ECLI:NL:RBOBR:2014:269

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
01/839821-11
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opiumwetdelicten met betrekking tot cocaïne en MDMA

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere Opiumwetdelicten. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 november 2011 tot en met 25 januari 2012 samen met anderen betrokken was bij de verkoop en levering van aanzienlijke hoeveelheden drugs, waaronder 1 kilo cocaïne en 1000 pillen MDMA. De rechtbank heeft de inzet van bijzondere opsporingsmethoden, zoals stelselmatige informatie-inwinning en pseudokopers, als rechtmatig beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel en dat er geen sprake was van vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en de schorsing van de voorlopige hechtenis werd opgeheven. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen van de drugshandel voor de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/839821-11
Datum uitspraak: 28 januari 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1974],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 mei 2012, 21 juni 2012, 8 augustus 2012, 26 oktober 2012, 15 november 2013, 18 november 2013 en 14 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 april 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 november 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 november 2011 tot en met 25 januari 2012
te Eindhoven en/of te Hasselt en/of elders in Nederland en/of Belgie tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit,
bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
1
kilo cocaine en/of 1000 pillen bevattende MDMA, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaine en/of MDMA, zijnde cocaine en/of MDMA een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of
te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die
feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om
daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van)
verdachtes mededader(s),
- aan de potentiele koper gevraagd of hij "ermee weg kon komen" en hoe hij,
verdachte, met de potentiele koper in contact kon komen en/of
- aan de potentiele koper verteld dat hij, verdachte, aan snelle voertuigen
kan komen de drugstransporten naar Frankrijk te kunnen doen en/of
- aan de potentiele koper een papiertje gegeven met daarop de naam van zijn
broer [betrokkene 1] en/of de potentiele koper gevraagd naar zijn telefoonnummer en
email en/of
- de potentiele koper gebeld en met hem een afspraak gemaakt voor een
ontmoeting in Hasselt in de week na de 15e en gevraagd of hij al uit moest
kijken voor hem en/of
- de potentiele koper op 19 januari 2012 in Hasselt ontmoet en/of met hem
gesproken over de te leveren drugs en de prijzen en/of
- hij de potentiele koper twee cachetjes met cocaine en een zakje met pillen
bevattende MDMA overhandigd en/of
- gebeld met de leverancier van de cocaine en/of
- de potentiele koper op 22 januari 2012 gebeld en hem verteld dat hij
"crystal" en 1000 pillen kan leveren en dat hij af wil spreken in Rotterdam
en/of
- op 24 januari 2012 gebeld met de potentiele koper en de afspraak voor
donderdag 26 januari 2012 te Rotterdam bevestigd en gezegd dat de kilo klaar
lag;
(artikel 10A van de Opiumwet)
hij op of omstreeks 26 januari 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van
Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
ongeveer 1030 gram cocaine en/of ongeveer 1050 pillen bevattende MDMA, in elk
geval een hoeveelheid van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaine en/of MDMA,
zijnde cocaine en/of MDMA (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
(artikel 2/A van de Opiumwet)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad, ongeveer 1030 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 1050 pillen bevattende MDMA, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaine
en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
(artikel 2/B van de Opiumwet)
hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2012 tot en met 15 februari 2012
te Lommel en/of Rotterdam en/of Dordrecht en/of elders in Nederland en/of
Belgie tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om
een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland
brengen van vijf kilo cocaine en/of 100000 (xtc)pillen bevattende MDMA, in elk
geval een hoeveelheid van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaine en/of MDMA,
zijnde cocaine en/of MDMA (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen
heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede
te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte
en/of (een of meer van verdachtes) mededaders
- gebeld met de potentiele koper en afgesproken om elkaar op 9 februari 2012
bij het station in Lommel te ontmoeten en/of
- in Lommel gesproken met de potentiele koper over de mogelijk te leveren
hoeveelheden "wit" en xtc en afgesproken met de potentiele koper dat de
levering in Rotterdam plaats zal vinden en/of dat ze zich in Dordrecht op
zullen houden en/of
- gebeld met de leverancier van de cocaine en/of
- gebeld met de potentiele koper en gezegd dat alles doorgaat zoals is
afgesproken;
(artikel 10A Opiumwet)
hij op of omstreeks 16 februari 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van
Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
ongeveer 2240 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
(artikel 2/A van de Opiumwet)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 februari 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad, ongeveer 2240 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(artikel 2/B van de Opiumwet)
hij op of omstreeks 16 februari 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
2070 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine,
zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2/C van de Opiumwet)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

Algemene inleiding.

De rechtbank zal in haar beoordeling van de strafzaak (naar aanleiding van door de verdediging gevoerde verweren dan wel ambtshalve) beginnen met de bespreking van de vraag of de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Het betreft onder andere de start van het onderzoek en de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden ex artikel 126j en 126i van het Wetboek van Strafvordering. Aansluitend zullen de verschillende ten laste gelegde feiten worden besproken.

De formele voorvragen.

Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman primair verzocht om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair alle onderzoeksresultaten van het bewijs uit te sluiten, wegens, kortgezegd, de schending van de beginselen van behoorlijke procesorde nu de inzet van de informanten de proportionaliteitseis en subsidiariteitstoets niet kunnen doorstaan en omdat tevens het Tallon-criterium geschonden is.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht zichzelf, op gronden in het schriftelijk requisitoir en bij repliek verwoord, ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank [1] .
Medio juli 2011 werd door de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Gezamenlijke Recherche Valkenswaard, een onderzoek gestart onder de codenaam “Gier”. Dit onderzoek was ingesteld naar aanleiding van het feit dat er informatie was binnengekomen, dat de verdachte [verdachte] doodsbedreigingen zou hebben geuit tegen een politieagent. In het belang van dat onderzoek werd door de officier van justitie een bevel ex artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering (stelselmatige informatie inwinning) afgegeven.
