5.Gelet op het bovenstaande komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding na te gaan of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven. De rechtbank zal hierbij tevens de overige beroepsgronden van eiseres betrekken.
6.1In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder aangegeven zich aan te sluiten bij de conclusies van het DB in de zaken SHE 13/5445 en SHE 13/5670. Het DB heeft in de zaak SHE 13/5670 aangegeven dat het perceel van eiseres geen invloed zal ondervinden van de door het DB verleende watervergunning van 19 november 2013. Het DB heeft zich hierbij laten leiden door de memo ‘Onderbouwing effecten maatregelen Koningshoeven Natuur’ (verder: de Memo) van vergunninghouder. Verweerder heeft deze conclusies tot de hare gemaakt. Bij het verweerschrift in de zaak SHE 13/5670 is een berekening gevoegd, waaruit blijkt dat de grondwaterstand in de directe omgeving van het peilvak van eiseres niet zal stijgen door de maatregelen in Koningshoeven Natuur. Het DB heeft in de procedure SHE 13/5445, na verlening van de watervergunning van 19 november 2013, een onderzoek laten uitvoeren door Witteveen en Bos genaamd ‘Modellering Koningshoeven Natuur’. Hierbij zijn de gevolgen van het bestreden besluit voor de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) op enkele percelen berekend. De percelen van eiser liggen naast een van deze percelen. Uit het onderzoek blijkt dat bij uitvoering van de watervergunning een stijging van de GHG optreedt bij beide percelen met minder dan 5 cm. De toename van kwel is zeer beperkt, volgens verweerder 5 tot 6 % per jaar, en leidt naar alle waarschijnlijkheid niet tot wateroverlast. Ook het inzakken van taluds door een stijging van 0-5 cm is erg onwaarschijnlijk. Voorts heeft Witteveen en Bos een onderzoek gedaan naar de gevolgen van het bestreden besluit voor de afvoercapaciteit van de Soeloop Oost-West. Deze zal afnemen door de verhoging van de bodem maar het afwateringsgebied neemt fors af. Door de ophoging van de bodem zullen in de toekomst geen hogere peilen ontstaan. Een hoger peil wordt uitsluitend veroorzaakt door de ophoging van het stuwpeil.
6.2De maatregelen die zijn vergund in de watervergunning van 19 november 2013 zijn tevens vergund in het bestreden besluit. In dat besluit zijn weliswaar daarnaast ook enkele andere werkzaamheden vergund, zoals het aanleggen van paden, maar niet in geschil is dat deze werkzaamheden geen invloed hebben op de waterhuishoudkundige situatie. De rechtbank is daarom van oordeel dat, indien en voor zover de watervergunning van 19 november 2013 rechtmatig is, verweerder zich tevens op het standpunt kan stellen dat wordt voldaan aan het criterium dat de waterhuishoudkundige situatie niet wordt aangetast.
6.3In de tussenuitspraak in de procedure 13/5670 van eiseres tegen het DB heeft de rechtbank in rechtsoverweging 10.2 overwogen dat, gelet op de informatie in het verweerschrift, niet voorzienbaar wordt geacht dat door uitvoering van het bestreden besluit schade zal optreden op het perceel van eiseres. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd, geen reden aan de juistheid van deze berekening te twijfelen. Dat eiseres schade ondervindt van de wisselende grondwaterstand leidt niet tot een ander oordeel. Onder verwijzing naar de integrale tekst van rechtsoverweging 10.2 in de tussenuitspraak in de procedure 13/5670 is rechtbank van oordeel dat daarom niet voorzienbaar is dat de waterhuishoudkundige situatie op het perceel van eiseres door de werken en werkzaamheden in het bestreden besluit onevenredig wordt aangetast.
6.4In dezelfde tussenuitspraak, betreffende procedure 13/5445, heeft de rechtbank vastgesteld dat de effecten van voorgaande maatregelen niet zijn meegenomen in het model van Witteveen en Bos. Niet valt uit te sluiten dat een stijging van maximaal 5 centimeter van de GHG de spreekwoordelijke druppel vormt die de emmer doet overlopen. Onder verwijzing naar de integrale tekst van rechtsoverweging 10.2 in de tussenuitspraak in de procedure 13/5670 is de rechtbank van oordeel dat op basis van het rapport van Witteveen en Bos niet kan worden vastgesteld dat de waterhuishoudkundige situatie op het perceel van eiser niet onevenredig wordt aangetast door de in het bestreden besluit vergunde werken en werkzaamheden. Hieruit volgt dat verweerder met betrekking tot de percelen van eiser niet kan volstaan met een verwijzing naar het standpunt van het DB in de procedure SHE 13/5445.
7.1Eiseres stelt dat zij als gevolg van het bestreden besluit een onevenredige schade lijdt. Zij is van mening dat verweerder in het bestreden besluit aan eiseres een passende schadevergoeding had moeten aanbieden of anderszins maatregelen had moeten treffen. Verweerder verzuimt haar naar een publiekrechtelijke schaderegeling te verwijzen.
7.2Ook eiser stelt dat hij schade zal lijden door het bestreden besluit.
7.3Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergoeding van schade die uit het besluit mocht voortvloeien is verzekerd in de Natschaderegeling Peelvenen van het Landinrichtingsplan Herinrichting Peelvenen, onderdeel Deurnsche Peel-Mariapeel: het onverenigbare verenigd (verder: het Landinrichtingsplan).
