ECLI:NL:RBOBR:2014:2331
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen boete opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wegens schending van de inlichtingenplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een boete opgelegd gekregen van € 290,00, welke na bezwaar was verlaagd naar € 150,00. De boete was opgelegd omdat eiseres haar werkhervatting niet tijdig had doorgegeven aan het Uwv. Eiseres stelde dat zij alles had gedaan om aan haar inlichtingenplicht te voldoen en dat de boete buitensporig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 15 april 2013 een WW-uitkering ontving en dat zij in de periode van 3 juni 2013 tot en met 7 juli 2013 werkzaamheden had verricht bij de Stichting BrabantZorg. Eiseres had echter nagelaten om deze werkhervatting binnen de vereiste termijn van één week te melden. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet tijdig had gemeld dat zij per 1 juni 2013 was gaan werken en dat haar meldingen onvolledig waren. De rechtbank benadrukte dat het risico van onjuiste verwerking van informatie door het Uwv voor rekening van eiseres kwam.
De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete rechtmatig was, aangezien er geen sprake was van een situatie waarin iedere verwijtbaarheid ontbrak. De rechtbank oordeelde dat de boete evenredig was, rekening houdend met de ernst van de overtreding en de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.