Daarop hebben op 15 november 2011 ontmoetingen plaatsgevonden tussen de verdachte [verdachte] en een politie-informant, A-2010. In deze gesprekken gaf de verdachte [verdachte] zonder dat de informant hier naar vroeg, aan dat hij (grote hoeveelheden) verdovende middelen (wiet, hasj, wit en tabletten [2] ) zou kunnen leveren aan de politie-informant. [verdachte] zou in januari 2012 vrijgelaten worden uit de gevangenis [3] . [verdachte] heeft op 15 november 2011 het telefoonnummer van (o.a.) zijn broer aan A-2010 gegeven met daarbij het uitdrukkelijke verzoek aan A-2010 om na zijn vrijlating contact met hem, [verdachte], op te nemen. [4]
Gezien de onderzoeksresultaten uit het onderzoek “Gier” in relatie tot de vermoedelijke overtreding van de Opiumwet (artt. 2/10/10a en 3/11) en de antecedenten van [verdachte] met betrekking tot de Opiumwet, is naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate aannemelijk geworden dat ten aanzien van hem sprake was van een verdenking ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering en dat een bevel ex art. 126j W.v.Sv. mitsdien afgegeven mocht worden.
Met betrekking tot het verweer dat door informant A-2010 verdergaande bevoegdheden zijn uitgeoefend dan die door het bevel ex artikel 126j W.v.Sv. in het kader van onderzoek “Gier” werden gedekt, overweegt de rechtbank het volgende. Een bevel tot stelselmatige inwinning van informatie als bedoeld in artikel 126j W.v.Sv. heeft primair tot doel het oplossen van één of meer reeds gepleegde strafbare feiten. Echter, geen rechtsregel of rechtsbeginsel verzet zich ertegen om gegevens, verkregen tijdens het stelselmatig inwinnen van informatie, vervolgens te gebruiken voor de opheldering van strafbare feiten die ná het afgeven van het bevel zijn of worden begaan [5] . Dit geldt ook indien het andersoortige feiten betreft dan in het bevel vermeld.
Het tegen [verdachte] opstarten van het strafrechtelijke onderzoek “Roetbij” in december 2011 acht de rechtbank derhalve rechtmatig. Het door de rechter-commissaris gegeven tapbevel op het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] [6] , is mitsdien eveneens niet onrechtmatig afgegeven. Van enig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek is niet gebleken. Het verweer van de verdediging dat de officier van justitie op deze grond niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, dan wel dat bewijsuitsluiting dient te volgen, wordt dan ook verworpen.
Na het opstarten van het onderzoek “Roetbij” zijn diverse bevelen voor bijzondere bevoegdheden tot opsporing verstrekt, waaronder het bevel tot het verstrekken van historische verkeersgegevens, een onderzoek van telecommunicatie en het vorderen van gegevens. In het belang van het onderzoek “Roetbij” werd tegen [verdachte] in eerste instantie ook een bevel tot het stelselmatig inwinnen van informatie [7] en vervolgens een bevel pseudokoop [8] afgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat het bevel stelselmatige inwinning van informatie op de juiste gronden is verleend en derhalve rechtmatig is. Het bevel is, naar aanleiding van uitlatingen van [verdachte] tegenover A-2010 dat hij (grote hoeveelheden) (hard)drugs kon leveren, afgegeven op grond van artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering. Het bevel houdt letterlijk (tevens) in dat ook personen in de openbare dienst van een vreemde staat ex artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering stelselmatig informatie over [verdachte] c.s. mochten inwinnen [9] .
Het verweer dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging nu ten onrechte geen bevel ex artikel 126j lid 4 W.v.Sv. is afgegeven mist derhalve feitelijke grondslag en wordt verworpen. Van een vormverzuim is geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat ook de inzet van de pseudokoper rechtmatig is geweest. Het bevel tot pseudokoop is gegeven op grond van artikel 126i van het Wetboek van Strafvordering [10] . Dit artikel vereist dat er sprake is van een verdenking als bedoeld in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering. Aan dit vereiste was, naar het oordeel van de rechtbank, op dat moment voldaan. De rechtbank wijst in dit kader op de uitlatingen van [verdachte], ten overstaan van A-2010 op de luchtplaats en bij het transport [11] alsmede op het telefonische contact dat na de vrijlating van [verdachte] tussen hem en A-2010 heeft plaatsgevonden en waarbij [verdachte] aan A-2010 vroeg of hij al moest uitkijken voor hem [12] . Ook aan de andere formele vereisten van artikel 126i van het Wetboek van Strafvordering was voldaan. Tot slot is uit de processen-verbaal van A-2010 naar voren gekomen dat [verdachte] – naar eigen zeggen – zeer gewelddadig was, dat hij contacten had in de drugswereld en dat hij niet alleen op zijn hoede was voor het gebruik van camera’s en geluidsopnames door de politie, maar ook voor de inzet van informanten. [13]
Naar het oordeel van de rechtbank is de toepassing van de gehanteerde bijzondere opsporingsmethoden en de wijze waarop deze methoden zijn uitgeoefend, onder de gegeven omstandigheden, niet disproportioneel te achten. Ook is niet gebleken dat zonder afbreuk te doen aan de effectiviteit van de opsporing gehandeld had kunnen en moeten worden met middelen die minder ingrijpend waren. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat, indien een eventuele, toekomstige pseudokoop op basis van concrete feiten of omstandigheden (voortkomende uit het stelselmatig inwinnen van informatie) waarschijnlijk lijkt te gaan worden, een bevel als bedoeld in artikel 126i, eerste lid W.v.Sv. benodigd is. Tot die tijd kan worden volstaan met een bevel als bedoeld in artikel 126j, eerste en/of vierde lid W.v.Sv., nu het dan nog slechts zal gaan om het onderzoeken van de mogelijkheden om tot een pseudokoop te komen, en/of deze voor te bereiden.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er bij de uitvoering van de pseudokoop rechtmatig gehandeld is. De verdediging heeft gesteld dat de pseudokoper [verdachte] heeft gebracht tot strafbare feiten waarop zijn opzet niet reeds eerder was gericht.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 126i lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, het zogenoemde Tallon-criterium, niet is geschonden. De rechtbank overweegt daartoe dat al bij het eerste contact dat [verdachte] op 15 november 2011 in het kader van onderzoek “Gier” met informant A-2010 had door [verdachte] zelf werd verteld dat hij aan grote hoeveelheden weed kon komen indien A-2010 hier een markt voor had [14] . Tijdens het tweede contact met A-2010 op 15 november 2011 werd door [verdachte] verteld dat hij grote hoeveelheden drugs (XTC en cocaïne) voor interessante prijzen kon leveren en dat hij aan snelle voertuigen kon komen om de drugstransporten naar Frankrijk te kunnen doen [15] .
