ECLI:NL:RBOBR:2014:2681

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
C/01/276111 / BP RK 14-312
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot termijnstelling voor verkoop van onroerende zaken door hypotheekhouder

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 10 april 2014 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van [verzoeker] om de Rabobank, als hypotheekhouder, een termijn te stellen voor de verkoop van onroerende zaken. Het verzoek is gedaan op basis van artikel 545 Rv, waarin staat dat een beslaglegger of hypotheekhouder de voorzieningenrechter kan verzoeken om een termijn vast te stellen voor de verkoop of indiening van een verzoek tot onderhandse verkoop, indien de hypotheekhouder in gebreke blijft de executie voort te zetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Rabobank, ondanks meerdere verzoeken van [verzoeker], geen actie heeft ondernomen om de executie voort te zetten, wat voldoende aanleiding gaf om het verzoek van [verzoeker] toe te wijzen.

De rechtbank heeft ook de bezwaren van de andere belanghebbenden, waaronder [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2], tegen het verzoek van [verzoeker] overwogen. Deze partijen stelden dat [verzoeker] geen gerechtvaardigd belang had bij de voortzetting van de executie, omdat de executiewaarde van de onroerende zaken lager zou zijn dan de daarop rustende hypotheken. De rechtbank oordeelde echter dat het feit dat de executiewaarde lager is dan de hypotheken niet automatisch betekent dat [verzoeker] misbruik maakt van zijn executierecht. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk bepaald dat de Rabobank binnen zes maanden na betekening van de beschikking moet overgaan tot de openbare verkoop of tot indiening van een verzoek tot onderhandse verkoop van de onroerende zaken, en heeft de Rabobank veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's‑Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/276111 / BP RK 14-312
beschikking van de voorzieningenrechter van 10 april 2014
inzake het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. A.Th.J.M. de Vocht te Bergeijk
tegen
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank de Kempen U.A.
gevestigd te Bergeijk
verweerster,
advocaat mr. F.J. Laagland te Eindhoven
tevens zijn verschenen
[belanghebbende 1]
gevestigd te Eersel en
H.J. [belanghebbende 1]
wonende te Oud-Turnhout, België,
advocaat mr. G.A. van Meeteren te Eindhoven
en
[belanghebbende 2]
wonende te Eersel,
advocaat mr. M.P. Wolf
Bovengenoemde partijen zullen in het hiernavolgende [verzoeker], de Rabobank en de Holding, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] genoemd worden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] van 12 maart 2014 met 9 bijlagen
- de akte met bijlage 10 tot en met 13 van de zijde van [verzoeker]
- de brieven van 3 april 2014 van de zijde van de Holding en [belanghebbende 1]
- de brief van 4 april 2014 van de zijde van de Holding en [belanghebbende 1]
- de brief van 7 april 2014 met 2 bijlagen van de zijde van de Holding en [belanghebbende 1]
- de brief van 8 april 2014 van de zijde van [verzoeker]
- de brief van 8 april 2014 met 4 bijlagen van de zijde van de Holding en [belanghebbende 1]
- de brief van 9 april 2014 met bijlage 5 van de zijde van de Holding en [belanghebbende 1]
- de mondelinge behandeling, gehouden op 10 april 2014 ten overstaan van de voorzieningenrechter, alwaar namens [verzoeker], de Rabobank, de Holding, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] de standpunten zijn toegelicht, mede aan de hand van de door de advocaten overgelegde pleitnotities.

2.De feiten

2.1.
[belanghebbende 1] is eigenaar van (onder meer) de volgende onroerende zaken:
a. het registergoed, kadastraal omschreven als bedrijvigheid (agrarisch) terrein (industrie) te Eersel aan de Koperslager,
b. het registergoed, kadastraal omschreven als bedrijvigheid (industrie) terrein (industrie) te [adres],
c. het registergoed, kadastraal omschreven als bedrijvigheid (kantoor) te Eersel aan de Kerver 16.
