ECLI:NL:RBOBR:2014:2307

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
01/845316-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd in Eindhoven

Op 1 mei 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 30 april 2013 in het Beursgebouw te Eindhoven, waar tijdens een dancefeest een geldbedrag van ongeveer 6465 euro werd weggenomen. De verdachte en zijn medeverdachten waren betrokken bij het planmatig stelen van dit geld, dat toebehoorde aan Evenementenbureau [bedrijf 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zitting op 17 april 2014 zijn de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging besproken.

De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten en getuigen in overweging genomen, evenals de bewijsstukken, waaronder WhatsApp-berichten en aangetroffen geldbedragen. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling, maar de rechtbank oordeelde dat de samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten zo nauw en bewust was dat er sprake was van medeplegen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen op 30 april 2013 meermalen geld heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de uitspraak op 1 mei 2014 gedaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845316-13
Datum uitspraak: 01 mei 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op[1990 1],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 april 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 maart 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 30 april 2013 te Eindhoven (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid/hoeveelheden geld (totaal ongeveer 6465 euro) en/of munten/consumptiebonnen, in elk geval (telkens) enig(e) goed(eren), (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan "[bedrijf 1]", in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op (een of meer tijdstippen op) of omstreeks 30 april 2013 te Eindhoven (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid/hoeveelheden geld (totaal ongeveer 6465 euro) en/of munten/consumptiebonnen, in elk geval (telkens) enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan "[bedrijf 1]", in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van haar/zijn/hun persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep van/als kassamedewerk(st)er(s) in dienst van en/of werkzaam voor "[bedrijf 1]", in elk geval anders dan door misdrijf, te weten onder gehoudenheid om die
munten/consumptiebonnen te verkopen en/of dat geld als wisselgeld te gebruiken en/of af te dragen aan "[bedrijf 1]", onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2013 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) een hoeveelheid/hoeveelheden munten/consumptiebonnen en/of geld (totaal ongeveer 6465 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die hoeveelheid/hoeveelheden munten/consumptiebonnen en/of geld (telkens) wist(en), althans hadden moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsoverwegingen.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er in het dossier wettig bewijs voorhanden is dat verdachte dit feit heeft gepleegd, maar dat op grond van datzelfde dossier het overtuigende bewijs daarvoor niet is geleverd. De verdediging heeft aangevoerd dat het bewijs zou kunnen worden gebaseerd op de aangifte, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], de verklaringen van de beveiligers, de verklaringen van de verbalisanten, de verstuurde WhatsApp-berichten en het bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen geld. De verdediging heeft er echter op gewezen dat alle verklaringen herleidbaar zijn tot één bron, namelijk medeverdachte [medeverdachte 1], dat het onduidelijk is hoeveel geld is aangetroffen bij verdachte en hoeveel geld is aangetroffen bij medeverdachte [medeverdachte 1], dat verdachte die nacht eigen geld (2000 euro) bij zich had en dat de bedoelde WhatsApp-berichten zijn verstuurd op 29 april 2013 en niet op de datum waarop het ten laste gelegde feit gepleegd is, namelijk 30 april 2013. Gelet hierop heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte meer dan een ondergeschikte rol bij het feit heeft gehad. Het hele plan was zonder verdachte ook doorgegaan, maar niet zonder de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4].
De rechtbank verwerpt voornoemde verweren en overweegt als volgt.
De bewezenverklaring.
 Op 30 april 2013 werd in het Beursgebouw te Eindhoven tijdens een dance/ hardstyle feest bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] een geldbedrag van in totaal € 6.465,- aangetroffen in onder andere de sokken, schoenen en ondergoed.
 Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben een schriftelijke afstandsverklaring ondertekend, waarin zij allebei hebben aangegeven dat zij het bij hen aangetroffen geld van kassameisjes hadden gekregen en dat zij daarvan afstand deden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze verklaring niet geldig is, omdat hij onder invloed van alcohol was toen hij de verklaring ondertekende, waardoor hij niet wist wat hij tekende.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte niet wist wat hij tekende, nu hij immers wel zelf op de notitie heeft aangegeven dat € 2.000,- van het aangetroffen geld van hem was, hetgeen hij later ook bij de politie heeft verklaard.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij veel geld bij zich had, omdat hij daarmee meteen een auto zou kunnen kopen in het geval hij een auto tegen zou komen die hij zou willen kopen.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig, gelet op de reden die verdachte geeft voor het bij zich dragen van een dergelijk groot geldbedrag terwijl hij zich op een dance/hardstyle feest bevond, in combinatie met de plaats waar verdachte dit geld had opgeborgen, namelijk onder andere in zijn schoenen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de eerder genoemde afstandsverklaring voor het bewijs bezigen.
 Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gedetailleerde, voor zichzelf en de andere verdachten, belastende verklaringen afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij 30 april 2013 gebeld werd door verdachte. Verdachte vroeg of hij, [medeverdachte 1], mee op stap wilde in Eindhoven en geld wilde gaan verdienen. Hij vertelde verdachte toen dat hij wel mee wilde. Even later haalde verdachte hem bij hem thuis rond 13:00 uur op. Ze hebben nog een vriend van verdachte opgehaald, een Marokkaanse jongen die in [plaats] woont en [medeverdachte 2] genaamd is, en nog een andere jongen die op hetzelfde adres woont als [medeverdachte 2]. Ze zijn met zijn vieren naar Eindhoven gereden. Toen hij en verdachte eenmaal binnen waren, legde verdachte aan [medeverdachte 1] uit wat de bedoeling was. Verdachte zei letterlijk: “Je moet daar munten halen en dan krijg je geld. Dit geld wordt dan later verdeeld”. Met daar bedoelde verdachte een meisje. Hij wees toen naar een meisje dat in het tweede hokje achter een kassa zat. Verdachte is toen naar dat meisje gelopen. Het werkte zo dat je bijvoorbeeld tien euro gaf en dan voor tien euro consumptiebonnen kreeg en extra geld. Dit waren verschillende bedragen, soms € 50,00, soms € 100,00, soms meer, soms minder. Hij schat zo’n tien keer naar het meisje te zijn geweest. Verdachte ging ook naar dat meisje aan de kassa en ook naar het andere meisje dat ernaast zat aan de linker kant. Dit was het eerste hokje. Op een bepaald moment troffen ze [medeverdachte 2] binnen. [medeverdachte 2] is bij allebei de meisjes munten gaan halen. [medeverdachte 2] ging echt de hele tijd. Een van de meisjes achter de kassa is de vriendin van [medeverdachte 2] en de jongen die met hen mee was de vriend is van het andere meisje achter de kassa. Een van de meisjes is [medeverdachte 3] genaamd. Een van de meisjes heeft een kindje van haar vriend. Hij weet niet of het kind van [medeverdachte 2] is of van die andere jongen. Toen ze naar buiten wilden lopen, werden ze, verdachte en [medeverdachte 1], aangehouden door de uitsmijters. Onderweg naar Eindhoven in de auto hebben verdachte en [medeverdachte 2] verteld dat zij, verdachte en [medeverdachte 1], geld moesten ophalen bij de kassameisjes. Ze moesten dit geld bijhouden en later afgeven. Afhankelijk van het totaalbedrag dat ze opgehaald zouden hebben, zouden ze een bepaald bedrag krijgen. [medeverdachte 1] herinnerde zich dat het meisje, waar hij steeds heen ging om geld te halen, het geld uit haar BH haalde en aan hem gaf. Elke keer als hij naar het meisje ging, betaalde hij haar en kreeg dan consumptiebonnen en geld terug van haar. Het geld dat hij kreeg, zat onder de consumptiebonnen. Het geld dat de beveiligingsmensen hebben aangetroffen, is het geld dat zij, verdachte en [medeverdachte 1], hebben opgehaald. Hij, verdachte, [medeverdachte 2], de vriend van [medeverdachte 2] en de twee meisjes waren betrokken bij het geld ophalen.
 Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft op 30 april 2013 voor [bedrijf 1] in het Beursgebouw te Eindhoven gewerkt.
 Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat ze op 30 april 2013 in het Beursgebouw te Eindhoven heeft gewerkt en dat ze samen met [medeverdachte 4] naar Eindhoven was gekomen. Ze moest daar munten verkopen aan de kassa.
 Medeverdachte [medeverdachte 1] werd middels een enkelvoudige spiegelconfrontatie geconfronteerd met medeverdachte [medeverdachte 4]. Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde dat hij haar direct herkende als het meisje waar hij bonnen en geld heeft gehaald bij het Beursgebouw. Volgens hem is haar naam [medeverdachte 4]. Dit is één van de kassameisjes.
 Medeverdachte [medeverdachte 1] werd middels een enkelvoudige spiegelconfrontatie geconfronteerd met medeverdachte [medeverdachte 3]. Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde dat hij haar zeker heeft herkend. Ze zat langs het andere meisje aan de kassa. Hij herkent haar aan haar gezicht en haren. Dit is het tweede kassameisje dat betrokken was bij de diefstal.
 Medeverdachte [medeverdachte 1] werd middels een enkelvoudige spiegelconfrontatie geconfronteerd met medeverdachte [medeverdachte 2]. Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde uit eigen beweging: “Dat is hem”. Medeverdachte [medeverdachte 1] kent hem niet als [medeverdachte 2], maar deze jongen is er wel bij geweest. Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde eveneens dat dit de jongen was die een relatie heeft met een van de meisjes en samen een kind hebben. Deze jongen heeft die avond hetzelfde gedaan als hij. Hij heeft ook geld en bonnen bij de kassa meegekregen.
 Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat ze twee jaar een relatie heeft gehad met [medeverdachte 2] en dat hij de vader van haar kind van acht weken oud is. Ze heeft voorts verklaard dat het telefoonnummer van [medeverdachte 2] in haar telefoon onder [medeverdachte 2] staat.