De rechtbank leidt hieruit af dat het opzet van verdachte [verdachte] op dat moment reeds was gericht op het handelen in drugs en ziet geen enkel aanknopingspunt in het dossier voor de veronderstelling dat de pseudokoper verdachte heeft gebracht tot andere strafbare feiten dan waarop zijn opzet reeds van tevoren was gericht. De rechtbank verwerpt derhalve ook dit verweer.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder
feit 2 primair en 5is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht, op gronden in het schriftelijk requisitoir en bij repliek verwoord, de onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen uitdrukkelijk bewijsverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht voor haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Op 15 november 2011 bevond informant A-2010 zich omstreeks 11:48 uur op de luchtplaats van het politiebureau in Eindhoven [16] . Hij zag daar een man die hij herkende als de persoon van de foto die het begeleidingsteam hem voor de inzet had laten zien. De persoon op de foto betrof verdachte [verdachte], geboren op [1974] te [geboorteplaats] [17] . Informant A-2010 en verdachte [verdachte] praatten met elkaar, in de Arabische taal, over het Nederlandse rechtssysteem en hoe A-2010 op het politiebureau terecht was gekomen. A-2010 heeft [verdachte] vervolgens verteld dat hij genoemd werd in een zaak met verdovende middelen. [verdachte] vertelde A-2010 vervolgens hoe hij zich het beste kon gedragen tegenover de rechercheurs en zei dat A-2010 zo snel mogelijk een advocaat moest regelen. [verdachte] vroeg aan A-2010 of hij Brussel kende en vertelde aan A-2010 dat hij in Brussel-Zuid werkte, dat hij daar zaakjes deed met zijn neef, dat hij met een kilo weed naar Brussel afzakt en het per 100 gram laat verkopen en dat de lui die het voor hem verkopen € 500,= per persoon krijgen. [verdachte] vertelde dat hij in januari vrij zou komen en dat hij makkelijk aan weed kon komen. [verdachte] vroeg aan A-2010 of A-2010 ermee weg kon komen, waarmee hij bedoelde of A-2010 hier een markt voor had. [verdachte] begon vervolgens over “wit” en vroeg A-2010 hoe hij met A-2010 in contact kon komen en stelde voor zijn nummer bij zijn advocaat achter te laten. [verdachte] schreef zijn naam op een muurtje [18] .
Op 15 november 2011 werd A-2010 omstreeks 14:05 uur op het politiebureau van Eindhoven samen met verdachte [verdachte] in een transportbus van de politie gezet. Voordat A-2010 en [verdachte] instapten vertelde [verdachte] aan A-2010 dat hij op 6 januari 2012 vrij zou komen. [verdachte] begon weer over verdovende middelen. Hij sprak over XTC en noemde dit later tabletten. Hij sprak ook nog over cocaïne en dat hij voor grote hoeveelheden interessante prijzen kon krijgen. Hij vertelde dat hij goede contacten had in Eindhoven en dat hij aan snelle voertuigen kon komen om de drugstransporten naar Frankrijk te krijgen. [verdachte] heeft A-2010 hierna een wit papiertje met daarop het telefoonnummer van zijn broertje [betrokkene 1] ([telefoonnummer 1]) gegeven met daarbij de vraag of A-2010 met het broertje contact op wilde nemen en zijn gegevens bij hem achter wilde laten [19] .
Op woensdag 4 januari 2012 werd door de politieinformant A-2010 telefonisch contact gezocht met de broer van verdachte [verdachte], zijnde [betrokkene 1].
Op 4 januari 2012 werd omstreeks 18:02 uur door [betrokkene 1] gebeld naar A-2010 [20] .
Op woensdag 4 januari 2012 omstreeks 18.54 uur werd informant A-2010 gebeld door het GSM-nummer [telefoonnummer 2]. Informant A-2010 nam niet op maar belde omstreeks 19.07 uur terug en kreeg de verdachte [verdachte] aan de lijn. Ze spraken af elkaar te ontmoeten in de week na 15 januari 2012 in de omgeving van Hasselt. Afgesproken werd dat informant A-2010 in die week de verdachte [verdachte] zou bellen of sms'en. [verdachte] vroeg aan A-2010 “Moet ik al uitkijken voor jou?” [21]
Op zondag 15 januari 2012 belde informant A-2010 naar de verdachte [verdachte]. De verdachte [verdachte] nam de telefoon op en ze spraken af elkaar op donderdag tussen 3 en 4 uur te ontmoeten bij het station van Hasselt (België) [22] .
Op dinsdag 17 januari 2012, omstreeks 16.38 uur nam informant A-2010 telefonisch contact op met de verdachte [verdachte]. Afgesproken werd dat zij elkaar donderdag om 15:30 uur in Hasselt voor de hoofdingang van het station zouden ontmoeten [23] .