2.2.
Op het registergoed onder a. rust een recht van eerste hypotheek op naam van de Rabobank, ingeschreven op 17 september 2002 en een recht van tweede hypotheek op naam van de Holding, ingeschreven op 5 november 2003.
Op de onder b. en c. genoemde registergoederen rust een recht van eerste hypotheek op naam van de Rabobank, ingeschreven op 18 juli 2003 en een recht van tweede hypotheek op naam van de Holding, ingeschreven op 5 november 2003.
2.3.
Op 3 maart 2004 hebben [belanghebbende 1] en [verzoeker] een koopovereenkomst gesloten die strekte tot verkoop aan [verzoeker] door [belanghebbende 1] van de hierboven onder b. en c. genoemde bedrijfshal met kantoor aan het [adres] voor een bedrag van € 1.925.000,-.
2.4.
Op 18 januari 2005 heeft [verzoeker] conservatoir beslag gelegd op de onroerende zaak te [adres].
2.5.
In een door [verzoeker] in 2006 ingezette procedure vorderde deze – samengevat – veroordeling van [belanghebbende 1] om de gekochte onroerende zaken vrij van hypotheken en beslagen te leveren. Tevens werd gevorderd [belanghebbende 1] te veroordelen tot betaling van een contractuele boete wegens vertraging van de levering.
2.6.
Op 5 juli 2007 heeft [verzoeker] conservatoir beslag gelegd op de onroerende zaak te [adres] en op de onroerende zaak te [adres].
2.7.
Bij vonnis van 24 december 2008 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de vorderingen van [verzoeker] grotendeels toegewezen en is [belanghebbende 1] veroordeeld tot levering aan [verzoeker] van de onroerende zaken te [adres] en [adres], vrij van hypotheken en beslagen, op straffe van een dwangsom en tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 125.000,- uit hoofde van contractuele boete, € 13.184,53 aan proceskosten, en een bedrag van € 3.637,68 aan beslagkosten.
2.8.
Op 14 januari 2009 heeft [belanghebbende 2], de ex-echtgenote van [belanghebbende 1] conservatoir beslag gelegd op de boven onder a, b en c genoemde onroerende zaken te Eersel uit hoofde van een vordering op [belanghebbende 1] van € 485.000,-. Dit conservatoir beslag is op 7 mei 2009 over gegaan in executoriaal beslag.
2.9.
Het vonnis van de rechtbank is (grotendeels) bekrachtigd door het Hof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 19 april 2011 waarbij [belanghebbende 1] is veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, door het Hof begroot op in totaal € 5.765,00.
2.10.
Op 13 juni 2013 heeft [verzoeker] de koopovereenkomst met betrekking tot het kantoor en terrein te [vestigingsplaats] (alsnog) buitengerechtelijk ontbonden. [belanghebbende 1] heeft in deze ontbinding berust.
2.11.
Bij exploot van 18 juni 2013 is aan [belanghebbende 1] een bevel betekend om aan de in het vonnis en het arrest uitgesproken veroordelingen te voldoen voor zover die betrekking hebben op betaling van de contractuele boete en van de proceskosten. Tot op heden heeft [belanghebbende 1] niet aan de veroordelingen voldaan.
2.12.
Bij exploot van 25 juli 2013 heeft [verzoeker] op de onder a, b en c genoemde onroerende zaken executoriaal beslag gelegd.
2.13.
Bij exploot van 9 augustus 2013 heeft de Rabobank aan [verzoeker] aangezegd dat zij als eerste hypotheekhouder de executie overneemt en dat zij op een nader te bepalen datum tot de executieverkoop van de onroerende zaken en tot aanwijzing van een notaris, dan wel tot indiening van een verzoek tot onderhandse verkoop over zal gaan.
2.14.