 In de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 3] bleek een persoon genaamd [medeverdachte 2] met telefoonnummer [telefoonnummer] te staan. In de telefoon van verdachte bleek een contact [medeverdachte 2] te staan, die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer]. Uit het Basis Voorziening Handhaving systeem bleek dat dit telefoonnummer gekoppeld was aan [medeverdachte 2], geboren te[geboorteplaats] op [1990 2] en wonende te [woonplaats], [adres]. De rechtbank leidt uit voornoemde omstandigheden af dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik is bij medeverdachte [medeverdachte 2].
 Op 30 april 2013 had verdachte via WhatsApp een gesprek met [persoon 1]. [08.44] [persoon 1]: wat is je winst?;
[12:02] [verdachte]: 4500;
[12:02] [verdachte]: Dacht dat het veel meer was.;
[12:03] [verdachte]: Dus heb zelf 1000;
[12:03] [verdachte]: En ga zo weer;)
[12.05] [verdachte]: Me zakken zaten echt vollll. Ging zelf naar kluisje om me zakken te legen haha
[21.19] [persoon 1]: Nog wat verdiend
[21.22] [verdachte]: Ja hoor genoeg: P
 Op 1 mei 2013 kreeg verdachte, nadat hij reeds was aangehouden, via WhatsApp berichten van [persoon 2].
[00:13] [persoon 2]: Hey [verdachte] waar blijf je;
[00:19] [persoon 2]: [verdachte] [medeverdachte 2] vind dit niet leuk
 Nadat verdachte was aangehouden is er veelvuldig met het nummer in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 2] ([telefoonnummer]) gebeld en gesmst naar het nummer van verdachte.
 Op 1 mei 2013 kreeg verdachte, nadat hij reeds was aangehouden, via WhatsApp berichten van [medeverdachte 2].
[02:13] [medeverdachte 2]: Als ik jou was zal ik nu opnemen;
[03:51] [medeverdachte 2]: Als ik jou was zal ik beter opnemen;
[03:57] [medeverdachte 2]: Ik kom morgen naar jou huis
 Met de gsm van verdachte werd, nadat hij reeds was aangehouden, een bericht ontvangen van [persoon 2] op 01-05-2013.
[00.06]: Hey waar ben je [medeverdachte 2] is fucking boos ..!!!!
 Met de gsm van verdachte werden op 29 en 30 april 2013 berichten verstuurd/ontvangen van/naar het telefoonnummer [telefoonnummer], in gebruik bij [medeverdachte 3], waaruit de werkwijze van de verdachten blijkt. De volgende berichten werden verstuurd en/of ontvangen:
29-04-2013 [21.44] [medeverdachte 3]: dat meisje naast mij keek heel de tijd en [medeverdachte 4] weet niet wie jou vriend is;
29-04-2013 [21:47] [verdachte]: Okee dus ft uitkijken zeg maar. Maar die vriend van mij was net gelijk na mij. We lopen zo voorbij. Hij heeft een donker vest;
29-04-2013 [21.49] [medeverdachte 3]: Wij zien jullie niet goed ga daar ff samen naar [medeverdachte 4];
29-04-2013 [21.51] [verdachte]: Hiero bij plee;
29-04-2013 [21.51] [medeverdachte 3]: En we hebben weinig geld omdat niet druk is daarom geven we weinig;
29-04-2013 [21.54] [medeverdachte 3]: En daarna om de 10 min komen allebei;
29-04-2013 [21.59] [medeverdachte 3]: Die andere moet nar [medeverdachte 4] die zit naast mij;
29-04-2013 [22.01] [verdachte]: Naast waar links van jou;
29-04-2013 [22.02] [medeverdachte 3]: Met die bruine haar en grote oor bellen tegen de kant;
29-04-2013 [22.03] [verdachte]: Naast jou toch aan de kant van wc;
29-04-2013 [22.03] [medeverdachte 3]: ja;
29-04-2013 [23.13] [medeverdachte 3]: Kom vaker;
29-04-2013 [23.15] [medeverdachte 3]: Je komt te weinig bij ons allebei die geld word dan weg gehaald;
29-04-2013 [23.19] [verdachte]: Nee joh verstop het dan tussen je bh ofzo;
29-04-2013 [23.45] [medeverdachte 3]: Kom nu;
30-04-2013 [00.07] [medeverdachte 3]: vaker komen;
30-04-2013 [00.28] [verdachte]: Hebben ze je door of zo;
30-04-2013 [00.29] [medeverdachte 3]: nou en kom nu;
30-04-2013 [00.51] [verdachte]: Jaja kom zo ff roken. Telkens als ik wil komen. Volop security kk triest;
30-04-2013 [00.51] [verdachte]: Maar spaar ff;
30-04-2013 [ 00.54] [verdachte]: Morgen weer
.
Op grond van de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit bewezen.
De kwalificatie
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte en zijn medeverdachten gepleegde feit als diefstal gekwalificeerd dient te worden. Van diefstal is sprake als een goed, dat aan een ander toebehoort, wordt weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. Beslissend voor het wegnemen, is dat het goed aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende, in dit geval [bedrijf 1], wordt onttrokken. Naar het oordeel van de rechtbank was daar in het onderhavige geval sprake van. Met name gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat op weg naar het Beursgebouw in de auto werd gesproken over de wijze waarop het geld zou worden weggenomen en over de verdeling van de buit, was het oogmerk van verdachte en zijn medeverdachten er van meet af aan op gericht om het geld weg te nemen en het zich wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde derhalve bewezen.
Is het feit in vereniging gepleegd?
Uit de bewijsmiddelen en de onder het kopje ‘bewezenverklaring’ uitgewerkte feiten en omstandigheden blijkt dat de samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zo nauw en bewust is geweest dat de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte samen en in vereniging met genoemde medeverdachten – kort gezegd – op 30 april 2013 meermalen geld heeft weggenomen van [bedrijf 1]
De overige aangevoerde bewijsverweren geven geen aanleiding tot een afzonderlijke bespreking. Zij vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten munten dan wel consumptiebonnen hebben weggenomen, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