Op donderdag 19 januari 2012 omstreeks 16.35 stapte informant A-2010 bij het station in Hasselt achterin in een BMW naast de verdachte [verdachte]. Informant A-2010 werd vervolgens voorgesteld aan de verdachte [medeverdachte 1] (bestuurdersplaats) en daarnaast zat de verdachte [medeverdachte 2] (passagiersplaats). Vervolgens zijn ze naar café [naam 1] in Hasselt gereden. Daar vertelde de verdachte [verdachte] dat de verdachte [medeverdachte 1] en de verdachte [medeverdachte 2] voor hem werkten. De verdachte [verdachte] vroeg aan informant A-2010 of hij nog geïnteresseerd was in de goederen die hij te bieden had en of informant A-2010 een eenmalige aankoop wilde doen of een lange duur samenwerking met hem wilde. De verdachte [verdachte] vertelde dat hij 30 kilo per keer aan weed kon leveren en 10 tot 20 kilo hasj per keer. Toen informant A-2010 zei dat hij geen interesse had, stelde de verdachte [verdachte] voor om wit en tabletten te leveren. Hij noemde hierbij Crystal Flakes, Flakes en minderwaardige cocaïne.
Na overleg met de verdachte [medeverdachte 2] zei de verdachte [verdachte] dat hij om de 3 weken kon leveren en hij vroeg vervolgens aan informant A-2010 of hij een hoeveelheid van 5 kilo kon verzetten.
Over de prijs vertelde de verdachte [verdachte] dat tot juli de prijs 38.000 tot 39.000 euro was voor Flakes maar momenteel 40.000 tot 41.000 euro. Hij vertelde dat de Chrystal Flakes schaars is en tussen de 42.000 en 44.000 euro was en de minderwaardige cocaïne tussen de 35.000 en 38.000 euro.
Gedurende het gesprek bleef de verdachte [verdachte] vragen of informant A-2010 toch geen interesse had in hasj en weed. Ook stelde hij voor om heroïne te verkopen.
Ook stelde de verdachte [verdachte] voor om om de drie weken 200.000 pillen te leveren. Er werd afgesproken dat de verdachte [verdachte] op donderdag 26 januari 20121 kilo cocaïne voor 40.000 euro en 1000 pillen als staal zou leveren. Informant A-2010 zei tegen de verdachte [verdachte] dat ze ook in België af konden spreken. De verdachte [verdachte] zei vervolgens dat hij dit voor de eerste keer niet wilde maar daarna naar België en zelfs naar Parijs kon brengen.
Na overleg tussen de verdachte [verdachte] en de verdachte [medeverdachte 2] en in overleg met informant A-2010 werd afgesproken deze overdracht in Lommel te doen. Door de verdachte [verdachte] werd voorgesteld nieuwe GSM telefoons te gebruiken voor deze transactie. Na het kopen van de GSM telefoons heeft de verdachte [medeverdachte 1] de telefoons gebruiksklaar gemaakt en getest. De verdachte [verdachte] overhandigde informant A-2010 vervolgens twee paxons met wit poeder en een plastic zakje met daarin tien witte tabletten. Door de informant A-2010 werden de verpakkingen van de GSM telefoons meegenomen. Het mobiele nummer van de verdachte [verdachte] was [telefoonnummer 3] en het IMEI-Nummer [nummer 1] [24] .
Op zondag 22 januari omstreeks 21.16 uur nam de verdachte [verdachte] telefonisch contact op met informant A-2010. De verdachte [verdachte] zei dat hij de eerste keer graag in Rotterdam af wilde spreken. Hij zei dat "die kerel" wilde dat ze daar naar toe zouden komen [25] .
Op zondag 22 januari 2012 omstreeks 22.37 uur nam informant A-2010 telefonisch contact op met de verdachte [verdachte]. Er werd afgesproken dat ze elkaar op donderdag 26 januari 2012 bij het station in Rotterdam zouden ontmoeten. De verdachte [verdachte] zou daar 1000 pillen en voor 44.000 euro cocaïne leveren [26] .
Op zondag 24 januari 2012 omstreeks 22.22 uur werd door de verdachte [verdachte] telefonisch contact opgenomen met informant A-2010. In dit gesprek werd de afspraak van donderdag 26 januari 2012 te 14.00 uur bevestigd. De verdachte [verdachte] zei dat de kilo klaar lag [27] .
Naar het oordeel van de rechtbank staat, gelet op het bovenstaande, vast dat de verdachte het ten laste van hem hierna bewezen verklaarde feit onder 1 samen met anderen heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
De rechtbank acht voor haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Op 26 januari 2012 vond te Rotterdam een (pseudo)koop van cocaïne en XTC-pillen plaats.
Bij deze koop waren betrokken [verdachte], informant A-2010, [medeverdachte 3], informant A-2017, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5].
Op donderdag 26 januari 2012 omstreeks 15:03 uur troffen [verdachte] en informant A-2010 [28] elkaar in café [naam 2] te Rotterdam. [verdachte] zei dat hij een betrouwbare vriend bij zich had, zijnde verdachte [medeverdachte 4], welke in de auto bij het station stond te wachten met 1000 pillen. Er werd afgesproken dat informant A-2017 achter verdachte [medeverdachte 4] aan zou rijden voor het testen en ophalen van de coke. Nadat [verdachte] het geld had gezien en de testen goed waren bevonden, overhandigde A-2010 het geld (€44.000,= voor de cocaïne en € 1.200,= voor de pillen) aan [verdachte] op de achterbank van de auto van verdachte [medeverdachte 4]. Informant A-2010 herkende verdachte [medeverdachte 4] van een hem getoonde foto [29] .