Het aanwijzen van een notaris door de Rabobank als bedoeld in hiervoor genoemd exploot is tot op heden uitgebleven, evenals de in dat exploot bedoelde executie- dan wel onderhandse verkoop.

3.Het verzoek en de beoordeling

3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de Rabobank binnen zes maanden na de betekening van deze beschikking over gaat tot de openbare verkoop of tot indiening van een verzoek tot onderhandse verkoop van de in het verzoekschrift onder a, b en c genoemde onroerende zaken (kantoor en agrarisch/industrieterrein) te [vestigingsplaats] met veroordeling van de Rabobank in de kosten van deze procedure.
3.2.
Het verzoek van [verzoeker] is gebaseerd op artikel 545 lid 1 Rv., waarin is bepaald dat, indien de hypotheekhouder in gebreke mocht blijven de executie met redelijke spoed voort te zetten, elke beslaglegger of hypotheekhouder aan de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de zaken geheel of grotendeels zijn gelegen, kan verzoeken een termijn vast te stellen, waarbinnen de hypotheekhouder tot de verkoop of tot indiening van een verzoek tot onderhandse verkoop moet overgaan.
De stelling van [verzoeker] dat [belanghebbende 1], de Holding en [belanghebbende 2] geen belanghebbenden zijn, is gelet op de inhoud van bovengenoemd artikel onjuist. Naast [verzoeker] en de Rabobank, worden ook [belanghebbende 1], als zijnde geëxecuteerde, de Holding als tweede hypotheekhouder en [belanghebbende 2] als beslaglegger geacht belanghebbenden te zijn. De laatstgenoemde drie partijen zijn ook verschenen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift en zijn in de gelegenheid geweest - en hebben ook van de gelegenheid gebruik van gemaakt - hun standpunt toe te lichten.
3.3.
Het verweer dat namens [belanghebbende 2] is opgeworpen, dat [verzoeker], als degene met een ‘jonger’ executoriaal beslag dan dat van [belanghebbende 2], niet-ontvankelijk is in zijn verzoek wordt verworpen. Immers in bovenstaand citaat van artikel 545 lid 1 Rv staat dat
elkebeslaglegger of hypotheekhouder zich met een zodanig verzoek kan wenden tot de voorzieningenrechter. Hieruit volgt dat het verzoek kan worden gedaan door een hypotheekhouder of beslaglegger ongeacht de vraag of de hypotheek al dan niet de hoogst gerangschikte is dan wel of het beslag al dan niet het eerst is ingeschreven. [verzoeker] kan dus in zijn verzoek ontvangen worden.
3.4.
Voorts maken zowel [belanghebbende 1] als de Rabobank, de Holding en [belanghebbende 2] bezwaar tegen toewijzing van het door [verzoeker] ingediende verzoek. Zij stellen – zakelijk weergegeven – dat [verzoeker] geen gerechtvaardigd belang heeft bij voortzetting van de executie omdat de executiewaarde van de onroerende zaken lager is dan de daarop gevestigde hypotheken. Voor de beslaglegger(s), onder wie [verzoeker], zal dus niets overblijven. Daarnaast hebben de belanghebbenden erop gewezen dat de onroerend goed markt langzaam maar zeker lijkt aan te trekken. Uitstel van executie lijkt daarom voor alle partijen voordelig te zijn.
Verder betwist [belanghebbende 1] dat [verzoeker] nog een executoriale titel heeft. Volgens [belanghebbende 1] zijn de omstandigheden na het vonnis van de rechtbank en het arrest van het hof gewijzigd omdat [verzoeker] de koopovereenkomst heeft ontbonden. [verzoeker] kan daarom volgens [belanghebbende 1] geen recht meer doen gelden op de door de rechtbank bij vonnis van 24 december 2008 toegewezen contractuele vertragingsboete. Voortzetting van de executie zal volgens [belanghebbende 1] misbruik van het executierecht door [verzoeker] opleveren.
3.5.
