De raad heeft in de periode van 5 februari 2013 tot en met 2 april 2013 onderzoek gedaan met betrekking tot de vraag welke verdeling van zorg- en opvoedingstaken van de minderjarigen [kind 1] en [kind2] het meest in hun belang is. In het raadsrapport van 19 april 2013 komt de raad tot de volgende conclusies.
“
Wat betreft [kind 1] ziet de Raad alsmogelijkhedendat hij gedurende het onderzoek van de Raad een aantal contacten met vader heeft gehad, zowel fysieke contacten als ‘whatsapp’ contact. Vanuit de onderzoeksresultaten lijkt er, in tegenstelling tot moeders visie en zorg, in de periode dat vader in het gezin woonde (tot eind 2012) sprake te zijn geweest van een positieve band tussen [kind 1] en vader, waarbij er sprake was van een intensief contact (aangezien vader de ouder was die de dagelijkse zorg droeg) en affectie tussen beiden.
Alsbelemmeringenvan [kind 1] ziet de Raad dat hij zich in extreme mate negatief uit ten aanzien van vader in het verleden, in het heden en in de toekomst. Volgens moeder laat [kind 1] gefrustreerd gedrag zien, dat gekoppeld zou zijn aan gevoelens en meningen van [kind 1] ten aanzien van vader (angst en spanningsklachten, hoofd bonken, afknauwen van een potlood, spelen met vuur, gooien met stenen). Dit gedrag is niet door anderen dan moeder waargenomen.
Tijdens het onderzoek komt [kind 1] naar voren als een jongen die ernstig belast is met ouderproblematiek, geparentificeerd gedrag laat zien en een symbiotische relatie met moeder lijkt te hebben.
School ziet een emotioneel wat vlak jongetje en de GGZ geeft aan de indruk te krijgen dat [kind 1] sociaal-emotioneel onder druk staat. Opvallend in het contact dat er met [kind 1] is geweest is dat hij bijna exact dezelfde bewoordingen, voorbeelden en incidenten noemt ten aanzien van vader en contact met hem, als dat moeder dat doet.
Concluderend kan worden gezegd dat [kind 1] een zeer zorgelijke indruk geeft waarbij er sprake is van forse loyaliteitsproblematiek en sociaal-emotionele overbelasting.
(...)
Wat betreftmoederziet de Raad alsmogelijkhedendat zij aangeeft het belang in te zien van omgangscontact tussen de kinderen en vader, zij is bereid om dit praktisch te ondersteunen in de zin van het delen van de haal- en brengmomenten. Moeder heeft de kinderen, gedurende het onderzoek, contacten met vader toegestaan en zij geeft expliciet aan dat zij zich zal houden aan de uitspraak van de rechtbank te zijner tijd wat betreft de vaststelling van de omgangsregeling.
Wat betreft debelemmeringenaan moeders zijde, ziet de Raad als zodanig de voorwaarden die moeder stelt aan de omgangsregeling (nl. het doorlopen c.q. afronden van het behandeltraject van [kind 1] bij de GGZ om zijn frustraties ten aanzien van vader te kunnen hanteren en een erkenning c.q. behandeling van vader voor zijn psychische- c.q. psychiatrische problematiek, waarvan voor de goede orde, geen diagnose is gesteld).
De Raad constateert bij moeder een gebrek aan inzicht als het gaat om de beïnvloeding van [kind 1] en de impact daarvan, door de verregaande negatieve, weinig respectvolle en diskwalificerende houding die er bij haar (en haar omgeving) heerst ten aanzien van vader en zijn betekenis voor de kinderen. Moeder geeft aan dat zij de theorie van loyaliteitsproblematiek begrijpt, maar veegt vervolgens categorisch alle concrete voorbeelden van tafel als het gaat om haar rol ten aanzien van de beeldvorming van [kind 1] over vader. Moeder is, in de ogen van de Raad, te grenzeloos in het toelaten van gedrag van [kind 1] (gooien met stenen naar een foto van vader, een tak in de fik steken en doen alsof vader de tak voorstelt), waarbij zij zich niet opstelt als een verantwoorde opvoeder die op dat moment troost biedt en andere, positieve oplossingen probeert te zoeken om [kind 1] te helpen. Daarnaast belast zij [kind 1] met volwassen zaken (o.a. de financiën).
