ECLI:NL:RBOBR:2014:2302

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
01/845007-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 januari 2014 in Helmond opzettelijk brand heeft gesticht in een woning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 480 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en onder bijzondere voorwaarden, waaronder ambulante behandeling. De verdachte had in de woning benzine over goederen gesprenkeld en deze in brand gestoken, wat leidde tot een brand en een ontploffing, met levensgevaar voor omwonenden en gemeen gevaar voor goederen tot gevolg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, maar heeft de straf lichter opgelegd dan geëist, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid en het feit dat hij zich na de brandstichting vrijwillig heeft gemeld bij de politie. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze onduidelijk was. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van inbeslaggenomen goederen bevolen en de teruggave van andere goederen aan de verdachte gelast.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/845007-14
Datum uitspraak: 02 mei 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1976],
wonende te [woonplaats], [adres 1],
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 april 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 maart 2014. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 april 2014 is gewijzigd
(bijlage 1)is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 januari 2014 te Helmond opzettelijk brand heeft
gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in een woning aan de
[adres 1] te Helmond,
immers heeft verdachte toen aldaar in die woning opzettelijk een of meerdere
goed(eren) en/of een of meerderen plek(ken) besprenkeld en/of overgoten met
benzine, althans met (een) brandbare stof(fen) en/of vervolgens die benzine /
brandbare stof(fen) in brand gestoken althans tot ontbranding doen komen met
een lucifer/sigaret/aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking gebracht met benzine(damp), althans met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan een brand is ontstaan en/of een of meerdere
ontploffing(en) is/zijn ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor personen, aanwezig
in de omliggende/aanpalende (rijtjes)woning(en) (in het bijzonder nummer(s) [adres 2] en/of
[adres 3]) en/of de in en/of in de nabijheid van de voornoemde woning(en) aanwezige goederen (in
het bijzonder andere woningen in de [straat 1] en/of aldaar geparkeerd staande auto's),
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Bronnen.
I.een eindproces-verbaal van de politie Oost-Brabant, nummer PL2233-2014003026, afgesloten d.d. 29 januari 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 85. Dit eindproces-verbaal bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
II.een verklaring van verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris in het kader van de inbewaringstelling d.d. 9 januari 2014.
Het standpunt van de officier van justitie.
De opzettelijke brandstichting en het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing conform de tenlastelegging kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Referte ten aanzien van een bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht op grond van:
*het relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
(bron I, blz. 27-28);
*het inzetverslag van de officier van dienst van de bandweer ([persoon 1]) (bron I,
blz. 36-37);
*het relaas van bevindingen (sporenonderzoek FTO) van verbalisanten [verbalisant 3],
[verbalisant 4] [verbalisant 5] (bron I, blz. 40, 41, 42, 43, en 45);
*de fotomap van de FTO (bron I, blz. 46-62);
*de verklaring van (aangever) [persoon 2] (bron I, blz. 9-10);
*de verklaring van (aangever) [persoon 3] (bron I, blz. 12-13);
*de verklaring van (aangever) [persoon 4] (bron I, blz. 15-16;
*de verklaring van [persoon 5] (bron I, blz. 17-18);
*de verklaring van [persoon 6] (bron I, blz. 21);
*de verklaring van[persoon 7] (bron I, blz. 23);
*de verklaring van [persoon 8] (bron I, blz. 25-26);
*de bekennende verklaringen van verdachte (bron I blz. 78-80, bron II en ter zitting van 18
april 2014)
bewezen dat verdachte - kort gezegd - opzettelijk brand heeft gesticht met levensgevaar voor anderen en met gemeen gevaar voor goederen.
Voor wat betreft verdachtes opzet op het teweegbrengen van een explosie overweegt de rechtbank het navolgende.