Het verzoek van [verzoeker] is gedaan op grond van bovengenoemd artikel 545 Rv en dient ook in dit (beperkte) kader beoordeeld te worden. De eerste vraag die dan rijst is of de Rabobank in gebreke is gebleven de executie met redelijke spoed voort te zetten. Dat de Rabobank treuzelt heeft zij niet betwist en kan ook worden afgeleid uit de feiten; de Rabobank heeft op 9 augustus 2013 de executie van [verzoeker] overgenomen en daarna, ondanks meerdere verzoeken daartoe van de zijde van [verzoeker], geen actie ondernomen om de executie verder te vervolgen.
Een dergelijke houding van de Rabobank vormt voldoende aanleiding om het verzoek van [verzoeker] toe te wijzen.
3.6.
De bezwaren van de Rabobank en de overige belanghebbenden hebben betrekking op een door hen gesteld misbruik door [verzoeker] van zijn executierecht en vallen daarmee binnen het kader van het executiegeschil (artikel 438 Rv.). Deze verzoekschriftprocedure is niet de aangewezen procedure om misbruik van executierecht aan de orde te stellen, maar als er omstandigheden zijn die evident wijzen in de richting van een misbruik van executierecht door [verzoeker], zou dat mogelijk gevolgen kunnen hebben bij het belang van [verzoeker] bij het indienen van het thans voorliggende verzoek.
3.7.
Van een kennelijke juridische of feitelijke misslag in het vonnis of arrest is niets gesteld of gebleken, evenmin als van een klaarblijkelijke noodtoestand op basis van na het vonnis opgekomen feiten. [belanghebbende 1] heeft gewezen op een wijziging van omstandigheden die zich heeft voorgedaan nadat het vonnis van de rechtbank en nadat het arrest van het hof is gewezen, namelijk de ontbinding door [verzoeker] van de koopovereenkomst. Volgens [belanghebbende 1] maakt deze ontbinding dat [verzoeker] geen aanspraak (meer) kan maken op betaling van de contractuele boete (€ 125.000,-) die is toegewezen in het vonnis van de rechtbank (hetgeen vervolgens bekrachtigd is door het hof). De uitleg die [belanghebbende 1] geeft aan de veroordeling in het vonnis en het arrest in combinatie met het gegeven dat de koopovereenkomst ontbonden is wordt weersproken door [verzoeker].
3.8.
Een rechterlijke uitspraak vervalt niet zonder meer doordat sprake is van wijziging van omstandigheden. Ook dan kan de titel in beginsel ten uitvoer worden gelegd. Bij een relevante wijziging van omstandigheden kan executie eventueel misbruik van bevoegdheid betekenen (Hoge Raad 22 december 2006, NJ 2007, 173). Of de ontbinding van de koopovereenkomst in dit geval betekent dat het doorzetten van executie op basis van het voor die ontbinding uitgesproken vonnis en arrest misbruik van bevoegdheid oplevert, zal moeten blijken uit een nader onderzoek naar de inhoud van het vonnis en van het arrest en naar de tussen partijen gesloten koopovereenkomst. Zoals hierboven reeds is overwogen biedt deze verzoekschriftprocedure voor een dergelijk onderzoek geen plaats maar zal dit aan de orde kunnen komen in een procedure ex art. 438 Rv.
De voorzieningenrechter merkt op dat [verzoeker] in ieder geval aanspraak kan maken op betaling door [belanghebbende 1] van de proceskosten. [belanghebbende 1] is door zowel de rechtbank als het hof veroordeeld in de proceskosten die in totaal een bedrag van meer dan
€ 20.000,- bedragen. Tot op heden heeft [belanghebbende 1] in geen enkel opzicht aan de veroordelingen voldaan. Dus wat er ook zij van de aanspraken die [verzoeker] (na ontbinding van de koopovereenkomst nog) op betaling van de contractuele boete kan maken, voor de betaling van het bedrag aan proceskosten kan [verzoeker] zijn executierecht doen gelden.