7.4Uit het Landinrichtingsplan volgt dat voorzienbare schade vooraf wordt vergoed (pagina 56). In Bijlage 5 is daartoe de zogeheten Natschaderegeling opgenomen. Onder voorzienbare vernattingsschade wordt verstaan (pagina 95): de vernattingsschade die het voorzienbare gevolg is van de uitvoering van vernattingsmaatregelen. Als voorzienbare vernattingsschade vooraf is bepaald en er overeenstemming is tussen partijen, zal via een overeenkomst worden geregeld dat de vernattingsschade wordt afgekocht.
7.5Uit de voorafgaande rechtsoverwegingen volgt dat er naar verwachting geen sprake zal zijn van voorzienbare schade op het perceel van eiseres. Daarom was er geen aanleiding voor verweerder om op voorhand een schaderegeling te treffen met eiseres. Ten aanzien van onvoorzienbare schade is de rechtbank van oordeel dat artikel 3.4, tweede lid, van de Awb verweerder niet verplicht om hiervoor een schaderegeling te treffen met eiseres. Indien schade optreedt, kan eiseres een verzoek om schadevergoeding indienen bij verweerder. Daarnaast heeft eiseres de mogelijkheid een verzoek tot schadevergoeding in te dienen op grond van artikel 7:14 van de Waterwet, mede op basis van vergunningsvoorschrift 11.5 van de watervergunning en op basis van de Natschaderegeling. Deze beroepsgrond faalt.
7.6Uit de voorafgaande rechtsoverwegingen volgt tevens dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat de waterhuishoudkundige situatie op de percelen van eiser niet onevenredig zal worden aangetast. Daarom valt vooralsnog niet uit te sluiten dat voorzienbare schade zal optreden en dat dit voor verweerder aanleiding had moeten vormen om op voorhand een schaderegeling te treffen in het bestreden besluit. De enkele omstandigheid dat eiser ook de mogelijkheid heeft op basis van de Natschaderegeling en op basis van de watervergunning een verzoek om schadevergoeding in te dienen, wil nog niet zeggen dat gehele vergoeding van de schade anderszins is verzekerd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat er geen schaderegeling met eiser is getroffen. Deze beroepsgrond slaagt.
8.1Eiseres stelt dat ten onrechte in de watervergunning van 19 november 2013 niet is voorzien in monitoring op haar perceel. Zij heeft geen landbouwperceel maar een particulier perceel.
8.2Verweerder heeft als reactie hierop aangegeven dat de in de Memo van 3 september 2013 verder wordt ingegaan op de monitoring. De maatregelen worden zo uitgevoerd dat samen met de al uitgevoerde maatregelen van Koningshoeven Cultuur geen nadelige effecten op particuliere eigendommen worden verwacht.
8.3Eiseres stelt terecht dat bijlage 2 bij de Memo niet voorziet in monitoring op haar perceel. Deze bijlage is echter nog niet het monitoringsplan bedoeld in paragraaf 11 bij de watervergunning van 19 november 2013. Uit dit voorschrift valt niet af te leiden dat enkel monitoring plaatsvindt op landbouwpercelen. Daargelaten in hoeverre in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken een voortdurende monitoringsverplichting kan worden opgenomen voor de periode nadat de werken zijn uitgevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de monitoringsverplichtingen in de watervergunning van 19 november 2013 volstaan. Overigens gaat de rechtbank ervan uit dat het DB de mogelijkheid heeft om, aan de hand van controle van de peilbuizen nabij het perceel van eiseres die zijn geplaatst in het kader van eerdere vergunningen, te monitoren of het bestreden besluit en de watervergunning van 19 november 2013 invloed hebben op de grondwaterstand in het peilvak waarin het perceel van eiseres is gelegen. Er lijkt geen bezwaar tegen te bestaan om deze bestaande buizen in het monitoringsplan op te nemen.
9.1Gelet op hetgeen hierboven is overwogen in rechtsoverwegingen 6.3, 7.6 en 8.3 en op hetgeen van de zijde van verweerder na het bestreden besluit is aangevoerd en de rechtbank overigens is gebleken, bestaat er aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit ten aanzien van eiseres in stand te laten.
9.2Dit is anders met betrekking tot het beroep van eiser. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder opnieuw advies inwinnen bij het DB. In dit advies dienen de aanwijzingen te worden betrokken die aan het DB zijn gegeven in de zaak SHE 13/5445, in rechtsoverweging 13.1. Verweerder zal voorts moeten motiveren of het nieuwe advies van het DB aanleiding geeft het bestreden besluit te wijzigen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, nu het DB zes weken krijgt om het gebrek in de watervergunning van 19 november 2013 te herstellen.
9.3Als verweerder geen gebruik wil maken van de hierboven geboden gelegenheid, zal verweerder dit uiterlijk binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak moeten meedelen aan de rechtbank. Als verweerder gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid, zal de rechtbank eiser en vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder volgende zitting uitspraak doen op het beroep.
9.4Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst dienaangaande naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877). 9.5De rechtbank ziet in wat zij hiervoor heeft overwogen geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen nu de vergunde werken reeds nagenoeg zijn uitgevoerd.
9.6De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt en pas in de einduitspraak in de procedure SHE 13/5869 zal beslissen omtrent het in stand laten van de rechtsgevolgen.