Zo er door verdachtes handelen (het ontsteken van een aansteker in een woning vol met benzinedamp nadat alle ruimtes in de woning waren besprenkeld met benzine) al een aanmerkelijk kans bestond op een ontploffing, kan op basis van de thans voorhanden zijnde stukken, waaronder verdachtes uitdrukkelijke verklaring dat hij enkel brand heeft willen stichten en geen explosie had verwacht, niet worden gesteld dat hij deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, dan ook niet bewezen dat verdachte opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke zin, een ontploffing heeft veroorzaakt. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 07 januari 2014 te Helmond opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de
[adres 1] te Helmond, immers heeft verdachte toen aldaar in die woning opzettelijk
meerdere goederen en meerderen plekken besprenkeld en/of overgoten met benzine,
en opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met benzine, ten gevolge waarvan
een brand en een ontploffing is ontstaan,
terwijl daarvan levensgevaar voor personen, aanwezig in de omliggende/aanpalende rijtjeswoningen (in het bijzonder nummers [adres 2] en [adres 3]) te duchten was en
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in en/of in de nabijheid van de voornoemde woning(en) aanwezige goederen (in het bijzonder andere woningen in de [straat 2]en aldaar geparkeerd staande auto's) te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf van 3 jaren met aftrek van voorarrest, waarvan 2 jaren voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. In de schriftelijke vordering wordt voorts melding gemaakt
van reclasseringstoezicht inclusief een behandeling (
bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft een blanco strafblad en volgens de gedragsdeskundigen is er sprake van tenminste verminderde toerekeningsvatbaarheid. Een behandeling heeft de hoogste prioriteit. Verdachte kan op de dag van de uitspraak terecht bij [instelling 1] en vanuit die setting kan de door de reclassering geadviseerde ambulante forensische behandeling bij [instelling 2] worden gerealiseerd. Een en ander impliceert een gevangenisstraf overeenkomstig de duur van het reeds ondergane voorarrest. Daarnaast is een voorwaardelijk strafdeel met langere proeftijd gerechtvaardigd. Hierbij dienen dan de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden te worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn tussenwoning. Zijn handelen had tevens een flinke explosie tot gevolg, waardoor een raamkozijn en glas-scherven op straat terecht zijn gekomen. Verdachte heeft door zijn strafbare handelen
een groot en levensbedreigend gevaar voor de bewoners van de naastgelegen woningen, waaronder zijn buurvrouw van 77 jaar, en gevaar voor goederen in de omgeving van zijn woning in het leven geroepen. Zo hebben de twee aangrenzende woningen en diverse in
de straat geparkeerd staande auto’s schade opgelopen. Verdachte had op het moment van
de brandstichting suïcidale gedachten en stond volstrekt niet stil bij de mogelijke gevolgen van zijn gedragingen. Het hoeft geen betoog dat de brand en explosie grote onrust hebben veroorzaakt bij met name de bewoners van de [straat 3]. Een delict als het onderhavige leidt voorts tot toename van algemene gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Brandstichting is een van de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. De maximale strafbedreiging geeft dit al aan, met name indien een brandstichting leidt tot levensgevaar voor personen. Een dergelijk ernstig feit rechtvaardigt in beginsel dan ook
een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank is echter van oordeel dat de hierna te noemen bijzondere omstandigheden aanleiding vormen om van dit uitgangspunt af te wijken.
Eerst stelt de rechtbank vast dat verdachte zich onmiddellijk na het door hem gepleegde feit vrijwillig op het politiebureau heeft gemeld en gelijk openheid van zaken heeft gegeven.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte nooit eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest. Voorts concluderen gedragsdeskundigen [psychologen] (psychologen) en[psychiater] (psychiater) in hun rapportages d.d. 12 maart 2014 respectievelijk 18 maart 2014 dat verdachte als sterk verminderd respectievelijk verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. De rechtbank neemt in dit verband de conclusie van genoemde psychiater (verminderd toerekeningsvatbaar) over en maakt die tot de hare. De rechtbank hecht er ook aan dat verdachte ter terechtzitting op eigen wijze er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van de door hem gepleegde feiten inziet en daarbij oprecht berouw heeft getoond. De rechtbank leidt tot slot uit genoemde rapportages van de gedragsdeskundigen en het rapport van de reclassering d.d. 4 april 2014 de noodzaak af van een (ambulante) behandeling en een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Uit het advies van de reclassering d.d.17 april 2014 volgt dat verdachte reeds een positief intakegesprek heeft gehad bij [instelling 1] en daar met ingang van 2 mei 2014 voor de duur van één jaar kan worden opgenomen. Daarnaast is hij aangemeld bij [instelling 2] voor een ambulante forensische behandeling.