Op 26 januari 2012 omstreeks 15.40 uur werd informant A-2017 [30] in café [naam 2] in Rotterdam door informant A-2010 voorgesteld aan de verdachte [verdachte]. Informant A-2017 ging vervolgens mee met de verdachte [verdachte] en trof bij het station in een zacht paarse Opel Corsa een man welke zei “[naam 5]” te heten. De verdachte [verdachte] stapte in de auto bij informant A-2017 en ongeveer 3 km verder werden zij gecontroleerd door de politie waarbij de verdachte [verdachte] snel een bolletje cocaïne in zijn neus en een tweede bolletje onder zijn tong stopte. Na de controle reden zij weer verder en stopten vervolgens op de [adres 2] waar een zwarte Audi A4 verscheen met daarin twee mannen. De bestuurder van de Audi A4 gaf vervolgens aan dat het spul in de auto lag, dat hij de leiding had en dat de deal niet door zou gaan als informant A-2017 niet met hem zou praten. De bestuurder bleek te zijn genaamd [naam 3] (verdachte [medeverdachte 3]) en de bijrijder [naam 4] (verdachte [medeverdachte 5]). De verdachte [medeverdachte 3] gaf ongeveer 100 gram cocaïne aan informant A-2017. Hij zei vervolgens dat hij met informant A-2010 niet in het station wilde afspreken omdat dit te gevaarlijk zou zijn. Vervolgens zijn de verdachte [verdachte] en de verdachte [medeverdachte 4] naar informant A-2010 gereden waarna de verdachte [medeverdachte 3] bleef wachten met informant A-2017. De verdachte [medeverdachte 3] zei dat hij de rest van de cocaïne moest gaan halen en dat de pillen van de verdachte [medeverdachte 4] zouden zijn. Na een half uur arriveerden de verdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] met een tablet van ongeveer 20 bij 10 cm en 4 cm dik. In een café aan de [adres 2] vertelde de verdachte [medeverdachte 3] dat informant A-2017 niet snel cocaïne zou kunnen vinden welke beter zou zijn dan die van hem. De verdachte [medeverdachte 5] zei dat hij tot 5 kilo in 1 keer zou kunnen leveren tot aan Parijs [31] .
Kort daarna hoorde informant A-2017 dat de verdachte [medeverdachte 5] tegen de verdachte [medeverdachte 3] zei dat de verdachte [verdachte] en de verdachte [medeverdachte 4] het geld zouden hebben. Na het tellen van het geld werd door de verdachte [medeverdachte 3] het spul aan informant A-2017 overhandigd. De verdachte [verdachte] overhandigde een zakje pillen aan informant A-2017 [32] .
Op 26 januari 2012 omstreeks 21.00 uur werden door de begeleider B-1702, werkzaam bij de Unit Werken Onder Dekmantel, 1 blok witte substantie met een afmeting van 4x16,5x13 cm, 1 brok witte substantie en 2 zakken pillen over- en inbeslaggenomen. [33]
Op 27 januari 2012 werden genoemde goederen door personeel van de Forensisch Technische Ondersteuning getest, gewaarmerkt en bemonsterd.
Het blok samengeperst materiaal met afmeting 4x16,5x13 cm (totaal gewicht ongeveer 930 gram) werd gewaarmerkt als AAEA7823NL en het hiervan genomen monster werd genummerd met AADP7858NL.
De kleine brok samengeperst materiaal (totaal gewicht ongeveer 99,3 gram) werd gewaarmerkt als AAEA7822NL en het hiervan genomen monster werd genummerd met AADP7859NL.
Eén zak met tabletten (totaal gewicht ongeveer 171,34 gram zijnde ongeveer 550 tabletten) werd gewaarmerkt als AAEA7825NL en het hiervan genomen monster werd genummerd als AADP7860NL.
De andere zak met tabletten (totaal gewicht ongeveer 172,92 gram zijnde ongeveer 500 tabletten) werd gewaarmerkt met AAEA7824NL en het hiervan genomen monster werd genummerd als AADP8417NL [34] .
De monsters zijn op 27 januari 2012 naar het NFI overgebracht voor nader onderzoek.
Het NFI heeft op 31 januari 2012 een rapport uitgebracht.
Het resultaat van het onderzoek was:
AADP7859NL bevat cocaïne.
AADP8417NL bevat MDMA.
AADP7860NL bevat MDMA.
AADP7858NL bevat cocaïne.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het bovenstaande vast dat de verdachte het ten laste van hem hierna bewezen verklaarde feit onder 2 subsidiair samen met anderen heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht voor haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Op 30 januari 2012 omstreeks 11:59 uur werd door de verdachte [verdachte] enkele keren gebeld met informant A-2010. Door informant A-2010 werd niet opgenomen [35] . Op 30 januari 2012, omstreeks 19.37 uur werd door informant A-2010 met de verdachte [verdachte] gebeld en afgesproken dat informant A-2010 hem zaterdag of zondag zou bellen [36] .
Op 5 februari 2012, omstreeks 16.07 uur, werd door informant A-2010 telefonisch contact opgenomen met de verdachte [verdachte] en werd met hem afgesproken dat zij elkaar zouden ontmoeten op 9 februari 2012, omstreeks 15.00 uur, bij het station in Lommel (België) [37] .
Op 9 februari 2012, omstreeks 14.54 uur werd door de verdachte [verdachte] gebeld met informant A-2010 waarbij hij vertelde dat hij onderweg was [38] .
Op 9 februari 2012, omstreeks 15:21 uur, werd door de verdachte [verdachte] gebeld met informant A-2010 dat hij zich in het centrum van Lommel (België) bevond en werd door hem gevraagd of informant A-2010 zich in het station van Lommel bevond [39] .
Op 9 februari 2012, vanaf 15.33 uur vond een ontmoeting plaats tussen de informant A-2010 en de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 5].