primair.

op tijdstippen op 30 april 2013 te Eindhoven telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen hoeveelheden geld (in totaal ongeveer 6465 euro), toebehorende aan Evenementenbureau [bedrijf 1]

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit:
  • een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
  • een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid voor de totale schade.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft samen met zijn mededaders in het Beursgebouw te Eindhoven, waar op dat moment een feest gaande was, een grote hoeveelheid geld weggenomen van [bedrijf 1] Uit het procesdossier volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte en zijn mededaders planmatig te werk zijn gegaan en het door hen gepleegde strafbare feit hebben begaan nadat ze dit hadden voorbereid. Verdachte en zijn mededaders hebben bij het plegen van het feit gehandeld uit puur winstbejag en hebben zich niets aangetrokken van de belangen van [bedrijf 1].
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal verdachte een taakstraf opleggen en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, aangezien deze onvoldoende is onderbouwd. In het bijzonder ontbeert de vordering een onderbouwing op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Beslag.

De verdediging heeft om teruggave van de onder verdachte in beslag genomen telefoon verzocht.
Uit het procesdossier blijkt dat er een mobiele telefoon onder verdachte in beslag genomen is. De rechtbank zal echter niet beslissen tot teruggave van voornoemde telefoon, nu uit het dossier blijkt dat deze telefoon op 3 juni 2013 reeds is teruggegeven aan verdachte. De rechtbank is derhalve van oordeel dat op deze telefoon geen beslag meer rust.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. het primair ten laste gelegde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. het primair ten laste gelegde:
Taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. P.A. Buijs en mr. C.J. Sangers - de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken op 1 mei 2014.
Mr. J.H.P.G. Wielders is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.