De rechtbank schaart zich achter de adviezen van de gedragsdeskundigen en reclassering en maakt die tot de hare.
De rechtbank ziet in de persoon van deze verdachte geen meerwaarde in een gevangenisstraf die het reeds ondergane voorarrest overstijgt. Daarentegen acht de rechtbank het wenselijk dat verdachte zo spoedig mogelijk de door de deskundigen geadviseerde, en reeds ingeslagen, weg van begeleiding en behandeling inslaat.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf overeenkomstig de duur van het reeds ondergane voorarrest. Daarbij acht
de rechtbank een voorwaardelijk strafgedeelte op zijn plaats om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal ambtshalve bevelen dat de op grond van artikel 14c Sr. gestelde voor- waarden en het op grond van artikel 14d Sr. uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid
van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank deze verdachte zal opleggen meer in overeenstemming is met zowel de ernst van het bewezenverklaarde als met de persoon van verdachte.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij].
Het standpunt van de officier van justitie.
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Het standpunt van de verdediging.
De onderbouwing van de vordering roept vragen op. De diverse facturen hebben betrekking op panden [adres 2]en [adres 1] te Helmond, terwijl [adres 1] de eigen woning van
verdachte betreft en hij geen opdracht heeft gegeven voor herstelwerkzaamheden. De behandeling van de vordering levert door de gestelde onduidelijkheid een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dat betekent dat de benadeelde partij niet ontvankelijk
in de vordering dient te worden verklaard.
Beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat de ter onderbouwing van de vordering aangehechte bescheiden van [bedrijf 1] betrekking hebben op verrichte werkzaamheden aan panden [adres 2] en [adres 1] te Helmond, zijnde laatstgenoemd pand de eigen woning van verdachte. Onverlet de vraag of verdachte wel/geen opdracht tot die werkzaamheden heeft gegeven, kan de vordering van [benadeelde partij] nimmer de gestelde kosten aan de eigen woning
van verdachte omvatten. Hoewel kan worden vermoed dat de gestelde werkzaamheden feitelijk zijn verricht aan panden[adres 2] en [adres 3] te Helmond, kan dat op basis van de thans voorhanden zijnde stukken niet zonder meer worden aangenomen. Een en ander brengt met zich mee dat de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering zal verklaren, omdat de rechtbank van oordeel is dat het strafgeding onevenredig wordt belast door behandeling van de - op voornoemd onderdeel onduidelijke - vordering.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn die tot het begaan van de misdrijven zijn vervaardigd
of bestemd en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslag- genomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 27, 33, 33a, 57 en 157
van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen.

Gevangenisstrafvoor de duur van
480 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan
365 dagen voorwaardelijkmet een
proeftijd van 3
jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
-zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de reclassering;
-zich per direct na het beëindigen van zijn voorarrest/detentie meldt bij Reclassering
Nederland, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch;
-zich ambulant laat behandelen bij [instelling 2] of een soortgelijke ambulante zorginstelling,
zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de
aanwijzingen die hem in het kader door of namens de instelling/behandelaar zullen worden
gegeven;
-zich aansluitend aan zijn voorarrest/detentie ter opname meldt bij [instelling 1] of een
soortgelijke instelling voor begeleid wonen of maatschappelijk opvang, zulks ter
beoordeling van de reclassering, en zich houdt aan het (dag)programma dat deze
voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit
noodzakelijk acht,
waarbij Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveeltde dadelijke uitvoerbaarheid van de gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht.
Opheffingvan het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen goederen, te weten: 2 aanstekers.
Teruggaveinbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: een spijkerbroek, een vest, een jas een paar schoenen
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij [benadeelde partij], in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. M.M. Klinkenbijl en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 2 mei 2014.