Bij aanvang van dat gesprek werd door de verdachte [verdachte] de verdachte [medeverdachte 5]
voorgesteld en werd door hem verteld dat de verdachte [medeverdachte 5] bij de eerste levering ook aanwezig was geweest.
Door de verdachte [verdachte] werd voorts verteld dat de verdachte [medeverdachte 5] verantwoordelijk was voor de eerdere levering.
Door de informant A-2010 en de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 5] werd afgesproken dat er een volgende levering van verdovende middelen zou komen en dat die zou bestaan uit 5 kilo cocaïne en 100.000 XTC tabletten. De prijs van de cocaïne zou 42.000 euro per kilo zijn en de prijs van de XTC tabletten werd afgesproken op 90 eurocent per tablet.
Door de verdachte [verdachte] werden twee plastic zakjes gegeven aan informant A-2010 met daarin respectievelijk 2 tabletten, kleur blauw en ongeveer 20 tabletten, kleur groen.
Voorts werd afgesproken dat de levering van de verdovende middelen zou plaatsvinden op [adres 2] in Rotterdam en de transactie van het geld in de gemeente Dordrecht.
Voorts werd afgesproken dat de communicatie die dag zou plaatsvinden tussen [verdachte] en informant A-2010. Door verdachte [verdachte] werden 2 GSM telefoons overhandigd aan informant A-2010. Hierna gingen informant A-201 0 en de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 5] naar het centrum van Lommel waar, in een winkel, twee SIM kaarten werden gekocht. Door de verdachte [medeverdachte 5] werden beide eerder genoemde GSM's gebruiksklaar gemaakt.
Door informant A-2010 werd vastgesteld dat de GSM telefoon die verdachte [verdachte] zou gaan gebruiken was voorzien van het IMEI nummer [nummer 2] en het telefoonnummer [telefoonnummer 4].
Door de verdachte [verdachte] werd tevens zijn E-mail adres op een papiertje geschreven:
[emailadres] en overhandigd aan informant A-2010 [40] .
Op 10 februari 2012, omstreeks 00.15 uur, werd door informant A-2010 gebeld met de verdachte [verdachte] en doorgegeven dat hij voor de aankoop van de groene tabletten zou gaan.
Op 10 februari 2012 werd door de verdachte [verdachte] enkele keren gebeld met informant A-2010. Door informant A-2010 werd niet opgenomen.
Op 10 februari 2012, omstreeks 21.10 uur, werd door informant A-201 0 gebeld met de verdachte [verdachte].
Door de verdachte [verdachte] werd verteld dat de afgesproken partij XTC tabletten ook in Rotterdam geleverd zou worden. De prijs van de XTC tabletten bleek 1,10 euro per pil.
De verdachte [verdachte] vroeg de afspraak van donderdag te vervroegen.
Op 10 februari 2012, omstreeks 21.40 uur werd door de informant A-2010 gebeld met de verdachte [verdachte]. Afgesproken werd dat de ontmoeting om 13.00 uur zou zijn [41] .
Op 15 februari 2012, omstreeks 16.45 uur werd door de verdachte [verdachte] gebeld met informant A-2010. De afspraak voor de volgende dag werd door beiden bevestigd [42] .
Naar het oordeel van de rechtbank staat, gelet op het vorenstaande, vast dat de verdachte het ten laste van hem hierna bewezen verklaarde feit onder 3 samen met anderen heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 4 subsidiair:
De rechtbank acht voor haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Op 16 februari 2012, omstreeks 12.52 uur, werd door de informant A-2010 gebeld met de verdachte [verdachte]. Informant 2010 gaf de locatie door waar hij zich bevond. Hierna volgde een SMS-bericht met de locatie [43] .
Op 16 februari 2012, vanaf 13.35 uur, vond een ontmoeting plaats tussen informant A-2010 en de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 5] in het [naam 6] in Dordrecht. Er werd gesproken over de op handen zijnde levering van de verdovende middelen [44] .
Op 16 februari 2012, omstreeks 14.00 uur, kwam ook informant A-2017 in het hotel en nam deel aan het gesprek [45] .
Afgesproken werd dat A-2017 samen met de verdachte [medeverdachte 5] naar Rotterdam zou gaan maar dat men vooraf het geld wilde zien.
Hierop kwam informant A-2021 eveneens naar het hotel in een auto [46] . Informant A-2010 en verdachte [medeverdachte 5] hebben in die auto het geld gezien.
Op 16 februari 2012, omstreeks 14.40 uur, kwam informant A-2020 [47] naar het hotel en bleef daar samen met informant A-2010 en de verdachte [verdachte]. Tijdens hun gesprek werd door de verdachte [verdachte] regelmatig gebruik gemaakt van zijn GSM.
Op 16 februari 2012, omstreeks 16.00 uur, werd door de verdachte [verdachte] gezegd dat de twee kilo cocaïne getest waren en in orde waren. Verdachte [verdachte] moest van verdachte [medeverdachte 5] het geld tellen en zou dan samen met informant A-2010 naar Rotterdam moeten rijden. De verdachte [verdachte] zei voorts dat ze in Rotterdam de verdachte [betrokkene 2] zouden ontmoeten. Dat zou een zwager van de verdachte [medeverdachte 5] zijn.
Op 16 februari 2012, omstreeks 14.40 uur, werd informant A-2017 door informant A-2010 gevraagd om de verdachte [medeverdachte 5] te volgen naar Rotterdam om daar de cocaïne te testen. De verdachte [medeverdachte 5] reed met een VW Golf.
In Rotterdam ontmoetten zij de bestuurder van een zwarte Audi, kenteken [kenteken] en zagen wat later dat dit de verdachte [medeverdachte 3] was, zijnde dezelfde man die bij de 1e levering aanwezig was.
