ECLI:NL:RBOBR:2014:2450

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
01/845042-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak met geweld en bezit van amfetamine

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak met geweld en het bezit van amfetamine. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van een woninginbraak op 21 januari 2014 in Eindhoven, waarbij hij samen met een mededader een hoeveelheid geld en sieraden heeft weggenomen. Tijdens de inbraak heeft de verdachte geweld gebruikt tegen een politieambtenaar, die hem op heterdaad betrapte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak en dat hij geweld heeft gebruikt door de agent te slaan en in zijn arm te bijten. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 2 gram amfetamine op 20 januari 2014.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 14 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de slachtoffers van de inbraak en de politieambtenaar. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor materiële schade tot een bedrag van 3421,69 euro toegewezen, evenals een immateriële schadevergoeding van 500 euro aan de politieambtenaar. De rechtbank heeft ook verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen bevolen, die in verband stonden met de gepleegde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van woninginbraken en het gebruik van geweld tegen politieambtenaren, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845042-14
Datum uitspraak: 15 mei 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1977],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. Amsterdam, HvB De Schans.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 mei 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 maart 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 januari 2014 te Eindhoven,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning gelegen
aan de [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of
sieraden en/of een fototas en/of een notebook en/of een ladyshave , in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren)
onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak,
verbreking en / of inklimming,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], hoofdagent van de regiopolitie
Brabant-Zuidoost, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat hij, verdachte, meermalen, althans één maal in de richting van de [slachtoffer 2]
heeft geslagen en/of door die [slachtoffer 2] (met kracht) in diens arm te bijten;
2.
hij op of omstreeks 20 januari 2014 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 2 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op 21 januari 2014 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen
aan de [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid geld en
sieraden en een notebook en een ladyshave toebehorende aan [slachtoffer 1],
waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, welke diefstal werd gevolgd
van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], hoofdagent van de regiopolitie
Brabant-Zuidoost, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, meermalen in de richting van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en die [slachtoffer 2] met kracht in diens arm heeft gebeten;
2.
omstreeks 20 januari 2014 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 2 gram amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest.
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten bedrage van 813 euro met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht vermeerderd met de wettelijke rente.
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 3]/[slachtoffer 1] ten bedrage van 9898,66 euro, hoofdelijk, met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht vermeerderd met de wettelijke rente.
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
1
koevoet (goednr.752131), 1 koevoet (goednr.752133), 1 beitel (goednr.752137), 1 beitel
(goednr.7521138), 1 muts (goednr.752139), 2 handschoenen (goednr.752140), 1
rugzak (goednr.752145), 1 vijl (goednr. 752147) en 1 mobiele telefoon merk
Samsung (goednr.752603).
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder ten bezware van verdachte het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak samen met zijn mededader waarbij veel schade is veroorzaakt. Een woning is voor de bewoners daarvan bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Een inbraak in de woning veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de bewoners in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Daarnaast brengt een woninginbraak voor de benadeelden materiële schade en overlast met zich mee. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. Hij heeft zich enkel laten leiden door het motief van zijn eigen financieel gewin.
Bovendien heeft verdachte, toen hij na ontdekking op heterdaad door de politie werd achtervolgd en aangehouden, tijdens zijn vlucht geweld gebruikt tegen een politieambtenaar door in diens arm te bijten, terwijl hij ook een (andere) woning is binnengerend en de daar aanwezige bewoners - waaronder twee kinderen - schrik en angst heeft aangejaagd door zich aldaar met geweld te verzetten tegen zijn aanhouding.
Een en ander weegt mee in strafverzwarende zin.
Verdachte was voorts in het bezit van amfetamine.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de als hierna te melden duur.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] (feit 1)

