ECLI:NL:RBOBR:2014:2331

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_5850
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een boete opgelegd gekregen van € 290,00, welke na bezwaar was verlaagd naar € 150,00. De boete was opgelegd omdat eiseres haar werkhervatting niet tijdig had doorgegeven aan het Uwv. Eiseres stelde dat zij alles had gedaan om aan haar inlichtingenplicht te voldoen en dat de boete buitensporig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 15 april 2013 een WW-uitkering ontving en dat zij in de periode van 3 juni 2013 tot en met 7 juli 2013 werkzaamheden had verricht bij de Stichting BrabantZorg. Eiseres had echter nagelaten om deze werkhervatting binnen de vereiste termijn van één week te melden. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet tijdig had gemeld dat zij per 1 juni 2013 was gaan werken en dat haar meldingen onvolledig waren. De rechtbank benadrukte dat het risico van onjuiste verwerking van informatie door het Uwv voor rekening van eiseres kwam.

De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete rechtmatig was, aangezien er geen sprake was van een situatie waarin iedere verwijtbaarheid ontbrak. De rechtbank oordeelde dat de boete evenredig was, rekening houdend met de ernst van de overtreding en de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/5850

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.W.G. Bombeeck).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd ter hoogte van € 290,00.
Bij besluit van 23 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder, naar aanleiding van het bezwaar van eiseres, het primaire besluit herroepen en de boete verlaagd naar
€ 150,00.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2014. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres ontvangt sinds 15 april 2013 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
Eiseres heeft, in de (thans van belang zijnde) periode vanaf 3 juni 2013 gewerkt bij de Stichting BrabantZorg.
Bij besluit van 7 november 2013 heeft verweerder de WW-uitkering over de periode van 3 juni 2013 tot en met 7 juli 2013 herzien, omdat eiseres haar werkzaamheden niet op tijd heeft doorgegeven. Verweerder heeft daarbij € 358,50 van eiseres teruggevorderd (zijnde het teveel aan WW-uitkering ontvangen bedrag, € 373,60, verminderd met het te weinig aan uitkering ontvangen bedrag, € 15,10).
Bij een afzonderlijk besluit van dezelfde datum heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd vanwege het schenden van de inlichtingenplicht.
2.
In geschil is de opgelegde boete van € 150,00.
3.
Eiseres heeft aangevoerd dat de boete buitensporig is. Zij vindt bovendien dat de boete onterecht is opgelegd. Eiseres stelt dat zij er alles aan heeft gedaan om aan haar inlichtingenplicht te voldoen. Eiseres stelt dat zij op tijd telefonisch contact heeft gezocht met verweerder, waarbij zij heeft medegedeeld dat zij vanaf 1 juni 2013 een baan had op basis van een nul-urencontract. Gelet op dit type contract kon zij van te voren niet aangeven hoeveel uren zij zou gaan werken die maand. In tegenstelling tot de stelling van verweerder dat eiseres pas op 12 juni 2013 telefonisch contact heeft opgenomen met betrekking tot het nog niet in haar bezit zijnde contract, heeft eiseres volgens haar herinnering eind mei 2013 al telefonisch doorgegeven dat zij per 1 juni 2013 een baan zou krijgen voor een jaar. Daarbij heeft ze ook aangegeven dat ze niet wist hoe zij dit in het Uwv-systeem (Mijn UWV) moest aangeven en/of verwerken. Zij heeft echter niet bijgehouden wanneer en met wie zij gesproken heeft. Tevens heeft eiseres in een persoonlijk gesprek op 31 juli 2013 met haar werkcoach deze problemen aangekaart, waarop haar werkcoach heeft aangegeven dat het goed zou komen.
4.
De rechtbank oordeelt dat het eiseres duidelijk kon zijn dat zij iedere wijziging in haar situatie binnen één week aan verweerder moest melden. Op deze verplichting is eiseres in het besluit tot toekenning van de WW-uitkering van 17 april 2013 uitdrukkelijk door verweerder gewezen. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar werkhervatting per 1 juni 2013 niet binnen één week heeft gemeld. De melding van eiseres heeft niet eerder plaatsgevonden dan op 12 juni 2013. Dit is te laat. Verder blijkt uit de (telefonische) melding van 12 juni 2013 nog altijd niet dat eiseres toen ook heeft doorgegeven dat zij al gewerkt had. Vollediger meldingen hebben pas plaatsgevonden op 2 juli, 10 juli en 22 juli 2013 via Mijn UWV op uwv.nl/werkloos. Na een controle is echter gebleken dat eiseres ook hierbij niet alle in de periode van 3 juni 2013 tot en met 7 juli 2013 gewerkte uren volledig en correct aan verweerder heeft doorgegeven.
5.
Eiseres heeft haar stelling dat zij de werkhervatting wel tijdig heeft gemeld, niet bewezen. Ook als het, om welke reden dan ook, niet lukt een wijziging door te geven via Mijn UWV, blijft het de plicht van eiseres ervoor te zorgen dat verweerder op een andere manier (tijdig) op de hoogte is. Het risico dat telefonisch doorgegeven feiten en omstandigheden niet of op onjuiste wijze door verweerder worden verwerkt of dat (de inhoud van) een telefoongesprek met een medewerker van verweerder niet wordt geregistreerd, komt volgens vaste rechtspraak voor rekening van eiseres. De rechtbank verwijst in dit kader naar bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 januari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS2829. Eiseres heeft de wijziging niet alleen niet tijdig gemeld. De meldingen die zij deed waren onvolledig en niet correct. Ook de door eiseres gestelde melding bij haar werkcoach op 31 juli 2013 is niet vast komen te staan. Voor zover deze wel heeft plaatsgevonden, was ook deze melding niet tijdig.
6.
Verweerder was op grond van artikel 27a, eerste lid, van de WW, verplicht een boete op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een situatie waarin iedere verwijtbaarheid ontbreekt. Ook is er geen sprake van dringende redenen op grond waarvan verweerder van het opleggen van een boete af had moeten zien.
7.
Omdat eiseres de informatie, weliswaar te laat, maar toch uit eigen beweging heeft doorgegeven, heeft verweerder de boete verlaagd. Bij het bestreden besluit legt verweerder alsnog de minimumboete op, zoals die is vastgesteld in artikel 2, derde lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Besluit van 14 oktober 2000, zoals laatstelijk gewijzigd op 13 oktober 2012, Stb. 2012, 484). Verweerder heeft daarbij, overeenkomstig de door hem vastgestelde Beleidsregel boete werknemer 2013 (Stcrt. 2013, 31799), rekening gehouden met het feit dat het benadelingsbedrag lager is dan € 2.000 en dat de overtreding door eiseres binnen zes weken spontaan is gemeld.
8.
Het niet tijdig, onvolledig en incorrect melden van een werkhervatting levert een ernstige overtreding op, omdat de door eiseres te melden gegevens van wezenlijk belang waren voor het bestaan van een aanspraak op en de hoogte van haar WW-uitkering. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van eiseres, de door verweerder opgelegde boete evenredig moet worden geacht. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding de boete te matigen.
9.
Het beroep is ongegrond.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.