Even later liep informant A-2017 samen met de verdachte [medeverdachte 5] weg en de verdachte
[medeverdachte 3] ging eveneens weg. Even later kwam de verdachte [medeverdachte 3] terug met de Audi en zag informant A-2017 dat er op de bijrijdersstoel een hem onbekende persoon zat.
Informant A-2017 stapte samen met de verdachte [medeverdachte 5] vervolgens achterin de Audi en onder het rijden werden door de verdachte [medeverdachte 3] twee pakketjes aan hem gegeven waarin cocaïne zat. De cocaïne werd door informant A-2017 in de auto positief getest. Hierop werd door informant A-2017 aan informant A-2010 doorgegeven dat de cocaïne positief was getest en dat het geld kon komen. Informant A-2017 en de drie andere inzittenden van de Audi waren inmiddels uitgestapt en in afwachting van het geld, toen zij door de politie werden aangehouden.
In de inbeslaggenomen auto van [medeverdachte 3], een Audi A4 met kenteken [kenteken] werd een tas aangetroffen met daarop de opdruk van C1000. In de tas lagen twee pakketjes, welke met zwarte en grijze tape geseald waren. De pakketten (voorzien van het cijfer “2” respectievelijk het cijfer “24” [48] ) zijn op 16 februari 2012 met de MMC kleur-reactietest door inspecteur [naam 7] indicatief getest en gebleken is dat de geteste stoffen positief reageerden op de aanwezigheid van cocaïne [49] . Op 22 februari 2012 werden de door [naam 7] aan verbalisant [verbalisant 1] overgedragen goederen voorzien van zgn. SIN-nummers, waarbij de twee pakketjes het SIN-nummer AACT3440NL kregen. Eén pakket, met opschrift 2, had een gewicht van 1041 gram zonder verpakking. Van dit pakket werd een monster genomen, welk monster werd voorzien van SIN-nummer AADI9968NL. Het andere pakket, met nummer 24, had zonder verpakking eveneens een gewicht van 1041 gram. Van dit pakket werd een monster genomen, welk monster werd voorzien van SIN-nummer AADI9969NL. De monsters zijn op vrijdag 2 maart 2012 met een batch verzonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voor nader onderzoek [50] . Uit het rapport van het NFI blijkt dat de beide monsters cocaïne bevatten [51] .
Naar het oordeel van de rechtbank staat, gelet op het vorenstaande, vast dat de verdachte het ten laste van hem hierna bewezen verklaarde feit onder 4 subsidiair samen met anderen heeft gepleegd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 15 november 2011 tot en met 25 januari 2012
te Eindhoven en/of te Hasselt en/of elders in Nederland tezamen
en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van
1
kilo cocaïne en/of 1000 pillen bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of
te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die
feiten te plegen of mede te plegen, hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s),
- aan de potentiele koper gevraagd of hij "ermee weg kon komen" en hoe hij,
verdachte, met de potentiele koper in contact kon komen en
- aan de potentiele koper verteld dat hij, verdachte, aan snelle voertuigen
kan komen de drugstransporten naar Frankrijk te kunnen doen en
- aan de potentiele koper een papiertje gegeven met daarop de naam van zijn
broer [betrokkene 1] en/of de potentiele koper gevraagd naar zijn telefoonnummer en
email en
- de potentiele koper gebeld en met hem een afspraak gemaakt voor een
ontmoeting in Hasselt in de week na de 15e en gevraagd of hij al uit moest
kijken voor hem en
- de potentiele koper op 19 januari 2012 in Hasselt ontmoet en/of met hem
gesproken over de te leveren drugs en de prijzen en
- hij de potentiele koper twee cachetjes met cocaïne en een zakje met pillen
bevattende MDMA overhandigd en
- de potentiele koper op 22 januari 2012 gebeld en hem verteld dat hij
"crystal" en 1000 pillen kan leveren en dat hij af wil spreken in Rotterdam
en
- op 24 januari 2012 gebeld met de potentiele koper en de afspraak voor
donderdag 26 januari 2012 te Rotterdam bevestigd en gezegd dat de kilo klaar
lag
Subsidiair:
op 26 januari 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, ongeveer 1030 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 1050 pillen bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
in of omstreeks de periode van 27 januari 2012 tot en met 15 februari 2012
te Lommel en elders in Nederland en/of België tezamen en in vereniging met een ander, om
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van vijf kilo cocaïne en 100000 (xtc)pillen bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen
heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, mede te plegen, hebbende verdachte
en/of verdachtes mededader
- gebeld met de potentiele koper en afgesproken om elkaar op 9 februari 2012
bij het station in Lommel te ontmoeten en
- in Lommel gesproken met de potentiele koper over de mogelijk te leveren
hoeveelheden "wit" en xtc en afgesproken met de potentiele koper dat de
levering in Rotterdam plaats zal vinden en/of dat ze zich in Dordrecht op
zullen houden en
- gebeld met de potentiele koper en gezegd dat alles doorgaat zoals is
afgesproken
Subsidiair:
op 16 februari 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, 2082 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht gevorderd. De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat verdachte zich, terwijl hij zich nog in detentie bevond, alweer op het criminele pad heeft begeven en voorts dat verdachte een omvangrijk strafblad bezit. De officier van justitie vordert de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Nu de verdediging primair de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van verdachte en subsidiair een integrale vrijspraak heeft bepleit, is geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gehandeld in (grote partijen) harddrugs. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag.
Het initiatief tot het plegen van de strafbare feiten ging uit van verdachte.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit werd veroordeeld tot gevangenisstraf. Eerder opgelegde gevangenisstraffen voor diverse soorten van strafbare feiten hebben verdachte er kennelijk niet toe gebracht het criminele pad te verlaten.