3.9.
Het feit dat de executiewaarde van de te executeren onroerende zaken lager is dan de daarop rustende hypotheekrechten betekent niet zonder meer dat [verzoeker] misbruik maakt van zijn executierecht door het vonnis en het arrest ten uitvoer te leggen.
[verzoeker] heeft in dat verband gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 11 februari 2011, HR 2011:BO7106. In de conclusie bij dit arrest is – onder meer, en voor zover in deze van belang – overwogen dat het (na een veroordelend vonnis) tot de risicosfeer van de debiteur behoort dat de crediteur de weg van de executie bewandelt, terwijl hij, debiteur, ervoor kiest om de mogelijkheden onbenut te laten om de vordering van de crediteur te voldoen. Hierbij werd de kanttekening geplaatst dat er in die zaak van uit moest worden gegaan dat de debiteur over zulke mogelijkheden beschikt.
[verzoeker] heeft gemotiveerd gesteld dat [belanghebbende 1] over voldoende middelen beschikt om zijn schuld aan [verzoeker] te voldoen. De Rabobank en de overige belanghebbenden hebben dit ter zitting weliswaar weersproken, maar zij zijn er niet in geslaagd zoveel twijfel te zaaien over de kredietwaardigheid van [belanghebbende 1] dat thans op voorhand al zou moeten worden geconcludeerd dat [verzoeker] bij toewijzing van het onderhavig verzoek geen belang heeft omdat het doorzetten van de executie door [verzoeker] uiteindelijk misbruik van recht op zou leveren.
3.10.
Het verzoek van [verzoeker] wordt dan ook toegewezen. De Rabobank en de andere belanghebbenden hebben verzocht om, in het geval tot toewijzing van het verzoek wordt over gegaan, aan de Rabobank een langere executietermijn te gunnen dan de door [verzoeker] gevraagde zes maanden.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om de Rabobank een ruimere termijn te gunnen. In het executierecht is de hoofdregel openbare veiling. Een beslaglegger hoeft in beginsel geen ruimte te geven voor een onderhandse verkoop (op een ruime termijn). Daar komt bij dat de Rabobank acht maanden stil heeft gezeten en [verzoeker], van wiens executierecht voorshands wordt uit gegaan, hoeft niet te wachten op onzekere toekomstige ontwikkelingen in de vastgoedmarkt. Overigens geldt dat ook de vraag of met de executie moet worden gewacht totdat de markt aantrekt in een executiegeschil aan de orde moet worden gesteld.
3.11.
De Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 816,00 aan salaris advocaat en € 282,00 aan griffierecht.
De overige belanghebbenden zijn ook in het ongelijk gesteld en dienen eveneens in de proceskosten te worden veroordeeld, die aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op nihil.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter,
4.1.
bepaalt dat de Rabobank binnen zes maanden na betekening van deze beschikking over gaat tot de openbare verkoop of tot indiening van een verzoek tot onderhandse verkoop van de volgende onroerende zaken:
a. het registergoed, kadastraal omschreven als bedrijvigheid (agrarisch) terrein (industrie), te [vestigingsplaats] aan [adres], kadastraal bekend gemeente Eerstel, sectie H, nr. 430, groot 18 are en 8 ca.,
b. het registergoed, kadastraal omschreven als bedrijvigheid (industrie) terrein (industrie) te [adres], kadastraal bekend [vestigingsplaats], sectie H, nr. 614, groot 47 are en 16 ca.,
c. het registergoed, kadastraal omschreven als bedrijvigheid (kantoor) te [vestigingsplaats] aan [adres], kadastraal bekend [vestigingsplaats], sectie H, nr. 685, groot 7 are en 4 ca.,
4.2.
veroordeelt de Rabobank in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 1.098,00,
4.3.
verklaart deze beschikking (voor zover nodig) uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Loesberg, voorzieningenrechter.