden besluit te weigeren. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking de hierboven genoemde garantie van verweerder en de toezegging dat een vooropname zal plaatsvinden. Mocht schade ontstaan door de sloop- en bouwwerkzaamheden, dan is voldoende verzekerd dat verzoekster aanspraak kan maken op schadevergoeding. Deze beroepsgrond faalt.
6.1Verzoekster heeft verder aangevoerd dat zij planschade zal lijden.
6.2Wat van deze claim verder ook zij, de voorzieningenrechter is van oordeel dat hierin geen aanleiding bestaat om het bestreden besluit te vernietigen. Verzoekster kan een verzoek om tegemoetkoming in planschade indienen op basis van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. De gemeente mag worden geacht voldoende kapitaalkrachtig te zijn om een eventuele gegronde planschadeclaim te betalen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het plan financieel uitvoerbaar is.
7.1Verzoekster heeft gesteld dat de rijksmonumentale status doelbewust van het pand is afgehaald.
7.2Verweerder heeft aangegeven dat dit inderdaad is gebeurd voorafgaand aan het bestreden besluit.
7.3Op het pand Sint Jorisstraat 32 rust geen rijksmonumentenstatus meer. Dat heeft tot gevolg dat er geen vergunning is vereist voor het verstoren van een monument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder f, van de Wabo. Verweerder kan hierin geen rol hebben gespeeld, omdat slechts de Minister van Onderwijs, cultuur en wetenschap bevoegd is dit te doen. Deze beroepsgrond faalt.
8.1Verzoekster heeft gesteld dat het bestreden besluit voorziet in een aanpassing van de fundering van een mandelige muur tussen haar pand en de te bouwen gymzaal. Deze aanpassing vindt deels plaats op haar grond.
8.2Verweerder heeft erkend dat de aanpassing deels plaats vindt op de grond van verzoekster.
8.3Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder ABRS), zoals in de uitspraak van 17 april 2013, ECLI:NL:RVS2013: BZ7700) is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo, in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
8.4Gelet op de erkenning van de zijde van verweerder dat bouwwerkzaamheden ten behoeve van de aanpassing van de fundering van de muur worden uitgevoerd op de grond van verzoekster, is sprake van een evidente private belemmering. Niet is gebleken dat verzoekster hiervoor toestemming heeft gegeven of zal geven. Deze beroepsgrond slaagt.
9.1Verzoekster vreest tot slot voor parkeeroverlast als gevolg van het gebruik van de gymzaal. De wethouder heeft expliciet aangegeven dat de gymzaal zou moeten kunnen worden gebruikt door de gehele binnenstad. Dit duidt er op dat de gymzaal ook zal worden gebruikt in de avonduren en dat niet valt uit te sluiten dat deze gebruikers met de auto zullen komen.
9.2Verweerder heeft aangegeven dat de gymzaal alleen zal worden gebruikt door kinderen in het basisonderwijs in de binnenstad. Die kinderen komen onder begeleiding te voet tijdens schooltijd. In de ruimtelijke onderbouwing is verder aangegeven dat de gymzaal in de avond gesloten zal zijn.
9.3De voorzieningenrechter stelt vast dat de toezegging van de zijde van verweerder niet in het bestreden besluit is vastgelegd. Weliswaar wordt in de ruimtelijke onderbouwing een soortgelijke opmerking gemaakt, maar voor het gebruik van de gymzaal in de avonduren is geen aanvullende omgevingsvergunning vereist. De Wabo staat de gemeente dus niet in de weg om in de toekomst de gymzaal in de avonduren te gaan gebruiken. In de ruimtelijke onderbouwing wordt weliswaar gesteld dat mogelijk zelfs sprake is van een afname van parkeerdruk maar is verzuimd de parkeerbehoefte vanwege het oude gebruik als veilinghuis in kaart te brengen. Daarom valt niet uit te sluiten dat, als de gymzaal in de avonduren wordt gebruikt, sprake is van een toename van de parkeerbehoefte. Op basis van de gemeentelijke bouwverordening moet deze toename worden ingevuld op eigen terrein. Er kan echter niet worden geparkeerd op eigen terrein en er is geen ontheffing van de gemeentelijke bouwverordening verleend. Het gebruik van de gymzaal in de avonduren is in strijd met de gemeentelijke bouwverordening. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende is verzekerd dat de gymzaal niet in de avonduren zal worden gebruikt. Dat heeft tot gevolg dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met de gemeentelijke bouwverordening. Deze beroepsgrond slaagt.