De rechtbank heeft bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt voor de straftoemeting.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaar.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 56, 57, 63, 91;
Opiumwet art. 2, 10, 10a.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 2 primair, feit 4 primair, feit 5:

Vrijspraak. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 primair, 4 primair en 5 ten
laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:

medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen

T.a.v. feit 2 subsidiair:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, in voortgezette handeling met feit 1

T.a.v. feit 3:

medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen

T.a.v. feit 4 subsidiair:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.

T.a.v. feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3, feit 4 subsidiair:

Gevangenisstrafvoor de duur van
4 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.B.M. Bruens, voorzitter,
mr. S. van Lokven en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Cox-Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 28 januari 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal “Roetbij” van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, genummerd 2219110032 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal.
2.Verhoor A-2010 ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 5 december 2012
3.Proces-verbaal pag. 11
4.Verklaring A-2010 ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 5 december 2012 en proces-verbaal van verhoor A-2010 d.d. 15 november 2011
5.HR 7 oktober 2003, NJ 2004, 118
6.Proces-verbaal van bevindingen pag. 143
7.Bevel ex art. 126j BOB-dossier pag. 4
8.BOB-dossier pag. 2
9.Bevel ex art. 126 j W.v.Sv. d.d. 21 december 2011, BOB-dossier pag. 4 in combinatie met PV Aanvraag bevel stelselmatige informatie inwinning, BOB-dossier pag. 61-64
10.Bevel ex art. 126 i W.v.Sv. d.d. 17 januari 2012, BOB-dossier pag. 2 in combinatie met PV Aanvraag bevel pseudokoop dienstverlening, BOB-dossier pag. 136-140
11.BOB-dossier pag. 136-140
12.Proces-verbaal van A-2010 t.o.v. de rechter-commissaris d.d. 6 december 2012
13.Proces-verbaal van verhoor A-2010 d.d. 15 november 2011 t.a.v. contact bij transport
14.Proces-verbaal van verhoor A-2010 d.d. 15 november 2011 t.a.v. contact op luchtplaats hoofdbureau van politie te Eindhoven
15.Proces-verbaal van verhoor A-2010 d.d. 15 november 2011 t.a.v. contact tijdens transport
16.Proces-verbaal van verhoor A-2010 d.d. 15 november 2011, onderzoek “Gier”, genummerd 20111115.1, pag. 1
17.Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. voorbesprekingen, pag. 2 van Dossier “Gier”, zaaknummer 11.150N, Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Specialistische Recherche Toepassingen Unit Werken Onder Dekmantel d.d. 7 december 2011.
18.Proces-verbaal van verhoor A-2010 d.d. 15 november 2011, onderzoek “Gier”, genummerd 20111115.1, pag. 2
19.Proces-verbaal van verhoor A-2010 d.d. 15 november 2011, onderzoek “Gier”, genummerd 20111115.1, pag. 3
20.Proces-verbaal van bevindingen, gespreksnummer 279538997, pag. 617
21.Proces-verbaal van verhoor A-2010, genummerd 20120104, pag. 1-2
22.Gespreksnummer 279568013, pag. 617 en 705
23.Gespreksnummer 279576302, pag. 618 en 706
24.Proces-verbaal verhoor A-2010 ten overstaan van B-1702 d.d. 19 januari 2012, proces-verbaalnummer 20120119, pag. 1-4
25.Proces-verbaal verhoor A-2010 ten overstaan van B-1702 d.d. 23 januari 2012, proces-verbaalnummer 20120122, pag. 1-2
26.Gespreksnummer 279597793, pag. 620, 715-716
27.Gespreksnummer 279607126, pag. 620 en 719 alsmede proces-verbaal van verhoor A-2010 ten overstaan van B-1702 d.d. 25 januari 2012, genummerd 20120124, pag. 1-2.
28.Zie ook pag. 9 van het verhoor van A-2010 t.o.v. de rechter-commissaris d.d. 5 december 2012 en proces-verbaal van bevindingen A-2010 pag. 60-63
29.Proces-verbaal van verhoor A-2010, pag. 61
30.Zie ook pag. 3 van het verhoor van A-2017 t.o.v. de rechter-commissaris d.d. 6 december 2012 en proces-verbaal van bevindingen A-2017 pag. 51-53 en 56-57
31.Proces-verbaal van verhoor A-2017, pag. 52
32.Proces-verbaal pag. 616 en 623
33.Proces-verbaal pag. 641, 794-795 en 107-108, 112
34.Proces-verbaal van bevindingen pag. 107-108
35.Gespreksnummer 279629860/279629861, proces-verbaal van bevindingen pag. 929
36.Gespreksnummer 279633087, proces-verbaal van bevindingen pag. 929 en verklaring van A-2010 ten overstaan van B-1702, pag. 64-65.
37.Gespreksnummer 279661486, proces-verbaal van bevindingen pag. 930 en verklaring van A-2010 ten overstaan van B-1702, pag. 66-67
38.Gespreksnummer 279682888, proces-verbaal van bevindingen pag. 934
39.Verklaring van A-2010 ten overstaan van B-1702, pag. 68-70
40.Zie voetnoot 27
41.Verklaring A-2010 ten overstaan van B-1702 pag. 72-73
42.Gespreksnummer 272913968, proces-verbaal van bevindingen pag. 941
43.Proces-verbaal van bevindingen pag. 944.
44.Proces-verbaal van verhoor A-2010 door B-1702, pag. 76-77.
45.Proces-verbaal van verhoor A-2017 door B-1702, pag. 79-80 en 83-84.
46.Proces-verbaal van verhoor A-2021 door B-1702, pag. 92-93 en 96.
47.Proces-verbaal van verhoor A-2020 door B-1702, pag. 87-88 en 91.
48.Proces-verbaal van bevindingen pag. 1111 en foto op pag. 130.
49.Proces-verbaal van bevindingen pag. 1110 en 1111.
50.Proces-verbaal van bevindingen pag. 124-127.
51.Rapport NFI d.d. 9 maart 2012, pag. 138-139.