De rechtbank acht toewijsbaar, als vergoeding van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte materiële schade, een schadevergoeding tot een bedrag van 3.421,69 euro, bestaande uit de volgende posten:
1.
timmerwerk etc. € 280,-
2.
schilderwerk € 767,74
3.
gordijnen € 500,-
4.
parketvloer € 1.775,-
7.
bloempot en plant € 48,95
9.
tafelpoot € 50,-
De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding in verband met de Nooitgedagt beitels (post 6, € 56) afwijzen, nu niet is komen vast te staan dat deze door verdachte zijn ontvreemd. Ditzelfde geldt met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding in verband met vermiste sleutels (post 10, € 425).
Tenslotte geldt met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding in verband met de tafelpoot (post 9, € 149) het volgende. Het gevorderde bedrag betreft de nieuwwaarde van de tafel. Bij de begroting van de schade dient de huidige situatie van de benadeelde partij te worden vergeleken met de situatie waarin deze zou hebben verkeerd zonder dat de inbraak was gepleegd. Nu de tafel volgens eigen opgave van de benadeelde partij vijf jaar oud was, kan er derhalve niet van worden uitgegaan dat de waarde van de tafel ten tijde van de inbraak overeenkwam met de nieuwprijs daarvan. De rechtbank zal de restantwaarde van de tafel daarom bij wijze van schatting begroten op € 50,- en hetgeen in dit verband meer is gevorderd afwijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering ter zake de gordijnen (post 3, € 2.476,97). De benadeelde partij heeft geen gegevens verstrekt met betrekking tot de (restant)waarde en ouderdom van de gordijnen, terwijl het alsnog opvragen van deze gegevens een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Aldus valt niet vast te stellen in hoeverre in dit verband schade is geleden als gevolg van de inbraak. Aangezien evenwel zonder meer valt aan te nemen dat enige schade is geleden zal de rechtbank deze post tot een bedrag van € 500,- toewijzen en dit onderdeel van de vordering voor het overige (€ 1.976,97) niet ontvankelijk verklaren.
Wat betreft de vermiste juwelen (post 5, € 1.720,-) geldt dat, gelet op de betwisting van verdachte dienaangaande, niet als vaststaand kan worden aangenomen dat als gevolg van de inbraak blijvend juwelen zijn vermist, noch dat - indien daarvan sprake zou zijn – deze de door de benadeelde partij gestelde waarde vertegenwoordigen. Aangezien de (verdere) behandeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zal de rechtbank deze niet ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 1)

De rechtbank acht toewijsbaar, als vergoeding van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de gevorderde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van 500 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Beslag

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en/of met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 57, 310 312;
Opiumwet art. 2, 10.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,
gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd
met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad hetzij aan zichzelf de vlucht
mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
T.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 3421,69 subsidiair 44 dagen hechtenis:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 3] en[slachtoffer 1] van een bedrag van
EUR 3421,69 (zegge: drieduizendvierhonderdeenentwintig euro en negenenzestig
cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 44 dagen
hechtenis. Het gehele bedrag bestaat uit materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] en[slachtoffer 1] van een bedrag
van EUR 3421,69 (zegge: drieduizendvierhonderdeenentwintig euro en
negenenzestig cent), zijnde materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde
verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het deel van de vordering ter zake post 3
tot een bedrag van 1976,97 euro en post 5 (1720 euro) niet ontvankelijk is.
Wijst af de vordering ter zake post 6 (56 euro), post 9 tot een bedrag van 99
euro en post 10 (425 euro).
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 500 (zegge:
vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10
dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag
en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2]
, van een bedrag van EUR 500 (zegge vijfhonderd euro), zijnde immateriële
schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 koevoet
(goednr.752131), 1 koevoet (goednr.752133), 1 beitel (goednr.752137), 1 beitel
(goednr.7521138), 1 muts (goednr.752139), 2 handschoenen (goednr.752140), 1
rugzak (goednr.752145), 1 vijl (goednr. 752147) en 1 mobiele telefoon merk
Samsung (goednr.752603).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Lammers, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. J. Leyenaar-Holleman, leden,
in tegenwoordigheid van L.D. Wittenberg, griffier,
en is uitgesproken op 15 mei 2014.