3.
op 26 mei 2013 te Veldhoven opzettelijk mishandelend zijn kind, te weten [slachtoffer 2], heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 betoogd dat verdachte handelde uit noodweer. Volgens de raadsman was er sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte door diens zoon [slachtoffer 1]. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het [slachtoffer 1] was die begon met slaan en dat verdachte zich daarvan niet kon distantiëren. Verdachte kreeg rake klappen en kwam tegen een kast in de hoek terecht terwijl [slachtoffer 1] hem bleef aanvallen. De verdachte kon niet anders dan zich verdedigen door terug te slaan.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer aangezien de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar nu deze gedetailleerd zijn en in grote mate overeenkomen en reeds enkele uren na het voorval zijn afgelegd. Uit die verklaringen blijkt dat verdachte een bokshouding aannam en is begonnen met slaan. Dit wordt ook nog deels ondersteund door de verklaring van [getuige], de in de woonkamer aanwezige vriendin van verdachte. Zij verklaart dat verdachte naar [slachtoffer 1] is toegelopen en in een bokshouding stond. Aldus stelt de rechtbank vast dat het verdachte was die de gewelddadige escalatie tussen hem en [slachtoffer 1] is begonnen door de eerste aanval te plaatsen. Vervolgens hebben verdachte en [slachtoffer 1] elkaar over en weer meermalen geslagen. Gelet op het vorenstaande kan niet gezegd worden dat verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van hem door [slachtoffer 1].
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat verdachte handelde uit noodweerexces. Volgens de raadsman heeft verdachte zich mogen verdedigen, maar heeft hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden door een mes te pakken. Dat verdachte een mes ter hand nam is echter het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt, aldus de verdediging.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder ‘de strafbaarheid van het feit’ is overwogen concludeert de rechtbank dat verdachte niet in een noodweersituatie is komen te verkeren, zodat het beroep op noodweerexces niet kan slagen. De rechtbank verwerpt het gevoerde verweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor al hetgeen bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.
Een werkstraf voor de duur van 80 uur subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals verwoord in het reclasseringsrapport d.d. 26 juli 2013.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De voorlopige hechtenis van verdachte is reeds geruime tijd geleden onder voorwaarden geschorst. Verdachte heeft zich al die tijd aan de gestelde voorwaarden gehouden. De relatie tussen verdachte en zijn zoon [slachtoffer 2] is inmiddels verbeterd. Voorts verzoekt de verdediging de rechtbank rekening te houden met het feit dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is en het recidiverisico matig tot laag is. De verdediging kan zich vinden in de eis zoals verwoord door de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van zijn oudste zoon [slachtoffer 1] door met een mes stekende bewegingen te maken in de richting van de buik van die [slachtoffer 1]. Door zijn gedragingen heeft verdachte een levensbedreigend gevaar voor zijn zoon [slachtoffer 1] in het leven geroepen en heeft verdachte zich niets aangetrokken van diens belangen. Voorts heeft verdachte zijn zonen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geslagen.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren ten tijde van de feiten respectievelijk achttien en zestien jaar oud. De bedreigingen en het geweld moeten een grote indruk op zijn zonen hebben gemaakt. De slachtoffers bevonden zich in een afhankelijke positie van verdachte en verdachte wist dit.
Uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door drs. M.H.C.C. Nieuwhof van 31 juli 2013 blijkt, dat de door hem gepleegde strafbare feiten in licht verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Er is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van autistische trekken, te classificeren als PDD-NOS. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestaat uit narcistische persoonlijkheidstrekken. Hiervan was ook sprake tijdens het ten laste gelegde.
Verdachte werd blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 december 2013 niet eerder veroordeeld terzake soortgelijke feiten. De rechtbank weegt mee dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten gelet op de persoon van verdachte kennelijk gezien moeten worden als een eenmalige misstap. Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en heeft berouw getoond.
De rechtbank betrekt tevens bij haar oordeel dat verdachte zelf is getroffen door de gevolgen van de door hem gepleegde strafbare feiten in die zin dat hij zelf letsel heeft opgelopen, alsmede dat de relatie met zijn zoon [slachtoffer 1] mogelijk definitief is verstoord.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats maar zal deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen verklaart en van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 45, 57, 287, 300, 304.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen zijn kind.
Ten aanzien van feit 3:
Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen zijn kind.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
Taakstrafvoor de duur van
140 urensubsidiair 70 dagen hechtenis.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
Gevangenisstrafvoor de duur van
6 maandenvoorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de reclassering;
- dat de veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland, Eindhoven. Hierna moet
veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht.
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal laten stellen voor zijn
mogelijke PDD-NOS (Forensische) bij psychiatrie - GGzE, de Omslag of soortgelijke
ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de
verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling
door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
- waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 29 mei 2013 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 22 januari 2014.