Moeder lijkt onvoldoende motivatie te hebben om open te staan voor de mogelijkheden van vader en wantrouwt hem openlijk.
(...)
Wat betreftvaderziet de Raad alsmogelijkhedendat hij, tot eind 2012, een grote rol gespeeld heeft in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen waarbij sprake is geweest van een betrokken en affectieve relatie. Hij geeft aan heel graag contact te willen met de kinderen en hen te missen, waarbij hij gepaste emoties laat zien.
Vader toont zich tijdens het onderzoek bereid tot compromissen, hij geeft aan en laat zien met moeder samen te willen werken, stelt zich flexibel op en staat open voor advies. Vader geeft de indruk dat hij inzicht heeft in wat de kinderen nodig hebben.
Alsbelemmeringenziet de Raad de onzekerheid van vader in de omgang met in de eerste plaats [kind 1], maar ook met moeder. Ten aanzien van [kind 1] laat vader [kind 1], in de ogen van de Raad, te veel de regie nemen, bijvoorbeeld door een excuusbrief te faxen alvorens er contact kan plaatsvinden. Vader is bang om [kind 1] ‘kwijt te raken‘ als hij [kind 1] hierdoor mogelijk afwijst. Vader verliest wellicht zijn rol als opvoeder voor [kind 1]. Ten aanzien van moeder is vader bereid om veel te accepteren. Aan de andere kant lijkt vader zijn frustratie ten aanzien van moeder moeilijk te kunnen reguleren, waardoor hij te lang wacht om deze correct te uiten en hij uiteindelijk zeer emotioneel wordt. Vader zal moeten werken aan andere manieren voor het hanteren van teleurstellingen c.q. frustraties ten aanzien van moeder, in het belang van de kinderen.
(...)
De Raad voor de Kinderbescherming is na onderzoek tot de conclusie gekomen dat er geen zwaarwegende contra-indicaties zijn om een reguliere omgangsregeling tussen de kinderen en vader af te wijzen. (...)
De Raad is van mening dat de huidige omgangscontacten tussen de kinderen en vader in eerste instantie verder vorm gegeven moeten worden bij een omgangshuis om de contacten tussen de kinderen en vader te continueren en te bestendigen. (...)
De Raad voor de Kinderbescherming is van mening dat de ontwikkeling van [kind 1] ernstig wordt bedreigd. De Raad ziet bij [kind 1] verschillende problematiek die enerzijds kindspecifiek is (gediagnosticeerd met ADD, meeste zware vorm van dyslexie, achterstand in de fijne motoriek en een chronische motorische tic-stoornis, angst- en spanningsklachten) en anderzijds gerelateerd is aan de opvoedingssituatie, deels in de context van de scheiding. De Raad maakt zich voornamelijk zorgen over het opvoedershandelen van moeder ten aanzien van [kind 1]. [kind 1] lijkt een symbiotische relatie met moeder te hebben, hij is geparentificeerd en hij lijkt geen ruimte te hebben c.q. krijgen om zich een eigen, genuanceerd beeld van vader te vormen. [kind 1] geeft de indruk sociaal-emotioneel onder druk te staan waarbij loyaliteitsconflicten een prominentere rol lijken te spelen. (...). Gezien het gebrek aan inzicht van moeder in de problematiek en haar eigen verantwoordelijkheid daarin, en de ernst en de complexiteit van de problematiek van [kind 1], is de Raad van mening dat opvoedingsondersteuning in een gedwongen kader in de vorm van een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de belangen van [kind 1] voorop te stellen en te behartigen en verdere bedreiging van zijn ontwikkeling af te wenden.”